ECLI:NL:RBMNE:2021:6449

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 november 2021
Publicatiedatum
19 januari 2022
Zaaknummer
21/2731
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de heffingsambtenaar bij naheffingsaanslag parkeerbelastingen

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 8 november 2021, wordt het beroep van eiser behandeld tegen de ongegrondverklaring van zijn bezwaar tegen een naheffingsaanslag parkeerbelastingen. De naheffingsaanslag was opgelegd voor het parkeren van een voertuig op 7 mei 2021 in de gemeente Zeist. De rechtbank heeft vastgesteld dat de uitspraak op bezwaar is gedaan door een medewerker van ParkeerService U.A., maar dat deze medewerker niet bevoegd was om deze uitspraak te doen. De rechtbank heeft geen bewijs ontvangen dat de medewerker als heffingsambtenaar was aangewezen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zeist. Bovendien was de uitspraak op bezwaar niet ondertekend en ontbrak het aan een aanwijzingsbesluit, waardoor de bevoegdheid van de medewerker niet kon worden vastgesteld. De rechtbank concludeert dat de uitspraak op bezwaar onbevoegd is genomen en verklaart het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt de bestreden uitspraak op bezwaar en draagt verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met deze uitspraak. Tevens moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van P.W. Hogenbirk, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/2731

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 november 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Zeist, verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep van eiser omdat zijn bezwaar tegen een naheffingsaanslag parkeerbelastingen ongegrond is verklaard.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. De naheffingsaanslag parkeerbelastingen is aan eiser opgelegd in verband met het parkeren van zijn voertuig met kenteken [kenteken] op een parkeerplaats aan [adres] in de gemeente Zeist op 7 mei 2021.
3. Op grond van artikel 231, tweede lid, onder b, van de Gemeentewet is de heffingsambtenaar bevoegd om gemeentelijke belastingen, zoals parkeerbelasting, te heffen. Het college van burgemeester en wethouders wijst de heffingsambtenaar aan.
4. De rechtbank stelt vast dat de uitspraak op bezwaar is gedaan namens het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zeist, door een medewerker team Parkeerrechten van ParkeerService U.A. Een naam van de medewerker staat niet vermeld bij de ondertekening van de uitspraak op bezwaar.
5. De rechtbank is er, op grond van mededelingen van verweerder in andere beroepszaken met vergelijkbare uitspraken op bezwaar [1] , mee bekend dat dit een misslag is en dat bedoeld is dat de uitspraak op bezwaar namens de heffingsambtenaar van de gemeente Zeist is genomen. De rechtbank gaat hier dan ook van uit. Om die reden wordt de heffingsambtenaar van de gemeente Zeist als verwerende partij aangemerkt.
6. Bij brief van 30 augustus 2021 heeft de rechtbank verweerder verzocht om stukken over te leggen waaruit de bevoegdheid blijkt van degene die de uitspraak op bezwaar heeft gedaan. Verweerder heeft naar aanleiding hiervan het Mandaatbesluit heffingsambtenaar en invorderingsambtenaar van 8 november 2011 en een intern mandaatsregister Cooperatie ParkeerService U.A. overgelegd.
7. In artikel II van het overgelegde mandaatsbesluit besluiten de heffingsambtenaar en invorderingsambtenaar van de gemeente Zeist het opleggen, bekendmaken en invorderen van naheffingsaanslagen parkeerbelastingen te mandateren aan de directeur en medewerkers van de Coöperatie Parkeerservice U.A., met dien verstande dat de directeur ondermandaat van deze bevoegdheid kan verlenen aan anderen.
8. De rechtbank is van oordeel dat daarmee niet is aangetoond dat de medewerker team parkeerrechten van Parkeerservice bevoegd is om de uitspraak op bezwaar te nemen. De rechtbank legt dat hierna uit.
8.1
Allereerst heeft verweerder geen aanwijzingsbesluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zeist overgelegd, waaruit blijkt dat en wie als heffingsambtenaar als bedoeld in artikel 231, tweede lid, onder b, van de Gemeentewet is aangewezen. De rechtbank is ook niet ambtshalve met een dergelijk besluit bekend. Of de heffingsambtenaar die het mandaatbesluit heeft ondertekend de heffingsambtenaar als bedoeld in artikel 231, tweede lid, onder b, van de Gemeentewet is kan dus niet worden vastgesteld.
8.2
Voorts kan niet worden vastgesteld of het Mandaatsbesluit is gepubliceerd. De rechtbank heeft het in elk geval online niet kunnen vinden. Van het intern mandaatregister is de rechtbank overigens ambtshalve uit de onder 5 genoemde beroepszaken bekend dat dit niet is gepubliceerd. Hoewel in de literatuur discussie bestaat over de wijze van bekendmaking van een mandaatbesluit [2] , gaat de rechtbank er vanuit dat een mandaatbesluit bekend moet worden gemaakt overeenkomstig artikel 3:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en niet door middel van toezending aan de gemandateerde, omdat het om een besluit van algemene strekking gaat. Wanneer het mandaatbesluit niet is bekendgemaakt overeenkomstig artikel 3:42 van de Awb, is het ook niet in werking getreden. Ook om die reden zou de uitspraak op bezwaar niet bevoegd door een medewerker van de afdeling parkeerrechten in mandaat kunnen worden genomen.
8.3
Tot slot is de uitspraak op bezwaar niet ondertekend en wordt geen naam vermeld, zodat niet controleerbaar is of de uitspraak op bezwaar daadwerkelijk door een medewerker van Parkeerservice is genomen.
9. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat de uitspraak op bezwaar onbevoegd is genomen.
10. Het beroep is kennelijk gegrond (artikel 8:54 van de Awb) en de uitspraak op bezwaar moet worden vernietigd.
11. Verweerder moet een nieuw besluit nemen en daarbij rekening houden met deze uitspraak. Het nieuw te nemen besluit is in ieder geval bevoegd genomen als het door een door het college van burgemeester en wethouders als heffingsambtenaar voor parkeerbelastingen aangewezen persoon is genomen. De rechtbank geeft verweerder een termijn van zes weken om opnieuw op het bezwaar te beslissen.
12. Er zijn door eiser geen proceskosten gemaakt die vergoed moeten worden.
13. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiser betalen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt de bestreden uitspraak op bezwaar;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht dat eiser heeft betaald moet betalen.
Deze uitspraak is op 8 november 2021 gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van P.W. Hogenbirk, griffier
.De beslissing zal door publicatie op rechtspraak.nl openbaar worden gemaakt.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.

Voetnoten

2.Gst. 2011/3: noot van R.J.M.H. de Greef bij de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 maart 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BL8720.