Overwegingen
1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat zij voldoende informatie heeft om uitspraak te doen in deze zaak. Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. De naheffingsaanslag parkeerbelastingen is aan eiser opgelegd in verband met het parkeren van zijn voertuig met kenteken [kenteken] op een parkeerplaats aan de Prinsenstraat in de gemeente Hilversum op 11, 13 en 14 januari 2021.
3. Dit beroep gaat over de naheffingsaanslag van 14 januari 2021. Verweerder heeft eisers bezwaren tegen deze naheffingsaanslag met de uitspraak op bezwaar van 29 januari 2021 ongegrond verklaard. In het verweerschrift, dat na het indienen van heb beroep door verweerder is opgestuurd, staat dat de naheffingsaanslag van 14 januari 2014 wordt vernietigd. De rechtbank merkt dit aan als een nieuwe uitspraak op eisers bezwaar tegen de naheffingsaanslag van 14 januari 2021 die in de plaats komt van de uitspraak op bezwaar van 29 januari 2021. Dat betekent dat het beroep van eiser zich mede richt tegen de nieuwe uitspraak op bezwaar.
4. Omdat de uitspraak op bezwaar van 29 januari 2021 is vervangen door de nieuwe uitspraak op bezwaar, heeft eiser geen belang meer bij een inhoudelijke behandeling van zijn beroep tegen de uitspraak op bezwaar van 29 januari 2021. Eiser heeft ook geen belang bij een inhoudelijke behandeling van de nieuwe uitspraak op bezwaar, want verweerder heeft daarmee gedaan wat eiser wilde (namelijk: het vernietigen van de naheffingsaanslag van
14 januari 2021). Eiser kan met het beroep tegen de nieuwe uitspraak op bezwaar dus niet meer bereiken dan hij al heeft.
5. Het beroep, dat is gericht tegen de uitspraak op bezwaar van 3 februari 2021 en tegen de nieuwe uitspraak op bezwaar, is daarom kennelijk niet-ontvankelijk (artikel 8:54 van de Awb). Dit betekent dat dit beroep niet inhoudelijk zal worden behandeld. De omstandigheid dat verweerder met de nieuwe uitspraak op bezwaar alsnog het besluit heeft genomen dat eiser graag wil (namelijk het vernietigen van de naheffingsaanslag) kan wel aanleiding geven om aan eiser een proceskosten vergoeding toe te kennen.
6. In artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) staat welke proceskosten kunnen worden vergoed. Dit zijn bijvoorbeeld de kosten voor professionele juridische bijstand. Het is de rechtbank echter niet gebleken dat eiser kosten heeft gemaakt die op grond van het Bpb voor vergoeding in aanmerking komen. Wel moet verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 49,- aan hem betalen.
UTR 21/764 en UTR 21/1075
7. Deze zaken gaan over de naheffingsaanslagen van 11 januari 2021 (UTR 21/764) en
13 januari 2021 (UTR 21/1075). Verweerder heeft eisers bezwaren tegen deze naheffingsaanslagen met twee verschillende uitspraken op bezwaar van 3 februari 2021 ongegrond verklaard. De rechtbank verklaart eisers beroepen tegen deze uitspraken op bezwaar kennelijk gegrond (artikel 8:54 Awb) en bepaalt dat verweerder een nieuw besluit moet nemen op eisers bezwaren. De rechtbank legt hierna uit waarom.
8. Op grond van artikel 231, tweede lid, onder b, van de Gemeentewet is de heffingsambtenaar bevoegd om gemeentelijke belastingen, zoals parkeerbelasting, te heffen. Het college van burgemeester en wethouders wijst de heffingsambtenaar aan.
9. De rechtbank stelt vast dat de uitspraak op bezwaar is gedaan namens het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum, door een medewerker team Parkeerrechten van ParkeerService U.A. Een naam van de medewerker staat niet vermeld bij de ondertekening van de uitspraak op bezwaar.
10. De rechtbank is er, op grond van mededelingen van verweerder in andere beroepszaken met vergelijkbare uitspraken op bezwaar, mee bekend dat dit een misslag is en dat bedoeld is dat de uitspraak op bezwaar namens de heffingsambtenaar van de gemeente Hilversum is genomen. De rechtbank gaat hier dan ook van uit. Om die reden wordt de heffingsambtenaar van de gemeente Hilversum als verwerende partij aangemerkt.
11. Verder stelt de rechtbank vast dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum op 11 februari 2020 het Aanwijzingsbesluit belastingambtenaren 2020 heeft vastgesteld. Dit aanwijzingsbesluit is op 11 februari 2020 in werking getreden. Dit aanwijzingsbesluit is van toepassing op de besluiten in deze zaak. In artikel 1, lid 3, van dit aanwijzingsbesluit is de directeur van Coöperatie ParkeerService U.A. (de directeur) aangewezen als heffingsambtenaar. Dit betekent dat de directeur bevoegd was om op het bezwaar te beslissen. In deze zaak heeft niet de heffingsambtenaar de uitspraak op bezwaar genomen, maar een onbekende medewerker van ParkeerService U.A. namens de heffingsambtenaar.
12. De rechtbank is er ambtshalve mee bekend dat de directeur in een intern mandaat aan de functie medewerker team Parkeerrechten van ParkeerService U.A. mandaat heeft verleend om namens hem te beslissen op bezwaarschriften tegen naheffingsaanslagen. In de hiervoor onder 10. genoemde beroepszaak heeft verweerder toegelicht dat de naam van een medewerker vanwege privacyredenen niet in de uitspraak op bezwaar wordt vermeld, maar dat de naam van de betreffende medewerker wel staat geregistreerd in het systeem waardoor de naam is te achterhalen. Verder heeft verweerder in die zaak verklaard dat het mandaatbesluit niet is gepubliceerd of op andere wijze naar buiten toe bekend is gemaakt.
13. Hoewel in de literatuur discussie bestaat over de wijze van bekendmaking van een mandaatbesluit, gaat de rechtbank er vanuit dat een mandaatbesluit bekend moet worden gemaakt overeenkomstig artikel 3:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en niet door middel van toezending aan de gemandateerde, omdat het om een besluit van algemene strekking gaat. Omdat het mandaatbesluit niet is bekendgemaakt overeenkomstig artikel 3:42 van de Awb, is het ook niet in werking getreden. De conclusie is dat de uitspraak op bezwaar onbevoegd is genomen. Het beroep is daarom gegrond en de uitspraken op bezwaar van
3 februari 2021 moeten worden vernietigd.
14. Verweerder moet een nieuw besluit nemen op eisers bezwaren tegen de naheffingsaanslagen van 11 en 13 januari 2021 en daarbij rekening houden met deze uitspraak. Zo’n nieuw te nemen besluit is in ieder geval bevoegd genomen als het door de heffingsambtenaar zelf is genomen. De rechtbank geeft verweerder een termijn van zes weken om opnieuw op de bezwaren te beslissen.
15. Eiser heeft in een e-mail van 23 april 2021 gevraagd om een vergoeding voor de tijd, energie en kosten die hij in deze zaken heeft gestoken. De rechtbank vat dit op als een verzoek om proceskostenvergoeding. Zoals de rechtbank hiervoor onder 6. heeft overwogen zijn door eiser geen proceskosten gemaakt die vergoed moeten worden.
16. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiser betalen. In deze zaken is er slechts eenmaal griffierecht geheven in verband met de onderlinge samenhang. De rechtbank heeft onder 6. al bepaald dat verweerder het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiser moet betalen.