ECLI:NL:RBMNE:2021:656

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 februari 2021
Publicatiedatum
22 februari 2021
Zaaknummer
16.200678.20 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak verkrachting en veroordeling voor ontucht met stiefdochter

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 22 februari 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van verkrachting en ontucht met zijn stiefdochter. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de primair ten laste gelegde verkrachting, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan ontuchtige handelingen met de minderjarige aangeefster, die op het moment van de feiten dertien jaar oud was. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van de aangeefster voldoende betrouwbaar was en dat deze steun vond in andere bewijsmiddelen, waaronder een NFI-rapport waaruit bleek dat spermacellen van de verdachte in de vagina van de aangeefster waren aangetroffen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan ontuchtige handelingen die mede bestonden uit het binnendringen van het lichaam van de aangeefster. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en heeft een contactverbod met de aangeefster opgelegd. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij, die immateriële schade vorderde, deels toegewezen tot een bedrag van € 7.500,-.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16.200678.20 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 22 februari 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1970] te [geboorteplaats ] ,
wonende aan de [adres] te [woonplaats] ,
thans gedetineerd in de PI Alphen aan den Rijn.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 7 december 2021 en 8 februari 2021. Op laatstgenoemde terechtzitting is de zaak inhoudelijk behandeld.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. T. Tanghe en van hetgeen verdachte en zijn raadsman mr. M.J. Hoogendoorn advocaat te Utrecht, alsmede de benadeelde partij [slachtoffer ] , bijgestaan door mr. W.A. Bruinsma-Woudstra, advocaat te Leeuwarden, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Op één of meerdere momenten in de periode van 24 april 2019 tot 3 juli 2019 te Zegveld of elders in Nederland [slachtoffer ] heeft verkracht.
Indien niet kan worden bewezen dat verdachte [slachtoffer ] heeft verkracht dan verdenkt de officier van justitie verdachte ervan dat hij in die periode met [slachtoffer ] , die toen de leeftijd van 16 jaar nog niet had bereikt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd die mede hebben bestaan uit het seksueel binnendringen van haar lichaam.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de primair ten laste gelegde verkrachting wettig en overtuigend te bewijzen. De verklaring van aangeefster dat verdachte seksueel contact met haar heeft gehad, wordt ondersteund door het NFI-rapport waaruit volgt dat spermacellen van verdachte in de vagina van aangeefster zijn aangetroffen. Nu de verklaring van aangeefster op dit belangrijke punt steun vindt in ander bewijs kan de rechtbank de verklaring van aangeefster – dat verdachte haar tot dit seksueel contact heeft gedwongen – ook gebruiken om tot een veroordeling voor verkrachting te komen. Dat de verklaring ook op dit punt steun moet vinden in andere bewijsmiddelen is niet vereist. De conclusie omtrent de bewezenverklaring van de verkrachting wordt ook niet weersproken door andere informatie uit het dossier. De brief van de behandelaar van [slachtoffer ] die in het kader van de vordering benadeelde partij is overgelegd over de psychische klachten bij [slachtoffer ] onderschrijft de conclusie bovendien. De officier van justitie verwijst naar een arrest van de Hoge Raad van 23 juni 2020 (ECLI:NL:HR:2020:1095).
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde. Ten aanzien van het primair ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat er onvoldoende bewijs is voor bedreiging, dwang of een andere feitelijkheid die als machtsmiddel is ingezet, nu de verklaring van aangeefster op dit punt het enige bewijsmiddel is, en die verklaring bovendien niet betrouwbaar is. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat sprake is geweest van seksueel contact. Op basis van het dossier staat ook niet vast dat verdachte sms-contact met aangeefster heeft gehad. Het is immers mogelijk om sms-afzenders te ‘spoofen’. Tot slot kan ook het NFI-rapport niet als bewijs voor het subsidiair ten laste gelegde dienen. Uit het dossier blijkt dat de moeder van aangeefster de was bij verdachte deed. Uit forensische literatuur volgt dat DNA-overdracht via de wasmachine mogelijk is.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
Aan verdachte is primair ten laste gelegd dat hij in de periode van 24 april 2019 tot 3 juli 2019 [slachtoffer ] (hierna: aangeefster) door geweld, bedreiging met geweld en/of een andere feitelijkheid heeft gedwongen tot het ondergaan van seksuele handelingen, welke mede hebben bestaan uit het binnendringen van haar lichaam (verkrachting). Indien dit niet kan worden bewezen dan luidt de verdenking dat verdachte met aangeefster – die op dat moment de leeftijd van 16 jaar nog niet had bereikt – ontuchtige handelingen heeft gepleegd.
Aangeefster was ten tijde van de ten laste gelegde handelingen dertien jaar oud.
Verdachte heeft bij de politie ontkend dat hij met aangeefster, al dan niet onder toepassing van dwang, ontuchtige handelingen heeft gepleegd. Tijdens het onderzoek ter terechtzitting heeft verdachte zich op zijn zwijgrecht beroepen.
De rechtbank moet vaststellen wat er precies is gebeurd. De belangrijkste vraag die moet worden beantwoord is of de aan verdachte ten laste gelegde handelingen kunnen worden bewezen. Voor de beantwoording van deze vraag maakt de rechtbank gebruik van bewijsmiddelen die in het dossier zitten. Dit zijn bijvoorbeeld bevindingen van de politie of verklaringen van getuigen.
De conclusie van de rechtbank is dat het subsidiair ten laste gelegde kan worden bewezen. De rechtbank is dus van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van ontuchtige handeling met aangeefster en dat deze ontuchtige handelingen mede hebben bestaan uit het binnendringen van haar lichaam.
De rechtbank vindt dat de verklaring van aangeefster voldoende betrouwbaar is en is ook van oordeel dat de verklaring van aangeefster steun vindt in andere bewijsmiddelen, namelijk in het NFI-rapport.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van de primair ten laste gelegde verkrachting.
De rechtbank legt hieronder eerst uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen. Daarna worden de bewijsmiddelen weergegeven op basis waarvan de rechtbank het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen vindt en tenslotte zal de rechtbank de door de raadsman namens verdachte gevoerde verweren bespreken.
Vrijspraak van het primair ten laste gelegde
De rechtbank heeft op grond van wettige bewijsmiddelen niet de overtuiging gekregen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en zal verdachte hiervan vrijspreken.
De rechtbank vindt de verklaring van aangeefster betrouwbaar en gelooft deze ook. Dat geldt zowel voor de seksuele handelingen die aangeefster beschrijft, als voor de bedreigingen en de feitelijkheden waarover zij verklaart.
De rechtbank vindt het gelet op de andere stukken in het dossier echter niet ondenkbaar dat aangeefster mogelijk gevoelens van verliefdheid voor verdachte koesterde. Zo schrijft aangeefster in sms-berichten aan verdachte dat zij van hem blijft houden en neemt ze het initiatief om elkaar nog een keer te zien. De moeder van aangeefster verklaart bovendien dat aangeefster jaloers kon zijn als moeder contact had met verdachte. Hierdoor heeft de rechtbank twijfels of de door aangeefster beschreven bedreigingen en feitelijkheden er ook daadwerkelijk de oorzaak van waren dat zij de seksuele handelingen heeft ondergaan. Het kan namelijk ook zo zijn dat verdachte aangeefster heeft bedreigd, onder druk heeft gezet en haar heeft gezegd haar fiets uit het zicht te parkeren om ervoor te zorgen dat het misbruik geheim bleef. De rechtbank is dus van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte met de bedreigingen of feitelijkheden opzettelijk een zodanige psychische druk op aangeefster heeft uitgeoefend of aangeefster in een zodanige afhankelijkheidsrelatie heeft gebracht dat zij zich daardoor naar redelijke verwachting niet tegen de seksuele handelingen heeft kunnen verzetten, of dat hij aangeefster daarmee in een zodanige door hem veroorzaakte (bedreigende) situatie heeft gebracht dat aangeefster zich naar redelijke verwachting niet aan die handelingen heeft kunnen onttrekken.
Bewijsmiddelen [1]
Een proces-verbaal van aangifte door [aangever] , namens [slachtoffer ] :
Plaats delict: Zegveld, binnen de gemeente Woerden [2]
V: Wat zijn de gegevens van uw dochter?
A: [slachtoffer ] en zij is op [2006] geboren.
V: Tegen wie doet u aangifte?
A: [verdachte] . Hij woont in [woonplaats] . Dat is de ex-vriend van mijn ex-vrouw.
V: Waar is het gebeurd?
A: Bij hem thuis is het een keer of 6 gebeurd. Zij woonde vanaf april bij mij. 's Avonds zei ze wel eens ik ga even wandelen. Hij heeft ook een woning in een buitenwijk het adres is [adres] . Ik weet niet of het [woonplaats] is of [woonplaats] . Daar is het ook een keer of 4 a 5 gebeurd [3]
Een proces-verbaal voorlopige samenvatting studioverhoor:
[slachtoffer ] vertelde samengevat het volgende: [4]
- [slachtoffer ] en [verdachte] hebben 18 ontmoetingen gehad tussen 24/04/2019 en 08/07/2019.
-De eerste drie keer is er niets op seksueel gebied gebeurd.
-De overige 15 keer is er seks geweest.
-Seks bestond uit aftrekken, penis in de vagina en penis in de mond.
-Als de penis stijf was moest die in haar mond.
-Als [verdachte] klaar kwam in haar mond spuugde ze het sperma op de grond.
- [slachtoffer ] had" wit spul" in haar onderbroek en "dat liep er de volgende dag nog uit."
-Het gebeurde in het huisje bij de werkplaats van [verdachte] en in de woning van [verdachte] . [5]
-Op maandag 8 juli heeft [slachtoffer ] aan haar vader verteld wat er was gebeurd met [verdachte] .
-Op dinsdag was er een gesprek met de voogd.
- [slachtoffer ] is toen naar het ziekenhuis gebracht voor zwangerschaps- en SOA testen.
-Vóórdat [slachtoffer ] naar het ziekenhuis ging is ze nog bij [verdachte] geweest.
-Ze hebben seks gehad om het goed te maken. [6]
Een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut:
Politie Eenheid Midden-Nederland heeft verzocht om onderzoeksset zedendelicten
ZAAC9724NL van slachtoffer [slachtoffer ] te onderzoeken op de aanwezigheid van humane biologische sporen en DNA. [7] De resultaten van het sporenonderzoek en het SIN waaronder de bemonsteringen zijn veiliggesteld voor DNA-onderzoek zijn weergegeven in Tabel 1.
Tabel 1: resultaten van het sporenonderzoek
omschrijving van de bemonstering
Microscopische spermacellen waargenomen
Aanwijzingen voor
spermavloeistof
Veiliggesteld voor
DNA-onderzoek als:
Vagina opening
ja
Ja
ZAAC9724NL#01
Diep vaginaal
ja
Ja
ZAAC9724NL#02
Diep vaginaal
ja
Ja
ZAAC9724NL#03
Laag vaginaal
ja
Ja
ZAAC9724NL#04
Het referentiemateriaal WAAI4841NL en WAAI1433NL van respectievelijk slachtoffer [slachtoffer ] (geboren op [2006] ) en verdachte [verdachte] (geboren op [1970] ) is onderworpen aan een DNA-onderzoek
Uit bemonsteringen ZAAC9724NL#01 tot en met #04 is DNA geïsoleerd. [8]
Op basis van de resultaten van het onderzoek naar biologische sporen en het vergelijkend DNA-onderzoek wordt geconcludeerd dat bemonsteringen ZAAC9724NL#01 tot en met #04 sperma bevatten dat afkomstig kan zijn van verdachte [verdachte]
.De DNA-profielen van het sperma in bemonsteringen ZAAC9724NL#01 tot en met #04 zijn elk meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer het sperma afkomstig is van verdachte [verdachte] , dan wanneer het sperma afkomstig is van een willekeurige niet aan verdachte [verdachte] verwante man. [9]
Bewijsoverwegingen
Op basis van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte in de periode van 24 april 2019 tot en met 3 juli 2019 met aangeefster ontuchtige handelingen heeft gepleegd die mede hebben bestaan uit het binnendringen van haar lichaam. De rechtbank vindt de verklaringen van aangeefster betrouwbaar, omdat haar verklaringen gedetailleerd en consistent zijn. Bovendien wordt de verklaring van aangeefster dat zij en verdachte seks hebben gehad ondersteund door het NFI-rapport, waaruit volgt dat bij aangeefster (diep) vaginaal spermacellen van de verdachte zijn aangetroffen.
De verdachte heeft bij de politie ontkend dat er seksuele handelingen hebben plaats gevonden tussen hem en aangeefster. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat het klopt wat hij bij de politie heeft verklaard en zich verder beroepen op zijn zwijgrecht. De raadsman heeft namens verdachte aangevoerd dat het ook mogelijk is dat bij aangeefster spermacellen van verdachte zijn aangetroffen, doordat hun kleren (waaronder ondergoed) in die periode samen werden gewassen. De rechtbank verwerpt dit verweer. Naar het oordeel van de rechtbank kan op basis van de door de raadsman aangehaalde literatuur weliswaar worden gesteld dat het mogelijk zou kunnen zijn dat door het gezamenlijk wassen van kleding DNA-overdracht plaatsvindt, maar de spermacellen van verdachte zijn niet op kleding of ondergoed, maar diep-vaginaal bij aangeefster aangetroffen. De rechtbank vindt het door de raadsman geschetste alternatieve scenario – mede gelet op de overige stukken die zich in het dossier bevinden – daarom niet aannemelijk.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op tijdstippen in of omstreeks de periode van 24 april 2019 tot 3 juli 2019 te Zegveld, gemeente Woerden, met [slachtoffer ] , geboren op [2006] , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer ] , te weten
- het brengen van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer ] en
- het brengen van zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffer ] en
- het zich laten aftrekken van verdachte door die [slachtoffer ] .
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het (subsidiair) bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF EN MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van 48 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met als (bijzondere) voorwaarde een contactverbod met aangeefster;
- een vrijheidsbeperkende maatregel voor de duur van 5 jaar inhoudende dat verdachte zich onthoudt van contact met aangeefster, met bevel dat voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 1 maand, met een maximum van 6 maanden.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft (indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt) verzocht om bij de strafmaat rekening te houden met het blanco strafblad van verdachte en hetgeen over de persoon van verdachte volgt uit het over hem uitgebrachte reclasseringsadvies. Daarnaast volgt uit het dossier dat het seksuele contact met toestemming heeft plaatsgevonden en dat sprake was van gelijkwaardigheid. Behoudens de leeftijd van aangeefster lijkt geen sprake te zijn van een bijzondere kwetsbaarheid. Dit zijn allemaal factoren waar rekening mee moet worden gehouden.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf en de maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft de minderjarige dochter van zijn ex-vriendin gedurende een periode van ruim twee maanden seksueel misbruikt. In die twee maanden is er vijftien keer seksueel contact geweest tussen verdachte en aangeefster. Het misbruik vond dus zeer regelmatig (gemiddeld om de drie of vier dagen) plaats. Aangeefster was ten tijde van het misbruik slechts dertien jaar oud. Uit het dossier blijkt ook dat aangeefster te maken had met een moeilijke thuissituatie, die haar extra kwetsbaar maakte. Aangeefster heeft voor de bewezenverklaarde periode enige tijd met haar moeder bij de verdachte gewoond, die toen een relatie had met haar moeder. De verdachte had toen de rol van stiefvader en had een bron van veiligheid en geborgenheid voor aangeefster moeten zijn. In plaats daarvan heeft verdachte misbruik gemaakt van de kwetsbaarheid van het slachtoffer, met welke kwetsbaarheid hij bekend moet zijn geweest en van het overwicht dat hij als volwassene op haar had. Hij heeft alleen maar oog gehad voor bevrediging van zijn eigen lustgevoelens, zonder zich te bekommeren om de schade die hij daarmee bij aangeefster aanrichtte. Het misbruik is niet gestopt door toedoen van de verdachte, maar pas nadat aangeefster haar vader had ingelicht. Uit de ter terechtzitting voorgedragen slachtofferverklaring volgt ook dat het misbruik een grote impact op het leven van aangeefster heeft gehad en nog steeds heeft. Ook voor de overige gezinsleden van aangeefster is het misbruik zeer ingrijpend geweest. De rechtbank neemt verdachte dit alles bijzonder kwalijk.
Persoon verdachte
Bij haar beslissing heeft de rechtbank acht geslagen op een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 5 november 2020. Hieruit volgt dat verdachte niet eerder is veroordeeld.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van een reclasseringsadvies, opgemaakt op 30 november 2020 door I.J.J. Kwaspen, reclasseringswerker. Uit dit advies volgt dat verdachte zijn leven verder goed op orde had voordat hij in voorlopige hechtenis werd genomen. Hij heeft een eigen bedrijf en er zijn geen financiële problemen. Wel is verdachte bang dat hij zijn bedrijf niet kan redden als hij lang in detentie moet blijven. Omdat verdachte ontkent, is het niet mogelijk geweest een uitgebreide delictanalyse te bespreken. Eventuele drijfveren of motieven voor het ten laste gelegde delict zijn dan ook niet duidelijk. Ook zijn de eventuele risico- en/of beschermende factoren niet aan te wijzen. Uit eerder Pro Justitia onderzoek blijkt niet dat sprake is van een seksuele stoornis. Bij een veroordeling adviseert de reclassering aan verdachte een deels voorwaardelijke straf met een contactverbod als bijzondere voorwaarde. De reclassering ziet geen mogelijkheden om met interventies of toezicht de risico’s verder te beperken of het gedrag te veranderen.
De strafmotivering
Gezien de ernst van de feiten is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een
gevangenisstraf de enige passende reactie vormt.
In het nadeel van verdachte weegt de rechtbank mee dat verdachte geen openheid van zaken
heeft willen geven, terwijl de bewijsmiddelen in het dossier wel schreeuwen om een
verklaring.
Hoewel de reclassering geen mogelijkheden ziet om (door middel van bijzondere
voorwaarden) eventuele recidiverisico’s verder te beperken of het gedrag van verdachte te veranderen, zal de rechtbank aan verdachte wel een deels voorwaardelijke straf opleggen. Hiermee beoogt de rechtbank verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Gelet op de hierna te bespreken vrijheidsbeperkende maatregel die de rechtbank oplegt, ziet de rechtbank geen aanleiding om een contactverbod als bijzondere voorwaarde aan het voorwaardelijk strafdeel te koppelen.
Alles afwegende, en rekening houdend met de straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd, is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 30 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar passend en geboden is.
Het verzoek van de verdediging tot opheffing van de voorlopige hechtenis zal de rechtbank daarom ook afwijzen.
De vrijheidsbeperkende maatregel
De rechtbank zal ter voorkoming van strafbare feiten bevelen dat verdachte:
- zich onthoudt van contact, direct of indirect en in welke vorm dan ook, met [slachtoffer ] .
De rechtbank legt deze vrijheidsbeperkende maatregel op voor de duur van drie jaren. Voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan, zal vervangende hechtenis voor een hierna te bepalen duur worden opgelegd.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer ] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 12.000,-. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade (smartengeld), ten gevolge van de aan verdachte ten laste gelegde feiten.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, omdat niet duidelijk is welke bij de benadeelde partij bestaande psychische problematiek een gevolg is van het ten laste gelegde. Uit de overgelegde stukken blijkt immers dat ook andere omstandigheden mee kunnen spelen bij het bestaan van die problematiek.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van de hiervoor bewezen verklaarde feiten rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij aanspraak maakt op vergoeding van de immateriële schade op grond van artikel 6:106 lid 1 sub b BW. Uit de bijlagen bij de vordering benadeelde partij volgt dat [slachtoffer ] lijdt aan een in de psychiatrie erkend ziektebeeld en daarvoor wordt behandeld.
De rechtbank stelt de schade als gevolg van de bewezenverklaarde feiten vast op € 7.500,- en zal de vordering tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 24 april 2019, tot de dag van volledige betaling. De rechtbank heeft voor de begroting van de schade aansluiting gezocht bij bedragen die in soortgelijke zaken zijn toegewezen.
De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De behandeling van de vordering levert voor dat deel een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer ] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 7.500,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 24 april 2019 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 72 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 38v, 38w, 57 en 245 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het subsidiair bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 30 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van 6 maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van 3 (drie) jaren vast;
- als voorwaarde geldt dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Vrijheidsbeperkende maatregel
- legt aan verdachte op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de duur van 3 (drie) jaren;
- beveelt dat verdachte
 zich onthoudt van contact, direct of indirect en in welke vorm dan ook, met [slachtoffer ]
- beveelt dat voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 1 maand, met een maximum van 6 maanden;
Benadeelde partij
  • wijst de vordering van [slachtoffer ] toe tot een bedrag van € 7.500,-;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer ] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 april 2019 tot de dag van volledige betaling;
  • verklaart [slachtoffer ] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer ] aan de Staat € 7.500,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 april 2019 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 72 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.M. Spelt voorzitter, mrs. A.A.T. Werner en M. den Besten, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L. Antonides griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 22 februari 2021.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 24 april 2019 tot 3
juli 2019 te Zegveld, gemeente Woerden en/of elders in Nederland,
door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere
feitelijkheid, te weten
- het uitkleden van [2006] (geboren op [2006] ) door
hem, verdachte, en/of
- het vastpakken van de hand van die [slachtoffer ] door hem, verdachte, en/of
- het fysieke overwicht van hem, verdachte, op die [slachtoffer ] en/of
- het (meermalen) voorbij gaan aan de verbale en/of non-verbale tekenen van
verzet/weerstand van die [slachtoffer ] , en aldus voor die [slachtoffer ] een bedreigende
situatie heeft doen ontstaan en/of
- het sturen van één of meer berichten naar die [slachtoffer ] met als inhoud "Ik kom
je halen" en/of "Ik ga je ontvoeren" en/of "Ik maak je dood" en/of soortgelijke
dreigende teksten en/of
- door de deur op slot te doen en aldus die [slachtoffer ] te beletten het pand te
verlaten en/of
- door die [slachtoffer ] te dwingen haar fiets ter verplaatsen zodat deze niet zichtbaar
zou zijn vanaf de straat,
[2006] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer
handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel
binnendringen van het lichaam van die [2006] ,
te weten
- het brengen van zijn, verdachtes, penis in de vagina en/of de mond van die
[slachtoffer ] en/of
- het zich laten aftrekken van hem, verdachte, door die [slachtoffer ] ;
( art 242 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 24 april 2019 tot 3
juli 2019 te Zegveld, gemeente Woerden en/of elders in Nederland,
met [2006] , geboren op [2006] , die de leeftijd van twaalf
jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt,
buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit
of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die
[slachtoffer ] , te weten
- het brengen van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer ] en/of
- het brengen van zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffer ] en/of
- het zich laten aftrekken van verdachte door die [slachtoffer ] ;
( art 245 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij de in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal van 6, 14 en 20 augustus 2020, genummerd PL0900-2019204146, PL0900-2019204146-A en PL0900-2019204146-B, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd pagina 1 tot en met 122. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een proces-verbaal van aangifte, pagina 12.
3.Een proces-verbaal van aangifte, pagina 13.
4.Een proces-verbaal van voorlopige samenvatting studioverhoor, pagina 22.
5.Een proces-verbaal van voorlopige samenvatting studioverhoor, pagina 23.
6.Een proces-verbaal van voorlopige samenvatting studioverhoor, pagina 24.
7.Een geschrift, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 5 oktober 2020, opgemaakt door NFI-deskundige dr. H. Mujčić, pagina 1 van 4.
8.Een geschrift, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 5 oktober 2020, opgemaakt door NFI-deskundige dr. H. Mujčić, pagina 2 van 4.
9.Een geschrift, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 5 oktober 2020, opgemaakt door NFI-deskundige dr. H. Mujčić, pagina 3 van 4.