In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 4 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de heffingsambtenaar van de gemeente Amersfoort. De eiser had bezwaar gemaakt tegen een naheffingsaanslag parkeerbelastingen die hem was opgelegd voor het parkeren van zijn voertuig op 16 november 2020. De rechtbank oordeelde dat het bezwaar van de eiser niet-ontvankelijk was verklaard, maar kwam tot de conclusie dat de uitspraak op bezwaar onbevoegd was genomen. Dit kwam voort uit het feit dat de uitspraak op bezwaar was gedaan door een medewerker van ParkeerService U.A. zonder dat deze medewerker de bevoegdheid had om dit te doen. De rechtbank stelde vast dat de heffingsambtenaar, die bevoegd was om de parkeerbelasting te heffen, niet de ondertekenaar van de uitspraak op bezwaar was. De rechtbank oordeelde dat het mandaatbesluit, dat de medewerker de bevoegdheid verleende om namens de heffingsambtenaar te beslissen, niet op de juiste wijze bekend was gemaakt, waardoor het niet in werking was getreden. Hierdoor was de uitspraak op bezwaar onbevoegd en werd het beroep van de eiser gegrond verklaard. De rechtbank vernietigde de bestreden uitspraak op bezwaar en droeg de verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met deze uitspraak. Tevens werd bepaald dat de verweerder het griffierecht aan de eiser moest vergoeden.