ECLI:NL:RBMNE:2021:6475

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 december 2021
Publicatiedatum
19 januari 2022
Zaaknummer
UTR 20/3374
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet wegens schending inlichtingenplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 29 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [woonplaats 1]. De eiser had een aanvraag ingediend voor bijstand op grond van de Participatiewet, welke aanvraag op 19 november 2019 werd afgewezen. Het bezwaar van eiser tegen deze afwijzing werd op 6 augustus 2020 ongegrond verklaard, waarna eiser beroep instelde. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 30 november 2021 via Skype, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde.

De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag terecht was, omdat eiser niet alle benodigde informatie had verstrekt om zijn recht op bijstand vast te stellen. Eiser had eerder een bijstandsuitkering ontvangen, maar deze was ingetrokken vanwege de ontdekking van een hennepkwekerij in zijn woning, waaruit hij een wederrechtelijk voordeel van € 50.000,- had genoten. Eiser had in zijn aanvraag en bezwaar onvoldoende informatie gegeven over zijn woon- en leefsituatie, en zijn financiële situatie was niet transparant. De rechtbank concludeerde dat eiser zijn inlichtingenplicht had geschonden, wat leidde tot de ongegrondverklaring van zijn beroep.

De rechtbank benadrukte dat het niet relevant was dat eiser niet strafrechtelijk was veroordeeld voor de hennepkwekerij; de afwijzing was gebaseerd op het niet voldoen aan de inlichtingenplicht. Eiser kreeg geen proceskostenvergoeding en het griffiegeld werd niet teruggegeven. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/3374

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 december 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats 1] , eiser

(gemachtigde: mr. J.R.A. Röschlau),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [woonplaats 1] , verweerder

(gemachtigde: W. van Beveren).

Procesverloop

In het besluit van 19 november 2019 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) afgewezen.
In het besluit van 6 augustus 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 november 2021 via Skype. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Deze zaak gaat over de aanvraag voor een bijstandsuitkering die eiser heeft ingediend op 4 oktober 2019 (met als gewenste ingangsdatum 7 juni 2018). De aanvraag is op 19 november 2019 afgewezen en eisers bezwaar daartegen is op 6 augustus 2020 ongegrond verklaard.
2.1.
Voor de achtergrond van deze zaak is het volgende van belang. Eiser heeft eerder een bijstandsuitkering gehad, maar deze uitkering is ingetrokken vanaf 7 juni 2018 omdat er een hennepkwekerij in eisers toenmalige woning ( [adres] in [woonplaats 1] ) was aangetroffen en eiser een wederrechtelijke genoten voordeel hieruit heeft gehad van € 50.000,-. Eisers bezwaar tegen dit besluit is ongegrond verklaard. Dit besluit staat daarmee in rechte vast. Dat betekent dat de rechtbank ervan moet uitgaan dat dit besluit klopt.
2.2.
Eiser heeft op 10 juli 2019 en op 25 september 2019 een aanvraag gedaan voor een bijstandsuitkering. Deze aanvragen zijn afgewezen of buiten behandeling gesteld. Deze besluiten staan in rechte vast.
3. De aanvraag waar het in deze zaak om draait (dus de aanvraag van 4 oktober 2019) is afgewezen omdat eiser volgens verweerder niet alle informatie heeft gegeven die nodig is om vast te stellen of eiser recht heeft op bijstand.
4. Eiser is het hier niet mee eens en heeft daarvoor verschillende argumenten gegeven. De rechtbank zal aan de hand van die argumenten beoordelen of de beslissing van verweerder klopt of niet.
5. De rechtbank stelt daarbij voorop dat verweerder in het besluit van 6 augustus 2020 een onderscheid heeft gemaakt tussen verschillende beoordelingsperiodes. Hiertegen zijn geen beroepsgronden gericht, dus de rechtbank gaat hier verder niet op in en geeft alleen een oordeel over de beoordelingsperiode 4 oktober 2019 (datum aanvraag) tot en met 19 november 2019 (datum afwijzing).
Beslissing op bezwaar te snel genomen?
6. Het eerste argument van eiser is dat hij niet begrijpt waarom verweerder al een beslissing op zijn bezwaarschrift heeft genomen, terwijl hij nog bezig was om extra stukken aan verweerder te sturen om zijn bezwaar te onderbouwen.
6.1.
Het is de rechtbank niet duidelijk wat eiser hiermee wil zeggen. Als eiser bedoelt dat verweerder onzorgvuldig is geweest bij de voorbereiding van het besluit van 6 augustus 2020, dan gaat dat argument niet op. De rechtbank legt dat hierna uit.
6.2.
Na de hoorzitting heeft eiser van verweerder de kans gekregen om vóór 14 mei 2020 extra informatie in te dienen. Deze datum is een aantal keren verschoven op verzoek van eiser. Hierbij is steeds tegen eiser gezegd dat het bezwaar na het verstrijken van de datum verder zou worden behandeld, ook als eiser de informatie niet zou indienen. [1]
6.3.
Daarna heeft verweerder nog één keer extra informatie opgevraagd bij eiser. Eiser moest deze informatie vóór 9 juli 2020 inleveren. Eiser heeft de informatie niet ingeleverd en heeft pas op 4 augustus 2020 gevraagd om extra tijd. Dit verzoek is door verweerder afgewezen. [2]
6.4.
De rechtbank oordeelt dat eiser genoeg tijd heeft gekregen om de aanvullende informatie in te dienen en dat verweerder hierbij zorgvuldig heeft gehandeld.
Eiser heeft wel voldoende informatie gegeven?
7. Het tweede en derde argument van eiser is dat hij verweerder wel objectieve informatie heeft gegeven over zijn verblijfplaats en alle informatie heeft gegeven over zijn financiële situatie. Zijn hoofdverblijf was in de gemeente [woonplaats 1] en dat hij bij verschillende mensen logeerde, doet daar niet aan af. Hij heeft geprobeerd om al zijn bankgegevens over te dragen aan verweerder.
7.1.
De rechtbank overweegt het volgende. Deze zaak gaat om een aanvraag om bijstand. Bij zo’n aanvraag moet de aanvrager (dus: eiser) in principe aantonen dat hij de uitkering nodig heeft. Hij moet onder andere aannemelijk maken waar hij woont, eet en slaapt. Hij moet daarvoor informatie geven, die verweerder kan controleren. Dat geldt bijvoorbeeld ook voor mensen die dak- of thuisloos zijn. [3] Voor verweerder is daarbij ook belangrijk waar de aanvrager van heeft geleefd en hoe zijn financiële situatie was voordat de aanvraag werd gedaan. De aanvrager moet de gegevens en stukken waarom wordt gevraagd dan ook inleveren. Verweerder kan dan aan de hand van deze informatie de financiële situatie van de aanvrager controleren.
7.2.
De rechtbank oordeelt dat eiser onvoldoende informatie heeft verschaft over zijn woon- en leefsituatie. Vast staat dat eiser niet meer aan [adres] woonde. Verweerder heeft eiser meermaals gevraagd waar hij dan wél verbleef. [4] Eiser heeft daar eerst geen antwoord op willen geven. [5] Eiser heeft vervolgens wisselende verklaringen afgelegd: hij heeft verklaard dat hij op [adres 2] in [plaats] verbleef, maar hij heeft ook verklaard dat hij bij een vriendin verbleef. Eiser heeft geen informatie willen verschaffen over deze vriendin en haar woonadres. Hierdoor kon verweerder niet beoordelen of eiser in de te beoordelen periode in de gemeente [woonplaats 1] woonde, terwijl dat wel noodzakelijke informatie was om te kunnen beslissen op eisers aanvraag. Dat eiser in bezwaar heeft aangevoerd dat hij vanaf 15 november 2019 een kamer huurt op [adres 3] in [woonplaats 1] maakt dit niet anders. Eiser heeft zelf geen melding gemaakt van deze adreswijziging, zodat verweerder niet heeft kunnen onderzoeken of eiser in de te beoordelen periode op dit adres zijn hoofdverblijf had.
7.3.
Tijdens de zitting heeft eiser gezegd dat hij geen informatie heeft willen geven over zijn exacte verblijfadressen omdat hij ernstig werd bedreigd en dat daar een politierapport van is. Hij heeft de rechtbank gevraagd hem de gelegenheid te geven dit politierapport alsnog in te dienen. De rechtbank overweegt het volgende. Eiser heeft voor het eerst tijdens de zitting gesteld dat hij zou zijn bedreigd, terwijl hij dat ook (veel) eerder had kunnen doen: bijvoorbeeld in zijn aanvraag, in zijn bezwaarschrift, tijdens de hoorzitting of in zijn beroepschrift. Eiser had dus ook het politierapport al (veel) eerder kunnen en moeten inbrengen. Daarbij komt dat verweerder tijdens de zitting terecht heeft opgemerkt dat zelfs al zou eiser zijn bedreigd, hij nog steeds zijn feitelijke verblijfplaats had moeten doorgeven aan verweerder. Eiser had dan bij verweerder kunnen vragen om geheimhouding daarvan. Op grond van het voorgaande wijst de rechtbank het verzoek van eiser af.
7.4.
De rechtbank oordeelt daarnaast dat eiser ook onvoldoende informatie heeft gegeven over zijn financiële situatie. Eiser heeft geen objectieve en verifieerbare gegevens verstrekt waaruit blijkt hoe hij in zijn levensonderhoud heeft voorzien. De verklaring dat hij veel vrienden heeft waar hij bij mag eten en dat eiser verder op een houtje heeft gebeten, is onvoldoende.
7.5.
Bovendien is de aanvraag ingediend binnen korte tijd na de intrekking van eisers vorige bijstandsuitkering. Daarom mocht verweerder van eiser verwachten dat hij eerst openheid van zaken zou geven over de exploitatie van de hennepkwekerij en inzicht zou geven in inkomen dat hij daaruit heeft gehaald en waaraan hij dat heeft besteed. Daarna pas zou kunnen worden bepaald of en zo ja, in hoeverre eiser een nieuwe bijstandsuitkering nodig had.
7.6.
Eiser heeft in bezwaar bankafschriften ingeleverd. Hieruit blijkt dat er diverse stortingen op de rekening van eiser hebben plaatsgevonden. De herkomst van deze stortingen is onvoldoende bewezen. De stelling dat dit geleend geld was van een vriend is onvoldoende onderbouwd, omdat de lening niet verifieerbaar is. De verklaring van [naam] is namelijk achteraf opgesteld en wordt niet ondersteund door objectieve en verifieerbare gegevens. [6]
7.7.
Uit de door eiser overgelegde stukken blijkt verder dat eiser sinds 2 januari 2007 voorzitter, secretaris en penningmeester is van [naam stichting] . Eiser beschikte ook over de bankrekening van deze stichting, maar hij heeft nooit bij verweerder melding gedaan van het bestaan van deze stichting, zijn activiteiten en de toegang tot deze bankrekening. Eiser heeft de bankafschriften van [naam stichting] ondanks verzoek daartoe niet overgelegd.
7.8.
Tijdens de zitting heeft eiser gesteld dat hij de bankafschriften heeft gemaild en dat de bankrekening van de stichting in maart 2020 is opgeheven. Hij heeft de rechtbank gevraagd het bewijs van die opheffing en de missende bankafschriften alsnog te mogen indienen. De rechtbank wijst dit verzoek af: eiser heeft ruim de tijd gehad om verweerder alle informatie te geven die nodig was om te kunnen beoordelen of eiser recht had op een bijstandsuitkering in de periode waar het in deze zaak om gaat.
7.9.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat eiser zijn inlichtingenplicht heeft geschonden door onvoldoende inzicht te geven in zijn woon- en leefsituatie en zijn financiële situatie.
Inkomsten uit en veroordeling wegens de hennepkwekerij?8. Eisers vierde en vijfde argument zijn dat hij geen € 50.000,- heeft verdiend met de hennepkwekerij en dat hij niet strafrechtelijk is veroordeeld voor het houden van een hennepkwekerij.
8.1.
De rechtbank overweegt dat in rechte vast staat dat eiser een wederrechtelijk genoten voordeel van € 50.000,- heeft gehad uit de hennepkwekerij. De rechtbank verwijst hiervoor naar overweging 2.1. De rechtbank gaat hier in deze uitspraak verder niet over oordelen.
8.2.
Dat eiser niet door de strafrechter is veroordeeld, maakt geen verschil. De aanvraag in deze zaak niet afgewezen omdat eiser een hennepkwekerij had, maar omdat hij niet aan zijn inlichtingenplicht heeft voldaan.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt zijn proceskosten niet vergoed en het griffiegeld niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 29 december 2021 door mr. J.G. Nicholson, rechter, in samenwerking met L.S. Lodder, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hoger beroepschrift. U moet dit hoger beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie de mails van verweerder aan eiser en zijn gemachtigde van 4 mei 2020, 14 mei 2020, 8 juni 2020 en 2 juli 2020.
2.Mail van verweerder aan eiser en zijn gemachtigde van 5 augustus 2020.
3.Dat blijkt bijvoorbeeld uit de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 3 juli 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:2133).
4.Rapportage handhaving.
5.Rapportage handhaving pag. 1-2.
6.Vergelijk in dit kader de uitspraak van de CRvB van 5 januari 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:107.