ECLI:NL:RBMNE:2021:6439

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 december 2021
Publicatiedatum
17 januari 2022
Zaaknummer
UTR 20/3993
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over duurzame arbeidsongeschiktheid en motiveringsgebrek bij WIA-uitkering

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 10 december 2021, wordt een geschil behandeld tussen een B.V. en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de toekenning van een WIA-uitkering aan een werkneemster die zich ziek had gemeld. De werkneemster, die als huishoudelijk medewerkster werkte, had zich op 4 mei 2018 ziek gemeld en na twee jaar ziekte een aanvraag ingediend voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering op basis van de Wet WIA. Het UWV kende haar een WIA-uitkering toe, maar de B.V. maakte bezwaar tegen dit besluit, omdat zij van mening was dat de werkneemster recht had op een Inkomensvoorziening Volledig en duurzaam Arbeidsongeschikten (IVA-uitkering). De rechtbank heeft de zaak op 27 september 2021 behandeld, waarbij de gemachtigde van de B.V. aanwezig was, maar het UWV niet. De rechtbank oordeelt dat er een motiveringsgebrek is in het besluit van het UWV, met name met betrekking tot de beoordeling van de voetklachten van de werkneemster. De rechtbank stelt dat de verzekeringsarts onvoldoende heeft onderbouwd waarom er een meer dan geringe kans op herstel van de voetklachten bestaat. De rechtbank geeft het UWV de gelegenheid om de gebreken in het besluit te herstellen en stelt een termijn van zes weken in.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/3993 T
tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 december 2021 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., uit [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. P.H. Lammerts),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. M. Hofmans-Lim).

Inleiding

[werkneemster] (de werkneemster) werkte als huishoudelijk medewerkster bij eiseres voor gemiddeld 16 uur per week. Op 4 mei 2018 heeft zij zich voor dit werk ziek gemeld. Na twee jaar ziekte heeft de werkneemster bij verweerder een aanvraag ingediend voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (Wet WIA).
Naar aanleiding hiervan heeft er een medisch en een arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Dit heeft geleid tot het besluit van 14 april 2020 (het primaire besluit). In dit besluit heeft verweerder aan de werkneemster vanaf 1 mei 2020 een WIA-uitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Het bezwaar is bij besluit van
11 augustus 2020 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De werkneemster heeft verklaard niet aan het geding te willen deelnemen. Zij heeft wel toestemming gegeven om medische gegevens te delen met eiseres.
De rechtbank heeft het beroep op 27 september 2021 via Skype op zitting behandeld. Namens eiseres was daarbij haar gemachtigde aanwezig. Verweerder heeft vooraf laten weten niet bij de zitting aanwezig te zijn.

Waar gaat het in deze zaak over?

1. In deze zaak gaat het om de vraag of de werkneemster per 1 mei 2020, de datum waar het in deze zaak om gaat, in plaats van een WIA-uitkering recht heeft op een Inkomensvoorziening Volledig en duurzaam Arbeidsongeschikten (IVA-uitkering).
2. Verweerder vindt dat de werkneemster geen recht heeft op een IVA-uitkering. Volgens verweerder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd waarom de arbeidsongeschiktheid van de werkneemster niet blijvend is. Eiseres vindt dat de werkneemster wel recht heeft op een IVA-uitkering. Volgens eiseres heeft verweerder onvoldoende rekening gehouden met de individuele situatie van de werkneemster. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft eiseres een medisch advies overgelegd van de arts mr. [A] van 31 oktober 2020. [A] acht de arbeidsongeschiktheid van de werkneemster duurzaam.
3. De rechtbank overweegt dat niet in geschil is dat bij de werkneemster sprake is van meerdere medische aandoeningen en dat zij als gevolg daarvan beperkingen heeft in het functioneren. Kern van de discussie tussen partijen is de vraag in hoeverre de medische aandoeningen van de werkneemster ten tijde van 1 mei 2020 tot meer (blijvende) beperkingen zouden moeten leiden dan door verweerder zijn aangenomen.

Wat is het beoordelingskader?

4. Volgens vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter op het gebied van sociale zekerheidszaken, de Centrale Raad van Beroep, worden er hoge eisen gesteld aan de motivering van het oordeel dat de belastbaarheid naar verwachting nog zal verbeteren. De enkele stelling dat er nog behandelmogelijkheden zijn, is daarvoor onvoldoende. De inschatting van de kans op herstel moet berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de werkneemster aan de orde zijn. In het geval de inschatting van de kans op herstel berust op een medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de werkneemster. [1]

Wat vindt de rechtbank?

De medische beoordeling
5. [A] heeft in zijn rapport uitgebreid beschreven op welke specifieke punten de werkneemster volgens hem (blijvend) beperkt is. De rechtbank zal het beroep beoordelen aan de hand van wat [A] daarover naar voren heeft gebracht.
Handfunctie
6. Volgens [A] hebben de verzekeringsartsen ten onrechte geen beperkingen aangenomen ten aanzien van het werken met toetsenbord en muis, zonder dat daarnaar eigen onderzoek is verricht. De verzekeringsarts heeft wel een beperking aangenomen op de pincetgreep, maar had dat volgens [A] ook moeten doen voor de fijn motorische vingerbewegingen omdat dit een directe relatie kan hebben met de optredende kramp van de vingers. [A] verwijst in dit verband ook naar het intake-onderzoek door Medinello van 17 december 2019.
7. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de werkneemster beperkt geacht op het hanteren van de pincetgreep. Deze beperking is in beroep toegevoegd in de nieuwe Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 20 april 2021. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende heeft gemotiveerd dat de bekende handproblemen van de werkneemster geen aanleiding geven om aanvullende beperkingen aan te nemen zoals [A] die beschrijft. Hoewel het beter was geweest als de verzekeringsarts bezwaar en beroep de werkneemster lichamelijk had onderzocht, is de rechtbank van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep op basis van de aanwezige medische gegevens de belastbaarheid van de werkneemster op dit aspect voldoende zorgvuldig heeft kunnen vaststellen. Op basis van de aanwezige medische informatie volgt dat de werkneemster bekend is met artrose CMC-1 van de duimen en van het distale gewrichtje van de wijsvinger rechts. In het aanvullend rapport van 20 april 2021 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gesteld dat op grond van deze aandoeningen niet kan worden aangegeven dat fijn motorische activiteiten niet mogelijk zijn of dat werken met toetsenbord beperkt is. Een dergelijke beperking past volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet bij artrose CMC-1. Uit het rapport van de verzekeringsarts van 7 april 2020 blijkt dat de werkneemster tegenover de verzekeringsarts heeft toegelicht dat als zij iets kleins, bijvoorbeeld een pen, moet vasthouden, dan is dit beperkt in duur omdat de vingers dan verkrampen. Voorwerpen die niet te klein zijn, kan de werkneemster gelet op de anamnese wel hanteren. Ook de bedrijfsarts heeft in de FML van 23 april 2019 ten aanzien van het hand- en vingergebruik opgemerkt dat alle grepen mogelijk zijn, maar dat de werkneemster bij bijvoorbeeld de sleutelgreep minder kracht heeft. De rechtbank ziet geen aanwijzingen voor het oordeel dat de handproblemen, naast het hanteren van de pincetgreep, tot meer beperkingen hadden moeten leiden. Weliswaar blijkt uit het onderzoeksverslag van Medinello dat het computeren beperkt is tot 10-20 minuten, maar dit is verder niet met medische gegevens onderbouwd. De beroepsgrond slaagt niet.
Vermoeidheidsklachten en urenbeperking
8. [A] stelt verder in zijn rapport dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep had moeten motiveren waarom het aannemelijk is dat de vermoeidheid in het eerstkomende jaar kan afnemen, of dat er sprake is van een behandeling waarvan vaststaat dat deze op langere termijn gericht kan zijn op verbetering van de belastbaarheid. In de indicatiestelling leest hij dat aan het eind van de revalidatiebehandeling en 3, 6 en 12 maanden nadien nog een evaluatie zal gaan plaatsvinden. Volgens [A] had de verzekeringsarts bezwaar en beroep in ieder geval hiernaar kunnen informeren. Over de gevolgen van de vermoeidheidsklachten op het functioneren, verwijst [A] naar zijn beschouwing over de urenbeperking. Hij heeft hierover gesteld dat het op basis van de huidige gegevens niet goed in te schatten is of een 6-urige werkdag de urenbelastbaarheid van de werkneemster zal overschrijden. Voor de revalidatie was er regelmatig sprake van ernstige vermoeidheid en pijnklachten die de werkneemster ernstig belemmerde in haar dagelijkse activiteiten. Nu haar dagelijkse activiteiten redelijk weer in balans zijn, lijkt het [A] uit preventief oogpunt wenselijk om terughoudend te zijn met extra belasting in arbeid. Het wijst hierbij ook naar het advies van de bedrijfsarts dat goed lijkt aan te sluiten op het tempo en de activiteiten in het dagelijks leven van de werkneemster na revalidatie.
9. Uit de FML van 20 april 2021 blijkt dat de werkneemster gemiddeld ongeveer 8 uur per dag en 40 uur per week kan werken. Verder kan de werkneemster volgens de verzekeringsartsen niet ’s nachts en ook niet ’s avonds werken. De rechtbank begrijpt het standpunt van [A] zo dat de vermoeidheidsklachten zodanig zijn dat een verdergaande urenbeperking had moeten worden aangenomen en dat deze klachten duurzaam worden geacht. De rechtbank volgt [A] niet in dit betoog. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 20 april 2021 gesteld dat er geen medische gegevens zijn waaruit blijkt dat de energetische problemen duurzaam zijn. Er is dus ook geen reden om een verdergaande beperking in de duurbelastbaarheid duurzaam aanwezig te achten. Wel is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk gemaakt dat de werkneemster per einde wachttijd nog energetische problemen ervaart, gelet op de psychische problemen (reactieve stemmingsproblemen) en de deconditionering die ook door Medinello zijn gesteld. Dit is reden geweest waarom de verzekeringsarts een afbakening van werktijden en geen nacht/avondwerk plausibel heeft geacht. Deze psychische problemen zijn volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep echter niet duurzaam te achten. Behandeling van stemming en verbetering van conditie kan de medische situatie verbeteren. De andere problemen van de werkneemster geven volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen reden om uit te gaan van duurzame energetische problemen. De rechtbank vindt deze toelichtingen inzichtelijk en goed te volgen. In wat [A] aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat als gevolg van de vermoeidheidsklachten een blijvende verdergaande urenbeperking had moeten worden aangenomen. De beroepsgrond slaagt niet.
Gevoelsstoornis voeten
10. Over dit aspect voert [A] aan dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep deze klachten toeschrijft aan een neuropathie als gevolg van de chemotherapie. [A] kan dit niet volgen en verwijst daartoe naar de brief van de huisarts van 15 juli 2019. Dat volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep (spontaan) herstel in de loop der tijd niet is uitgesloten, is niet gelijk te stellen met de conclusie dat er een redelijke kans op herstel is, aldus [A] .
11. Met [A] is de rechtbank van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende concreet heeft onderbouwd waarom er een meer dan geringe kans op herstel van de voetklachten bestaat Daarbij betrekt de rechtbank dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 28 juli 2020 heeft gesteld dat bij de werkneemster mede door de chemotherapie sprake is van neuropatische klachten van de voeten, waardoor zij de autopedalen niet goed voelt. Deze klachten zijn volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep nog niet blijvend, omdat het niet is uitgesloten dat deze klachten met de tijd spontaan verbeteren. In de door [A] genoemde brief van de huisarts van 15 juli 2019 staat dat de huisarts de klachten als gevolg van de degeneratieve afwijkingen van de rug in samenhang beschouwt met de neuropatische klachten van het been die beperkingen meebrengen in de belastbaarheid. Volgens de huisarts is de prognose hiervan ongunstig gezien het chronisch karakter bij een kwetsbare rug, waarbij de orthopeed terughoudend is met opnieuw operatief ingrijpen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft deze bevindingen van de huisarts niet kenbaar betrokken in zijn oordeel. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat spontaan herstel niet is uitgesloten, te algemeen is en niet op de concrete situatie van de werkneemster is toegespitst. In het rapport van 20 april 2021 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep nog opgemerkt dat er al duurzame beperkingen zijn aangenomen op staan en lopen. Dit is naar het oordeel van de rechtbank wat anders dan de vastgestelde beperking om voetpedalen te bedienen. De beroepsgrond slaagt. In zoverre is er sprake van een motiveringsgebrek in het bestreden besluit. De rechtbank zal de gevolgen hiervan bespreken na behandeling van de overige beroepsgronden.
Schouderklachten
13. [A] heeft verder in zijn rapport commentaar gegeven over de wijze waarop de verzekeringsarts bezwaar en beroep de herstelkansen van de schouderklachten heeft gemotiveerd. Volgens [A] heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep er geen rekening mee gehouden dat op individueel niveau verschillende behandelingen in de loop van de tijd bij de werkneemster geen blijvend herstel hebben gegeven en dat bij belasting, ook bij een geringe belasting, bij de werkneemster duurzaam sprake is van recidivering. Dit vindt mede zijn oorzaak in het feit dat de belastbaarheid van de rechterarm door het lymfoedeem al duurzaam is afgenomen.
14. De rechtbank ziet in wat [A] aanvoert onvoldoende reden om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep op dit aspect. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voldoende gemotiveerd toegelicht dat het impingementsyndroom rechts in principe goed behandelbaar is en geen medische reden geeft om hieraan blijvende verdergaande beperkingen aan te nemen. De werkneemster heeft daarnaast ook last van oedeemvorming van de rechterarm na de behandeling van de borstkanker. Daarover heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van
20 april 2021 toegelicht dat vanwege de kans op oedeemvorming de belastbaarheid van de rechterschouder/arm verminderd zal blijven. In de FML zijn daarvoor duurzame beperkingen aangenomen ten aanzien van schroefbewegingen hand en arm, duwen en trekken, tillen of dragen, frequent lichte voorwerpen hanteren en frequent zware lasten hanteren. De rechtbank is van oordeel dat met deze motivering voldoende concreet is onderbouwd waarom er een meer dan geringe kans op herstel bestond. De rechtbank ziet verder geen reden voor het aannemen van meer beperkingen als gevolg van de schouderklachten. De beroepsgrond slaagt niet.
Cognitieve stoornissen
15. Tot slot stelt [A] dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende heeft onderbouwd waarom hij geen medische reden ziet om blijvende cognitieve functiestoornissen aan te nemen. Er kunnen andere oorzaken zijn van de cognitieve functiestoornissen dan alleen een zogeheten ‘niet floride’ depressieve stoornis zoals de behandeling van de borstkanker, de vermoeidheid of nog nader te onderzoeken andere oorzaken.
16. De rechtbank ziet hierin ook geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling voor wat betreft dit aspect. Daarbij volgt de rechtbank de toelichting van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat op psychisch vlak geen sprake is van een floride depressief beeld en dus geen reden voor beperkingen op cognitief vlak. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is er geen neuropsychologisch onderzoek geweest die de cognitieve stoornissen zouden kunnen objectiveren. Er zijn al eerder wel duurzame beperkingen aangenomen op het persoonlijk en sociaal functioneren. De rechtbank volgt deze toelichting. [A] heeft alleen in algemene bewoordingen commentaar gegeven op de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, maar hij heeft niet met concrete medische informatie onderbouwd dat er meer blijvende beperkingen op dit aspect moeten worden aangenomen. De beroepsgrond slaagt niet.
De arbeidskundige beoordeling
17. Op basis van de bijgestelde duurzame beperkingen in de FML van 20 april 2021 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in het rapport van 3 mei 2021 de mate van arbeidsongeschiktheid van de werkneemster opnieuw beoordeeld. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de werkneemster met de vastgestelde duurzame beperkingen geschikt geacht tot het verrichten van de volgende functies: Textielproductenmaker, Administratief medewerker en Inpakker. De functie van Besteller post/pakketten (auto) is aanvullend geduid. Deze functieduiding leidt tot een arbeidsongeschiktheidspercentage van 13,39, zodat van volledige arbeidsongeschiktheid geen sprake zou zijn op basis van de duurzame beperkingen.
18. Eiseres voert aan dat de functie Textielproductenmaker niet geschikt is vanwege regelmatig moeten kunnen vertreden en vanwege de pedaalbediening. Dit laatste geldt volgens haar ook voor de functie Besteller post/pakketten (auto).
19. De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat de betreffende functies niet geschikt zijn vanwege het regelmatig moeten kunnen vertreden. Er geldt geen blijvende beperking op dit punt, dus de rechtbank is ook niet gebleken dat de geduide functies een overschrijding van de belastbaarheid van de werkneemster opleveren. De rechtbank ziet dan ook geen reden om te oordelen dat de werkneemster vanwege dit aspect de werkzaamheden behorende bij deze functies niet zou kunnen verrichten.
20. De rechtbank volgt eiseres wel in haar stelling over de pedaalbediening. In de functies Textielproductenmaker en Besteller post/pakketten komt voetpedaalbediening voor.
Zoals de rechtbank onder overweging 11 heeft geoordeeld, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende concreet onderbouwd waarom er een meer dan geringe kans op herstel van de voetklachten bestond. Een nadere motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep is vereist voor de vraag of sprake is van een duurzame beperking op pedaalbediening. Als uit de nadere motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgt dat deze beperking duurzaam is, dan zal de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep nader moeten motiveren of en zo ja, waarom de functies van Textielproductenmaker en Besteller post/pakketten geschikt zijn voor de werkneemster. Ook op dit punt kleeft aan het bestreden besluit een gebrek.

Hoe nu verder?

21. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen de gebreken in het bestreden besluit te herstellen. Om die gebreken te herstellen moet verweerder de verzekeringsarts bezwaar en beroep, met inachtneming van overweging 11, een nadere motivering laten geven over de prognose en de duurzaamheid van de beperkingen op pedaalbediening. Als de verzekeringsarts bezwaar en beroep vindt dat er nog verbetering te verwachten is, moet gespecificeerd worden welke behandelingen de werkneemster nog kan volgen en wat het concreet te verwachten resultaat daarvan is voor haar mogelijkheden. Als deze beperking wel duurzaam wordt geacht, moet de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep opnieuw de mate van arbeidsongeschiktheid op basis van de duurzame beperkingen bepalen. Dat herstellen kan verweerder met een aanvullende motivering doen, maar dat kan ook met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het bestreden besluit. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak.
22. Als verweerder geen gebruik maakt van de gelegenheid de gebreken te herstellen, moet hij dat op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht èn om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank. Als verweerder wel gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beide gevallen en in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank in principe zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
23. Het geschil zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in de tussenuitspraak, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht.
24. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
  • draagt verweerder op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
  • stelt verweerder in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Azmi, griffier. De beslissing is uitgesproken op 10 december 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
De rechter is verhinderd deze
tussenuitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 9 februari 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:257.