ECLI:NL:RBMNE:2021:6515

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 november 2021
Publicatiedatum
24 januari 2022
Zaaknummer
AWB - 20 _ 4607
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging persoonsgebonden budget en niet-ontvankelijk verklaring bezwaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 8 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigden S.A. van Velzen en E. Eijkelkamp, en verweerder Zilveren Kruis Zorgkantoor. Het geschil betreft de beëindiging van het persoonsgebonden budget van eiser, dat per 11 december 2019 inging, en de daaropvolgende niet-ontvankelijk verklaring van het bezwaar door verweerder op 5 november 2020. Eiser stelde dat hij op 21 februari 2020 een bezwaarschrift had ingediend, maar dit was niet aangetekend verzonden. Verweerder verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk omdat het te laat zou zijn ingediend. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen deze beslissing.

Tijdens de zitting op 8 november 2021 heeft de rechtbank de argumenten van beide partijen gehoord. Eiser betoogde dat het bezwaarschrift van 21 februari 2020 wel degelijk was verzonden, maar dat het mogelijk verloren was gegaan bij verweerder. De rechtbank oordeelde echter dat het risico van het niet ontvangen van post voor rekening van de verzender komt. Eiser kon niet aantonen dat hij het bezwaarschrift op de genoemde datum had verzonden, en de rechtbank verwierp zijn stelling dat verweerder slordig was omgegaan met het bezwaarschrift dat op 25 augustus 2020 was ingediend.

De rechtbank concludeerde dat het bezwaarschrift van 25 augustus 2020 te laat was ingediend en dat er geen goede reden was voor de late indiening. Daarom werd het beroep ongegrond verklaard en de niet-ontvankelijk verklaring van het bezwaar door verweerder bevestigd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door rechter J.G. Nicholson, in aanwezigheid van griffier S.M. Gena, en is gepubliceerd op www.rechtspraak.nl. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/4607

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

8 november 2021 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigden: S.A. van Velzen en E. Eijkelkamp),
en

Zilveren Kruis Zorgkantoor, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Gezer).

Procesverloop

Bij besluit van 10 januari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder het persoonsgebonden budget van eiser met ingang van 11 december 2019 beëindigd.
Bij besluit van 5 november 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat eiser het bezwaar te laat zou hebben ingediend.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 november 2021. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

De uitleg van de rechtbank

1. Vast staat dat verweerder het primaire besluit op 10 januari 2020 bekend heeft gemaakt.
De bezwaartermijn van zes weken eindigde dus op 21 februari 2020. [1]
2. Eiser heeft gesteld dat hij op 21 februari 2020 een bezwaarschrift aan verweerder heeft gezonden. Dit bezwaarschrift is niet aangetekend verzonden. Omdat eiser niks hoorde van verweerder, heeft hij half juli 2020 contact opgenomen. Omdat verweerder toen tegen hem heeft gezegd dat het bezwaarschrift niet was ontvangen, heeft hij op 25 augustus 2020 opnieuw zijn bezwaarschrift ingediend, dit keer per aangetekende post. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder aantoonbaar slordig is omgegaan met het bezwaarschrift dat op 25 augustus 2020 is verzonden. Eiser vindt dat het daarom aannemelijk is dat het bezwaar dat hij op 21 februari 2020 heeft verzonden, wel bij verweerder is aangekomen maar daar is zoek geraakt. Het is volgens eiser aan verweerder om het tegendeel aannemelijk te maken.
3. De rechtbank is het niet met eiser eens dat het aan verweerder is om aannemelijk te maken dat het bezwaarschrift van 21 februari 2020 niet is ontvangen. Het risico dat een per gewone post verzonden poststuk de geadresseerde niet (tijdig) bereikt, komt voor rekening van de verzender. [2] Eiser heeft erkend dat hij niet kan aantonen dat hij dit bezwaarschrift heeft verzonden. Dat verweerder volgens eiser slordig is omgegaan met het bezwaarschrift van 25 augustus 2020, betekent niet dat eiser aannemelijk heeft gemaakt dat hij op 21 februari 2020 een bezwaarschrift heeft ingediend bij verweerder en/of dat dit bij verweerder zou zijn zoek geraakt.
4. De rechtbank overweegt verder als volgt. Het bezwaarschrift van 25 augustus 2020 is op 1 september 2020 door verweerder ontvangen. Dat is dus te laat. Als iemand een bezwaarschrift te laat indient, moet verweerder op grond van de wet het bezwaar niet-ontvankelijk verklaren. Dat is alleen anders als er een goede reden is dat iemand het bezwaar te laat heeft ingediend. [3] Eiser heeft geen goede reden gegeven voor de te late indiening van zijn bezwaarschrift. Het enige dat eiser in dit verband namelijk heeft aangevoerd, is dat verweerder zijn eerdere bezwaarschrift vermoedelijk is kwijt geraakt en dat hij daar pas half juli 2020 achter kwam. Zoals uit overweging 3 volgt, wordt die stelling van eiser verworpen.
5. Verweerder heeft dus terecht het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is daarom ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 november 2021 door
mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr. S.M. Gena, griffier, en wordt ook gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd deze uitspraakmede te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het
proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Zie artikel 6:7, 6:8 en 6:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Vergelijk bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 27 december 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:4272.
3.Vergelijk artikel 6:11 van de Awb.