Wat vindt de rechtbank?
5. [A] heeft in zijn rapport uitgebreid beschreven op welke specifieke punten de werkneemster volgens hem (blijvend) beperkt is. De rechtbank zal het beroep beoordelen aan de hand van wat [A] daarover naar voren heeft gebracht.
6. Volgens [A] hebben de verzekeringsartsen ten onrechte geen beperkingen aangenomen ten aanzien van het werken met toetsenbord en muis, zonder dat daarnaar eigen onderzoek is verricht. De verzekeringsarts heeft wel een beperking aangenomen op de pincetgreep, maar had dat volgens [A] ook moeten doen voor de fijn motorische vingerbewegingen omdat dit een directe relatie kan hebben met de optredende kramp van de vingers. [A] verwijst in dit verband ook naar het intake-onderzoek door Medinello van 17 december 2019.
7. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de werkneemster beperkt geacht op het hanteren van de pincetgreep. Deze beperking is in beroep toegevoegd in de nieuwe Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 20 april 2021. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende heeft gemotiveerd dat de bekende handproblemen van de werkneemster geen aanleiding geven om aanvullende beperkingen aan te nemen zoals [A] die beschrijft. Hoewel het beter was geweest als de verzekeringsarts bezwaar en beroep de werkneemster lichamelijk had onderzocht, is de rechtbank van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep op basis van de aanwezige medische gegevens de belastbaarheid van de werkneemster op dit aspect voldoende zorgvuldig heeft kunnen vaststellen. Op basis van de aanwezige medische informatie volgt dat de werkneemster bekend is met artrose CMC-1 van de duimen en van het distale gewrichtje van de wijsvinger rechts. In het aanvullend rapport van 20 april 2021 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gesteld dat op grond van deze aandoeningen niet kan worden aangegeven dat fijn motorische activiteiten niet mogelijk zijn of dat werken met toetsenbord beperkt is. Een dergelijke beperking past volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet bij artrose CMC-1. Uit het rapport van de verzekeringsarts van 7 april 2020 blijkt dat de werkneemster tegenover de verzekeringsarts heeft toegelicht dat als zij iets kleins, bijvoorbeeld een pen, moet vasthouden, dan is dit beperkt in duur omdat de vingers dan verkrampen. Voorwerpen die niet te klein zijn, kan de werkneemster gelet op de anamnese wel hanteren. Ook de bedrijfsarts heeft in de FML van 23 april 2019 ten aanzien van het hand- en vingergebruik opgemerkt dat alle grepen mogelijk zijn, maar dat de werkneemster bij bijvoorbeeld de sleutelgreep minder kracht heeft. De rechtbank ziet geen aanwijzingen voor het oordeel dat de handproblemen, naast het hanteren van de pincetgreep, tot meer beperkingen hadden moeten leiden. Weliswaar blijkt uit het onderzoeksverslag van Medinello dat het computeren beperkt is tot 10-20 minuten, maar dit is verder niet met medische gegevens onderbouwd. De beroepsgrond slaagt niet.
Vermoeidheidsklachten en urenbeperking
8. [A] stelt verder in zijn rapport dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep had moeten motiveren waarom het aannemelijk is dat de vermoeidheid in het eerstkomende jaar kan afnemen, of dat er sprake is van een behandeling waarvan vaststaat dat deze op langere termijn gericht kan zijn op verbetering van de belastbaarheid. In de indicatiestelling leest hij dat aan het eind van de revalidatiebehandeling en 3, 6 en 12 maanden nadien nog een evaluatie zal gaan plaatsvinden. Volgens [A] had de verzekeringsarts bezwaar en beroep in ieder geval hiernaar kunnen informeren. Over de gevolgen van de vermoeidheidsklachten op het functioneren, verwijst [A] naar zijn beschouwing over de urenbeperking. Hij heeft hierover gesteld dat het op basis van de huidige gegevens niet goed in te schatten is of een 6-urige werkdag de urenbelastbaarheid van de werkneemster zal overschrijden. Voor de revalidatie was er regelmatig sprake van ernstige vermoeidheid en pijnklachten die de werkneemster ernstig belemmerde in haar dagelijkse activiteiten. Nu haar dagelijkse activiteiten redelijk weer in balans zijn, lijkt het [A] uit preventief oogpunt wenselijk om terughoudend te zijn met extra belasting in arbeid. Het wijst hierbij ook naar het advies van de bedrijfsarts dat goed lijkt aan te sluiten op het tempo en de activiteiten in het dagelijks leven van de werkneemster na revalidatie.
9. Uit de FML van 20 april 2021 blijkt dat de werkneemster gemiddeld ongeveer 8 uur per dag en 40 uur per week kan werken. Verder kan de werkneemster volgens de verzekeringsartsen niet ’s nachts en ook niet ’s avonds werken. De rechtbank begrijpt het standpunt van [A] zo dat de vermoeidheidsklachten zodanig zijn dat een verdergaande urenbeperking had moeten worden aangenomen en dat deze klachten duurzaam worden geacht. De rechtbank volgt [A] niet in dit betoog. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 20 april 2021 gesteld dat er geen medische gegevens zijn waaruit blijkt dat de energetische problemen duurzaam zijn. Er is dus ook geen reden om een verdergaande beperking in de duurbelastbaarheid duurzaam aanwezig te achten. Wel is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk gemaakt dat de werkneemster per einde wachttijd nog energetische problemen ervaart, gelet op de psychische problemen (reactieve stemmingsproblemen) en de deconditionering die ook door Medinello zijn gesteld. Dit is reden geweest waarom de verzekeringsarts een afbakening van werktijden en geen nacht/avondwerk plausibel heeft geacht. Deze psychische problemen zijn volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep echter niet duurzaam te achten. Behandeling van stemming en verbetering van conditie kan de medische situatie verbeteren. De andere problemen van de werkneemster geven volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen reden om uit te gaan van duurzame energetische problemen. De rechtbank vindt deze toelichtingen inzichtelijk en goed te volgen. In wat [A] aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat als gevolg van de vermoeidheidsklachten een blijvende verdergaande urenbeperking had moeten worden aangenomen. De beroepsgrond slaagt niet.
10. Over dit aspect voert [A] aan dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep deze klachten toeschrijft aan een neuropathie als gevolg van de chemotherapie. [A] kan dit niet volgen en verwijst daartoe naar de brief van de huisarts van 15 juli 2019. Dat volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep (spontaan) herstel in de loop der tijd niet is uitgesloten, is niet gelijk te stellen met de conclusie dat er een redelijke kans op herstel is, aldus [A] .
11. Met [A] is de rechtbank van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende concreet heeft onderbouwd waarom er een meer dan geringe kans op herstel van de voetklachten bestaat Daarbij betrekt de rechtbank dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 28 juli 2020 heeft gesteld dat bij de werkneemster mede door de chemotherapie sprake is van neuropatische klachten van de voeten, waardoor zij de autopedalen niet goed voelt. Deze klachten zijn volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep nog niet blijvend, omdat het niet is uitgesloten dat deze klachten met de tijd spontaan verbeteren. In de door [A] genoemde brief van de huisarts van 15 juli 2019 staat dat de huisarts de klachten als gevolg van de degeneratieve afwijkingen van de rug in samenhang beschouwt met de neuropatische klachten van het been die beperkingen meebrengen in de belastbaarheid. Volgens de huisarts is de prognose hiervan ongunstig gezien het chronisch karakter bij een kwetsbare rug, waarbij de orthopeed terughoudend is met opnieuw operatief ingrijpen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft deze bevindingen van de huisarts niet kenbaar betrokken in zijn oordeel. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat spontaan herstel niet is uitgesloten, te algemeen is en niet op de concrete situatie van de werkneemster is toegespitst. In het rapport van 20 april 2021 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep nog opgemerkt dat er al duurzame beperkingen zijn aangenomen op staan en lopen. Dit is naar het oordeel van de rechtbank wat anders dan de vastgestelde beperking om voetpedalen te bedienen. De beroepsgrond slaagt. In zoverre is er sprake van een motiveringsgebrek in het bestreden besluit. De rechtbank zal de gevolgen hiervan bespreken na behandeling van de overige beroepsgronden.
13. [A] heeft verder in zijn rapport commentaar gegeven over de wijze waarop de verzekeringsarts bezwaar en beroep de herstelkansen van de schouderklachten heeft gemotiveerd. Volgens [A] heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep er geen rekening mee gehouden dat op individueel niveau verschillende behandelingen in de loop van de tijd bij de werkneemster geen blijvend herstel hebben gegeven en dat bij belasting, ook bij een geringe belasting, bij de werkneemster duurzaam sprake is van recidivering. Dit vindt mede zijn oorzaak in het feit dat de belastbaarheid van de rechterarm door het lymfoedeem al duurzaam is afgenomen.
14. De rechtbank ziet in wat [A] aanvoert onvoldoende reden om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep op dit aspect. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voldoende gemotiveerd toegelicht dat het impingementsyndroom rechts in principe goed behandelbaar is en geen medische reden geeft om hieraan blijvende verdergaande beperkingen aan te nemen. De werkneemster heeft daarnaast ook last van oedeemvorming van de rechterarm na de behandeling van de borstkanker. Daarover heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van
20 april 2021 toegelicht dat vanwege de kans op oedeemvorming de belastbaarheid van de rechterschouder/arm verminderd zal blijven. In de FML zijn daarvoor duurzame beperkingen aangenomen ten aanzien van schroefbewegingen hand en arm, duwen en trekken, tillen of dragen, frequent lichte voorwerpen hanteren en frequent zware lasten hanteren. De rechtbank is van oordeel dat met deze motivering voldoende concreet is onderbouwd waarom er een meer dan geringe kans op herstel bestond. De rechtbank ziet verder geen reden voor het aannemen van meer beperkingen als gevolg van de schouderklachten. De beroepsgrond slaagt niet.
15. Tot slot stelt [A] dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende heeft onderbouwd waarom hij geen medische reden ziet om blijvende cognitieve functiestoornissen aan te nemen. Er kunnen andere oorzaken zijn van de cognitieve functiestoornissen dan alleen een zogeheten ‘niet floride’ depressieve stoornis zoals de behandeling van de borstkanker, de vermoeidheid of nog nader te onderzoeken andere oorzaken.
16. De rechtbank ziet hierin ook geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling voor wat betreft dit aspect. Daarbij volgt de rechtbank de toelichting van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat op psychisch vlak geen sprake is van een floride depressief beeld en dus geen reden voor beperkingen op cognitief vlak. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is er geen neuropsychologisch onderzoek geweest die de cognitieve stoornissen zouden kunnen objectiveren. Er zijn al eerder wel duurzame beperkingen aangenomen op het persoonlijk en sociaal functioneren. De rechtbank volgt deze toelichting. [A] heeft alleen in algemene bewoordingen commentaar gegeven op de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, maar hij heeft niet met concrete medische informatie onderbouwd dat er meer blijvende beperkingen op dit aspect moeten worden aangenomen. De beroepsgrond slaagt niet.
De arbeidskundige beoordeling
17. Op basis van de bijgestelde duurzame beperkingen in de FML van 20 april 2021 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in het rapport van 3 mei 2021 de mate van arbeidsongeschiktheid van de werkneemster opnieuw beoordeeld. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de werkneemster met de vastgestelde duurzame beperkingen geschikt geacht tot het verrichten van de volgende functies: Textielproductenmaker, Administratief medewerker en Inpakker. De functie van Besteller post/pakketten (auto) is aanvullend geduid. Deze functieduiding leidt tot een arbeidsongeschiktheidspercentage van 13,39, zodat van volledige arbeidsongeschiktheid geen sprake zou zijn op basis van de duurzame beperkingen.
18. Eiseres voert aan dat de functie Textielproductenmaker niet geschikt is vanwege regelmatig moeten kunnen vertreden en vanwege de pedaalbediening. Dit laatste geldt volgens haar ook voor de functie Besteller post/pakketten (auto).
19. De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat de betreffende functies niet geschikt zijn vanwege het regelmatig moeten kunnen vertreden. Er geldt geen blijvende beperking op dit punt, dus de rechtbank is ook niet gebleken dat de geduide functies een overschrijding van de belastbaarheid van de werkneemster opleveren. De rechtbank ziet dan ook geen reden om te oordelen dat de werkneemster vanwege dit aspect de werkzaamheden behorende bij deze functies niet zou kunnen verrichten.
20. De rechtbank volgt eiseres wel in haar stelling over de pedaalbediening. In de functies Textielproductenmaker en Besteller post/pakketten komt voetpedaalbediening voor.
Zoals de rechtbank onder overweging 11 heeft geoordeeld, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende concreet onderbouwd waarom er een meer dan geringe kans op herstel van de voetklachten bestond. Een nadere motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep is vereist voor de vraag of sprake is van een duurzame beperking op pedaalbediening. Als uit de nadere motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgt dat deze beperking duurzaam is, dan zal de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep nader moeten motiveren of en zo ja, waarom de functies van Textielproductenmaker en Besteller post/pakketten geschikt zijn voor de werkneemster. Ook op dit punt kleeft aan het bestreden besluit een gebrek.