ECLI:NL:RBMNE:2021:6508
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde van onroerende zaak en de onderbouwing daarvan
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 27 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de WOZ-waarde van een woning. De eiser, vertegenwoordigd door P. Loijen, had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde waarde van zijn woning, die door de heffingsambtenaar was vastgesteld op € 415.000,- per 1 januari 2019. Eiser stelde dat de waarde te hoog was en bepleitte een lagere waarde van € 348.000,-. De heffingsambtenaar, vertegenwoordigd door mr. M. Boerlage, handhaafde de vastgestelde waarde en diende een verweerschrift in met een taxatiematrix ter onderbouwing van de waarde.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op een digitale zitting op 17 november 2021, waar zowel de gemachtigde van eiser als de taxateur van verweerder aanwezig waren. De rechtbank overwoog dat de WOZ-waarde de waarde in het economisch verkeer vertegenwoordigt en dat de heffingsambtenaar de bewijslast heeft om aan te tonen dat de vastgestelde waarde niet te hoog is. De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar met de overgelegde taxatiematrix en de toelichting ter zitting voldoende aannemelijk had gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog was vastgesteld.
Eiser voerde aan dat de trendpercentages en de gebruiksoppervlakte niet correct waren, maar de rechtbank oordeelde dat verweerder voldoende rekening had gehouden met de verschillen in voorzieningen en dat de waarde op basis van de taxatiematrix goed onderbouwd was. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.