ECLI:NL:RBMNE:2021:2380

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 juni 2021
Publicatiedatum
7 juni 2021
Zaaknummer
UTR 20/2336
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de uitspraak op bezwaar door ParkeerService en de gevolgen voor de naheffingsaanslag parkeerbelasting

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 2 juni 2021 uitspraak gedaan over de bevoegdheid van een uitspraak op bezwaar die was genomen door een medewerker van ParkeerService. Eiseres had op 7 februari 2020 haar auto geparkeerd zonder de parkeerbelasting te voldoen, wat resulteerde in een naheffingsaanslag van € 67,10. Eiseres was het niet eens met deze aanslag en had bezwaar aangetekend, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de uitspraak op bezwaar onbevoegd is genomen, omdat het interne mandaatbesluit waar verweerder naar verwees niet op de juiste wijze bekend was gemaakt en dus niet in werking is getreden. De rechtbank concludeert dat de uitspraak op bezwaar niet door de bevoegde heffingsambtenaar is gedaan, maar door een onbekende medewerker van ParkeerService. Dit leidt tot de conclusie dat de uitspraak op bezwaar niet rechtsgeldig is.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de bestreden uitspraak op bezwaar vernietigd en verweerder opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar, rekening houdend met de uitspraak van de rechtbank. Tevens is verweerder verplicht om het door eiseres betaalde griffierecht te vergoeden. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om een tussenuitspraak te doen, omdat er al eerder vergelijkbare zaken zijn behandeld waarbij de bevoegdheid van ParkeerService ter discussie stond.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/2336

uitspraak van de meervoudige kamer van 2 juni 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

en

de heffingsambtenaar van gemeente Hilversum, verweerder

(gemachtigde: B. Westerik).

Inleiding

Eiseres heeft haar auto op 7 februari 2020 geparkeerd op een parkeerplaats aan het Dudokpark in de gemeente Hilversum zonder dat geheel of gedeeltelijk de parkeerbelasting was voldaan. De parkeercontroleur heeft vastgesteld dat de auto op die datum om 14:37 uur niet was aangemeld bij de applicatie ParkMobile voor betaald parkeren.
Daarom is aan eiseres op 24 februari 2020 een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van € 67,10. Eiseres is het hier niet mee eens.
Bij uitspraak op bezwaar van 5 juni 2020 is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 april 2021. Eiseres is niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [A] , werkzaam bij de Coöperatie ParkeerService U.A. (ParkeerService).

Overwegingen

1. Eiseres vindt de naheffingsaanslag onterecht, omdat zij ten tijde van de bekeuring bezig was met het aanmelden bij ParkMobile. Dit lukte niet direct, maar uiteindelijk is het eiseres gelukt en heeft zij zich om 14:43 uur aangemeld bij ParkMobile. De rechtbank zal in deze zaak eerst uit zichzelf (ambtshalve) een formeel punt moeten beoordelen. Dat is de vraag of de uitspraak op bezwaar bevoegd is genomen.
Is de uitspraak op bezwaar bevoegd genomen?
2. Op grond van artikel 231, tweede lid, onder b, van de Gemeentewet is de heffingsambtenaar bevoegd om gemeentelijke belastingen, zoals parkeerbelasting, te heffen. Het college van burgemeester en wethouders wijst de heffingsambtenaar aan.
3. De rechtbank stelt vast dat de uitspraak op bezwaar is gedaan namens het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum, door een medewerker team Parkeerrechten van ParkeerService. Een naam van de medewerker staat niet vermeld bij de ondertekening van de uitspraak op bezwaar.
4. Verweerder heeft op de zitting verklaard dat in de uitspraak op bezwaar weliswaar staat dat deze is gedaan namens het college van burgemeester en wethouders, maar dat bedoeld is namens de heffingsambtenaar. De rechtbank gaat hier in het vervolg ook van uit. Om die reden zal de heffingsambtenaar van de gemeente Hilversum als verwerende partij worden aangemerkt en niet langer het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum.
5. Verder stelt de rechtbank vast dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum op 12 november 2019 het Aanwijzingsbesluit belastingambtenaren 2019, 1e wijziging heeft vastgesteld. Dit aanwijzingsbesluit is op 4 november 2019 in werking getreden. Op grond van artikel 9, eerste lid van dit aanwijzingsbesluit is het van toepassing op de besluiten in deze zaak. In artikel 1, lid 3, van dit aanwijzingsbesluit is de directeur van Coöperatie ParkeerService U.A. (de directeur) aangewezen als heffingsambtenaar. Dit betekent dat de directeur bevoegd was om op het bezwaar te beslissen. In deze zaak heeft niet de heffingsambtenaar de uitspraak op bezwaar genomen, maar een onbekende medewerker van ParkeerService namens de heffingsambtenaar.
6. Op de zitting heeft verweerder toegelicht dat er een intern mandaatbesluit is waarbij de directeur aan de functie medewerker team Parkeerrechten van ParkeerService mandaat heeft verleend om namens hem te beslissen op bezwaarschriften tegen naheffingsaanslagen. De naam van een medewerker wordt vanwege privacyredenen niet in de uitspraak op bezwaar vermeld, maar de naam van de betreffende medewerker staat wel geregistreerd in het systeem waardoor de naam is te achterhalen. Verder heeft verweerder verklaard dat het mandaatbesluit niet is gepubliceerd of op andere wijze naar buiten toe bekend is gemaakt.
7. De rechtbank heeft niet kunnen vaststellen dat het door verweerder genoemde mandaatbesluit er is, maar ziet geen reden om te twijfelen aan verweerders verklaring daarover. Hoewel in de literatuur discussie bestaat over de wijze van bekendmaking van een mandaatbesluit [1] , gaat de rechtbank er vanuit dat een mandaatbesluit bekend moet worden gemaakt overeenkomstig artikel 3:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en niet door middel van toezending aan de gemandateerde, omdat het om een besluit van algemene strekking gaat. Omdat het mandaatbesluit niet is bekendgemaakt overeenkomstig artikel 3:42 van de Awb, is het ook niet in werking getreden. De conclusie is dat de uitspraak op bezwaar onbevoegd is genomen.
8. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt de bestreden uitspraak op bezwaar.
Kan het geschil definitief beslecht worden?
9. De rechtbank heeft de taak om een geschil zo definitief mogelijk te beslechten. Daarom zal zij onderzoeken of dat mogelijk is. De rechtbank ziet geen mogelijkheden om de rechtsgevolgen van de vernietigde uitspraak op bezwaar in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat sprake is van een bevoegdheidsgebrek en de uitspraak op bezwaar niet is bekrachtigd.
10. De rechtbank ziet geen aanleiding om een tussenuitspraak te doen en verweerder in de gelegenheid te stellen om het (bevoegdheids)gebrek te herstellen. In deze zaak is voor de zitting schriftelijk al aangekondigd dat op de zitting in ieder geval aan de orde zal komen of de uitspraak op bezwaar bevoegd is genomen. Ook heeft deze rechtbank al eerder uitspraken gedaan waaruit duidelijk wordt dat er bevoegdheidsproblemen zijn bij uitspraken op bezwaar van ParkeerService. Dit alles heeft er niet toe geleid dat verweerder in deze zaak de bevoegdheid heeft aangetoond of de uitspraak op bezwaar gedurende de beroepsprocedure heeft laten bekrachtigen door de heffingsambtenaar. De rechtbank past daarom geen bestuurlijke lus toe. Hierbij speelt ook nog mee dat bij de rechtbank veel vergelijkbare zaken spelen waarin ParkeerService gevraagd is naar aanwijzings- en mandaatbesluiten om te kunnen beoordelen of uitspraken op bezwaar bevoegd zijn genomen.
11. Verweerder moet een nieuw besluit nemen en daarbij rekening houden met deze uitspraak. Het nieuw te nemen besluit is in ieder geval bevoegd genomen als het door de heffingsambtenaar zelf is genomen. De rechtbank geeft verweerder een termijn van zes weken om opnieuw op het bezwaar te beslissen.
Vergoeding griffierecht en proceskosten?
12. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
13. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden uitspraak op bezwaar;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,00 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Moed, voorzitter, en mr. R.C. Stijnen en mr. S.C.A. van Kuijeren, leden, in aanwezigheid van mr. S.C.J. van der Hoorn, griffier. De beslissing is uitgesproken op 2 juni 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Gst. 2011/3: noot van R.J.M.H. de Greef bij de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 maart 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BL8720.