4.3Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
Aan verdachte is primair ten laste gelegd dat hij in de periode van 24 april 2019 tot 3 juli 2019 [slachtoffer ] (hierna: aangeefster) door geweld, bedreiging met geweld en/of een andere feitelijkheid heeft gedwongen tot het ondergaan van seksuele handelingen, welke mede hebben bestaan uit het binnendringen van haar lichaam (verkrachting). Indien dit niet kan worden bewezen dan luidt de verdenking dat verdachte met aangeefster – die op dat moment de leeftijd van 16 jaar nog niet had bereikt – ontuchtige handelingen heeft gepleegd.
Aangeefster was ten tijde van de ten laste gelegde handelingen dertien jaar oud.
Verdachte heeft bij de politie ontkend dat hij met aangeefster, al dan niet onder toepassing van dwang, ontuchtige handelingen heeft gepleegd. Tijdens het onderzoek ter terechtzitting heeft verdachte zich op zijn zwijgrecht beroepen.
De rechtbank moet vaststellen wat er precies is gebeurd. De belangrijkste vraag die moet worden beantwoord is of de aan verdachte ten laste gelegde handelingen kunnen worden bewezen. Voor de beantwoording van deze vraag maakt de rechtbank gebruik van bewijsmiddelen die in het dossier zitten. Dit zijn bijvoorbeeld bevindingen van de politie of verklaringen van getuigen.
De conclusie van de rechtbank is dat het subsidiair ten laste gelegde kan worden bewezen. De rechtbank is dus van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van ontuchtige handeling met aangeefster en dat deze ontuchtige handelingen mede hebben bestaan uit het binnendringen van haar lichaam.
De rechtbank vindt dat de verklaring van aangeefster voldoende betrouwbaar is en is ook van oordeel dat de verklaring van aangeefster steun vindt in andere bewijsmiddelen, namelijk in het NFI-rapport.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van de primair ten laste gelegde verkrachting.
De rechtbank legt hieronder eerst uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen. Daarna worden de bewijsmiddelen weergegeven op basis waarvan de rechtbank het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen vindt en tenslotte zal de rechtbank de door de raadsman namens verdachte gevoerde verweren bespreken.
Vrijspraak van het primair ten laste gelegde
De rechtbank heeft op grond van wettige bewijsmiddelen niet de overtuiging gekregen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en zal verdachte hiervan vrijspreken.
De rechtbank vindt de verklaring van aangeefster betrouwbaar en gelooft deze ook. Dat geldt zowel voor de seksuele handelingen die aangeefster beschrijft, als voor de bedreigingen en de feitelijkheden waarover zij verklaart.
De rechtbank vindt het gelet op de andere stukken in het dossier echter niet ondenkbaar dat aangeefster mogelijk gevoelens van verliefdheid voor verdachte koesterde. Zo schrijft aangeefster in sms-berichten aan verdachte dat zij van hem blijft houden en neemt ze het initiatief om elkaar nog een keer te zien. De moeder van aangeefster verklaart bovendien dat aangeefster jaloers kon zijn als moeder contact had met verdachte. Hierdoor heeft de rechtbank twijfels of de door aangeefster beschreven bedreigingen en feitelijkheden er ook daadwerkelijk de oorzaak van waren dat zij de seksuele handelingen heeft ondergaan. Het kan namelijk ook zo zijn dat verdachte aangeefster heeft bedreigd, onder druk heeft gezet en haar heeft gezegd haar fiets uit het zicht te parkeren om ervoor te zorgen dat het misbruik geheim bleef. De rechtbank is dus van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte met de bedreigingen of feitelijkheden opzettelijk een zodanige psychische druk op aangeefster heeft uitgeoefend of aangeefster in een zodanige afhankelijkheidsrelatie heeft gebracht dat zij zich daardoor naar redelijke verwachting niet tegen de seksuele handelingen heeft kunnen verzetten, of dat hij aangeefster daarmee in een zodanige door hem veroorzaakte (bedreigende) situatie heeft gebracht dat aangeefster zich naar redelijke verwachting niet aan die handelingen heeft kunnen onttrekken.
Bewijsmiddelen
Een proces-verbaal van aangifte door [aangever] , namens [slachtoffer ] :
Plaats delict: Zegveld, binnen de gemeente Woerden
V: Wat zijn de gegevens van uw dochter?
A: [slachtoffer ] en zij is op [2006] geboren.
V: Tegen wie doet u aangifte?
A: [verdachte] . Hij woont in [woonplaats] . Dat is de ex-vriend van mijn ex-vrouw.
V: Waar is het gebeurd?
A: Bij hem thuis is het een keer of 6 gebeurd. Zij woonde vanaf april bij mij. 's Avonds zei ze wel eens ik ga even wandelen. Hij heeft ook een woning in een buitenwijk het adres is [adres] . Ik weet niet of het [woonplaats] is of [woonplaats] . Daar is het ook een keer of 4 a 5 gebeurd
Een proces-verbaal voorlopige samenvatting studioverhoor:
[slachtoffer ] vertelde samengevat het volgende:
- [slachtoffer ] en [verdachte] hebben 18 ontmoetingen gehad tussen 24/04/2019 en 08/07/2019.
-De eerste drie keer is er niets op seksueel gebied gebeurd.
-De overige 15 keer is er seks geweest.
-Seks bestond uit aftrekken, penis in de vagina en penis in de mond.
-Als de penis stijf was moest die in haar mond.
-Als [verdachte] klaar kwam in haar mond spuugde ze het sperma op de grond.
- [slachtoffer ] had" wit spul" in haar onderbroek en "dat liep er de volgende dag nog uit."
-Het gebeurde in het huisje bij de werkplaats van [verdachte] en in de woning van [verdachte] .
-Op maandag 8 juli heeft [slachtoffer ] aan haar vader verteld wat er was gebeurd met [verdachte] .
-Op dinsdag was er een gesprek met de voogd.
- [slachtoffer ] is toen naar het ziekenhuis gebracht voor zwangerschaps- en SOA testen.
-Vóórdat [slachtoffer ] naar het ziekenhuis ging is ze nog bij [verdachte] geweest.
-Ze hebben seks gehad om het goed te maken.
Een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut:
Politie Eenheid Midden-Nederland heeft verzocht om onderzoeksset zedendelicten
ZAAC9724NL van slachtoffer [slachtoffer ] te onderzoeken op de aanwezigheid van humane biologische sporen en DNA.De resultaten van het sporenonderzoek en het SIN waaronder de bemonsteringen zijn veiliggesteld voor DNA-onderzoek zijn weergegeven in Tabel 1.
Tabel 1: resultaten van het sporenonderzoek
omschrijving van de bemonstering
Microscopische spermacellen waargenomen
Aanwijzingen voor
spermavloeistof
Veiliggesteld voor
DNA-onderzoek als:
Vagina opening
ja
Ja
ZAAC9724NL#01
Diep vaginaal
ja
Ja
ZAAC9724NL#02
Diep vaginaal
ja
Ja
ZAAC9724NL#03
Laag vaginaal
ja
Ja
ZAAC9724NL#04
Het referentiemateriaal WAAI4841NL en WAAI1433NL van respectievelijk slachtoffer [slachtoffer ] (geboren op [2006] ) en verdachte [verdachte] (geboren op [1970] ) is onderworpen aan een DNA-onderzoek
Uit bemonsteringen ZAAC9724NL#01 tot en met #04 is DNA geïsoleerd.
Op basis van de resultaten van het onderzoek naar biologische sporen en het vergelijkend DNA-onderzoek wordt geconcludeerd dat bemonsteringen ZAAC9724NL#01 tot en met #04 sperma bevatten dat afkomstig kan zijn van verdachte [verdachte]
.De DNA-profielen van het sperma in bemonsteringen ZAAC9724NL#01 tot en met #04 zijn elk meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer het sperma afkomstig is van verdachte [verdachte] , dan wanneer het sperma afkomstig is van een willekeurige niet aan verdachte [verdachte] verwante man.
Bewijsoverwegingen
Op basis van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte in de periode van 24 april 2019 tot en met 3 juli 2019 met aangeefster ontuchtige handelingen heeft gepleegd die mede hebben bestaan uit het binnendringen van haar lichaam. De rechtbank vindt de verklaringen van aangeefster betrouwbaar, omdat haar verklaringen gedetailleerd en consistent zijn. Bovendien wordt de verklaring van aangeefster dat zij en verdachte seks hebben gehad ondersteund door het NFI-rapport, waaruit volgt dat bij aangeefster (diep) vaginaal spermacellen van de verdachte zijn aangetroffen.
De verdachte heeft bij de politie ontkend dat er seksuele handelingen hebben plaats gevonden tussen hem en aangeefster. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat het klopt wat hij bij de politie heeft verklaard en zich verder beroepen op zijn zwijgrecht. De raadsman heeft namens verdachte aangevoerd dat het ook mogelijk is dat bij aangeefster spermacellen van verdachte zijn aangetroffen, doordat hun kleren (waaronder ondergoed) in die periode samen werden gewassen. De rechtbank verwerpt dit verweer. Naar het oordeel van de rechtbank kan op basis van de door de raadsman aangehaalde literatuur weliswaar worden gesteld dat het mogelijk zou kunnen zijn dat door het gezamenlijk wassen van kleding DNA-overdracht plaatsvindt, maar de spermacellen van verdachte zijn niet op kleding of ondergoed, maar diep-vaginaal bij aangeefster aangetroffen. De rechtbank vindt het door de raadsman geschetste alternatieve scenario – mede gelet op de overige stukken die zich in het dossier bevinden – daarom niet aannemelijk.