ECLI:NL:RBMNE:2021:6446

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 november 2021
Publicatiedatum
19 januari 2022
Zaaknummer
20/4602
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegd genomen uitspraak op bezwaar tegen naheffingsaanslag parkeerbelastingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 4 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een particulier, en de heffingsambtenaar van de gemeente Amersfoort. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een naheffingsaanslag parkeerbelastingen die was opgelegd voor het parkeren van zijn voertuig op 18 juli 2020. De rechtbank oordeelde dat de uitspraak op bezwaar onbevoegd was genomen, omdat deze was gedaan door een medewerker van ParkeerService U.A. zonder dat de heffingsambtenaar zelf had getekend. De rechtbank stelde vast dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort een aanwijzings- en mandaatbesluit had vastgesteld, maar dat dit besluit niet op de juiste wijze bekend was gemaakt. Hierdoor was de uitspraak op bezwaar niet rechtsgeldig. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond en vernietigde de bestreden uitspraak op bezwaar. Verweerder werd opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar, rekening houdend met de uitspraak van de rechtbank. Tevens werd verweerder veroordeeld tot betaling van proceskosten aan eiser, die op € 748,- werden vastgesteld, en het griffierecht moest worden vergoed. De uitspraak werd gedaan door rechter R.C. Stijnen, in aanwezigheid van griffier P.W. Hogenbirk.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/4602

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 november 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: N.G.A. Voorbach)
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Amersfoort, verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep van eiser omdat zijn bezwaar tegen een naheffingsaanslag parkeerbelastingen niet-ontvankelijk is verklaard.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. De naheffingsaanslag parkeerbelastingen is aan eiser opgelegd in verband met het parkeren van zijn voertuig met kenteken [kenteken] op een parkeerplaats aan [adres] in de gemeente Amersfoort op 18 juli 2020.
3. Op grond van artikel 231, tweede lid, onder b, van de Gemeentewet is de heffingsambtenaar bevoegd om gemeentelijke belastingen, zoals parkeerbelasting, te heffen. Het college van burgemeester en wethouders wijst de heffingsambtenaar aan.
4. De rechtbank stelt vast dat de uitspraak op bezwaar is gedaan namens het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort, door een medewerker team Parkeerrechten van ParkeerService U.A. Een naam van de medewerker staat niet vermeld bij de ondertekening van de uitspraak op bezwaar.
5. De rechtbank is er, op grond van mededelingen van verweerder in andere beroepszaken met vergelijkbare uitspraken op bezwaar [1] , mee bekend dat dit een misslag is en dat bedoeld is dat de uitspraak op bezwaar weliswaar namens de heffingsambtenaar van de gemeente Amersfoort is genomen. De rechtbank gaat hier dan ook van uit. Om die reden wordt de heffingsambtenaar van de gemeente Amersfoort als verwerende partij aangemerkt.
6. Verder stelt de rechtbank vast dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort het Aanwijzings- en mandaatbesluit gemeentelijke belastingambtenaren 2019 heeft vastgesteld. Dit aanwijzingsbesluit is op 1 juni 2019 in werking getreden. Dit aanwijzingsbesluit is van toepassing op het besluit in deze zaak. In artikel 2, lid 2.2, van dit aanwijzings- en mandaatbesluit heeft het college van burgemeester en wethouders de manager centrale diensten van de coöperatie ParkeerService U.A. aangewezen als inspecteur parkeerbelastingen. De manager centrale diensten van ParkeerService U.A. is daarmee aangewezen als heffingsambtenaar. Dit betekent dat de directeur bevoegd was om op het bezwaar te beslissen. In deze zaak heeft niet de heffingsambtenaar de uitspraak op bezwaar genomen, maar een onbekende medewerker van ParkeerService U.A. namens de heffingsambtenaar.
7. De rechtbank is er ambtshalve mee bekend dat de directeur in een intern mandaatbesluit aan de functie medewerker team Parkeerrechten van ParkeerService U.A. mandaat heeft verleend om namens hem te beslissen op bezwaarschriften tegen naheffingsaanslagen. In de hiervoor onder 5 genoemde beroepszaken heeft verweerder toegelicht dat de naam van een medewerker vanwege privacyredenen niet in de uitspraak op bezwaar wordt vermeld, maar dat de naam van de betreffende medewerker wel staat geregistreerd in het systeem waardoor de naam is te achterhalen. Verder heeft verweerder in die zaken verklaard dat het mandaatbesluit niet is gepubliceerd of op andere wijze naar buiten toe bekend is gemaakt.
8. Hoewel in de literatuur discussie bestaat over de wijze van bekendmaking van een mandaatbesluit [2] , gaat de rechtbank er vanuit dat een mandaatbesluit bekend moet worden gemaakt overeenkomstig artikel 3:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en niet door middel van toezending aan de gemandateerde, omdat het om een besluit van algemene strekking gaat. Omdat het mandaatbesluit niet is bekendgemaakt overeenkomstig artikel 3:42 van de Awb, is het ook niet in werking getreden. De conclusie is dat de uitspraak op bezwaar onbevoegd is genomen. Het beroep is daarom gegrond en de uitspraak op bezwaar moet worden vernietigd.
9. Verweerder moet een nieuw besluit nemen en daarbij rekening houden met deze uitspraak. Het nieuw te nemen besluit is in ieder geval bevoegd genomen als het door de heffingsambtenaar zelf is genomen. De rechtbank geeft verweerder een termijn van zes weken om opnieuw op het bezwaar te beslissen.
10. Het beroep is kennelijk gegrond (artikel 8:54 van de Awb). Dat betekent ook dat eiser een vergoeding krijgt voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag omdat eiseres een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 748,-.
11. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiser betalen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt de bestreden uitspraak op bezwaar;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht dat eiser heeft betaald moet betalen;
-veroordeelt verweerder tot betaling van € 748,- aan proceskosten. Verweerder moet dit bedrag betalen aan eiser.
Deze uitspraak is op 4 november 2021 gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van P.W. Hogenbirk, griffier
.De beslissing zal door publicatie op rechtspraak.nl openbaar worden gemaakt.
de griffier is verhinderd de uitspraak
te ondertekenen
de griffier de rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.

Voetnoten

2.Gst. 2011/3: noot van R.J.M.H. de Greef bij de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 maart 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BL8720.