In deze zaak heeft eiser, een ZZP-er werkzaam in de muziekindustrie, beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een Tozo3-uitkering door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. Eiser had van 1 augustus 2019 tot 1 december 2020 een bijstandsuitkering ontvangen, maar zijn aanvraag voor de Tozo3-regeling, ingediend op 31 december 2020, werd op 5 januari 2021 afgewezen. Het college stelde dat eiser niet als zelfstandig ondernemer kon worden aangemerkt, omdat zijn bedrijf sinds april 2019 niet meer actief was en hij op de peildatum een bijstandsuitkering ontving. Eiser voerde aan dat hij ondanks zijn ziekte investeringen had gedaan in zijn bedrijf en dat hij, zonder de coronacrisis, voldoende opdrachten zou hebben kunnen binnenhalen.
De rechtbank heeft de beroepsgronden van eiser beoordeeld en geconcludeerd dat hij niet voldoet aan de voorwaarden voor de Tozo3-regeling. De rechtbank oordeelde dat eiser op de peildatum niet als zelfstandig ondernemer kan worden aangemerkt, omdat hij afhankelijk was van bijstandsverlening en geen inkomen uit zijn onderneming had gegenereerd. De indirecte werkzaamheden die eiser had verricht, zoals het volgen van lessen en het schrijven van songteksten, werden niet als voldoende beschouwd om aan te tonen dat hij als zelfstandig ondernemer kon worden aangemerkt. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees erop dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.