ECLI:NL:RBMNE:2021:6412

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 december 2021
Publicatiedatum
6 januari 2022
Zaaknummer
20/1670
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor nieuwbouw appartementencomplex en afwijking van parkeernorm

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 24 december 2021 uitspraak gedaan over de omgevingsvergunning voor de nieuwbouw van 18 appartementen in de gemeente Zeist. De eisers, vertegenwoordigd door mr. W.D. de Vos, hebben bezwaar gemaakt tegen de verleende vergunning door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zeist, vertegenwoordigd door L.M. Vodegel. De rechtbank heeft in een eerdere tussenuitspraak van 4 mei 2021 geconstateerd dat de motivering voor de afwijking van de parkeernorm onvoldoende was. Verweerder kreeg de kans om dit gebrek te herstellen door middel van een aanvullend parkeeronderzoek. Dit onderzoek, uitgevoerd door [adviesbureau], concludeerde dat de afwijking van de parkeernorm van 1,7 naar 1,3 per woning voldoende was gemotiveerd, gezien de beschikbare parkeercapaciteit in de directe omgeving.

De rechtbank heeft de belangenafweging van de gemeente beoordeeld en geconcludeerd dat de toename van verkeersbewegingen en de parkeervraag van de nieuwe appartementen ruimtelijk aanvaardbaar zijn. De rechtbank oordeelde dat de vrees van eisers voor overlast en aantasting van hun woon- en leefklimaat niet opweegt tegen de noodzaak voor betaalbare sociale huurwoningen. De rechtbank heeft het beroep van eisers gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten, waardoor de vergunninghoudster het bouwplan mag uitvoeren. Tevens is bepaald dat de gemeente het griffierecht en de proceskosten aan eisers moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/1670

uitspraak van de meervoudige kamer van 24 december 2021 in de zaak tussen

[eiser 1] en anderen, uit [woonplaats] ,

(gemachtigde: mr. W.D. de Vos),

[eiser 2] , uit [woonplaats] ,

hierna tezamen: eisers
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zeist, verweerder

(gemachtigde: L.M. Vodegel)

Als derde-partij neemt aan het geding deel: R.K. Woningbouwvereniging Zeist

vergunninghoudster
(gemachtigde: mr. G. Scholten).

Inleiding

Deze zaak gaat over een door verweerder aan vergunninghoudster verleende omgevingsvergunning voor de nieuwbouw van 18 appartementen aan de [adres] in [woonplaats] , gemeente Zeist.
Deze uitspraak is het vervolg op de tussenuitspraak in deze zaak van 4 mei 2021 (ECLI:NL:RBMNE:2021:2384).
In deze tussenuitspraak heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen acht weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat hierin is overwogen, het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
Verweerder heeft in reactie op de tussenuitspraak een aanvullend parkeeronderzoek laten uitvoeren en op basis daarvan een aanvullende motivering gegeven.
Eisers en vergunninghoudster hebben geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen.
2. Naast de geschilpunten die in de tussenuitspraak al zijn beoordeeld, zijn partijen nog verdeeld over de vraag of verweerder van de parkeernorm van 1,7 per woning heeft mogen afwijken en een norm van 1,3 heeft mogen hanteren, omdat in de directe omgeving voldoende parkeerplaatsen aanwezig zijn. Daarnaast verschillen partijen van mening over het antwoord op de vraag of nieuwe appartementencomplex ruimtelijk aanvaardbaar is en over de gemaakte belangenafweging.
3. De rechtbank zal hierna eerst beoordelen of verweerder met de aanvullende motivering het gebrek in het bestreden besluit heeft hersteld.
De tussenuitspraak
4. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat de afwijking van de parkeernorm met het parkeeronderzoek uit 2018 onvoldoende is gemotiveerd. Verder oordeelde de rechtbank dat het door vergunninghoudster ingebrachte rapport ‘ [rapport] ’ van 14 juli 2020 van [adviesbureau] geen toereikende onderbouwing is om af te wijken van de parkeernorm. Op drie punten vond de rechtbank het onderzoek van [adviesbureau] te kort schieten. Ten eerste overwoog de rechtbank dat niet kenbaar rekening is gehouden met de omstandigheid dat de nabij het bouwplan gelegen sportvelden niet in gebruik waren door de coronamaatregelen en dat de bewoners van de zorgwoningen geen bezoek mochten ontvangen. Ten tweede had het, gelet op de ligging van het bouwplan, voor de hand had gelegen in het onderzoek één of meer dagen in het weekend te betrekken. Ten derde was onduidelijk waarom de parkeerplaatsen in sectie 1 in het onderzoek zijn betrokken, nu eisers onweersproken stelden dat deze sectie op een afstand van meer dan 100 meter ligt.
5. Met de tussenuitspraak heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om het gebrek te herstellen door middel van een nieuw besluit of een nadere motivering ter onderbouwing van de parkeernorm van 1,3 per woning. De rechtbank heeft daarbij meegegeven dat de nadere motivering in de vorm van een nieuw of aanvullend parkeeronderzoek kan plaatsvinden, waarbij zij zich ervan bewust is geweest dat een nieuw of aanvullend onderzoek ook in coronatijd zal plaatsvinden.
Aanvullend parkeeronderzoek en aanvullende motivering
6. Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft verweerder [adviesbureau] gevraagd aanvullend parkeeronderzoek te doen. De resultaten hiervan zijn neergelegd in het rapport ‘Aanvullend [rapport] ’ van 29 juni 2021. Op basis van dit parkeeronderzoek heeft verweerder bij brief van 1 juli 2021 een aanvullende motivering gegeven. Hierin staat dat uit het aanvullend parkeeronderzoek kort gezegd volgt dat:
  • de onderzochte secties binnen 100 meter van het bouwplan liggen;
  • ook in de weekenden in de directe omgeving van het appartementencomplex voldoende parkeercapaciteit aanwezig is om aan de parkeerbehoefte te voldoen;
  • de parkeervraag van de sportaccommodaties op drukke zaterdagen in de winter hoger is dan de parkeercapaciteit aan de [straat] , maar dat ook na de ontwikkeling van het appartementencomplex voldoende parkeercapaciteit beschikbaar is.
Het oordeel van de rechtbank
Afwijken van de parkeernorm
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met het aanvullend parkeeronderzoek de afwijking van de parkeernorm naar 1,3 per woning alsnog voldoende heeft gemotiveerd. Hierna zal de rechtbank uitleggen hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
8. De rechtbank stelt voorop dat de twee parkeeronderzoeken van [adviesbureau] tezamen de onderbouwing vormen om af te wijken van de parkeernorm. In het aanvullend parkeeronderzoek is ingegaan op de loopafstanden naar de zes parkeersecties die in het onderzoek zijn betrokken. In paragraaf 3 is uiteengezet dat het CROW een acceptabele loopafstand van 100 meter tussen parkeerplaats en woning hanteert. Uit figuur 3 op pagina 7 van het aanvullend parkeeronderzoek blijkt dat alle parkeersecties binnen een straal van 100 meter vanaf de hoofdingang van het bestaande Bruggebouw liggen. [adviesbureau] heeft aanvullende metingen gedaan van de aannemelijke looproutes tussen de hoofd- en achteringang van het bestaande Bruggebouw en de parkeersecties en is ingegaan op de bereikbaarheid van de parkeersecties vanuit het nieuwe appartementencomplex. De rechtbank is van oordeel dat in het aanvullend parkeeronderzoek aannemelijk is gemaakt dat de parkeerplaatsen in sectie 1, maar ook in de andere vijf secties, te bereiken zijn op een loopafstand van maximaal 100 meter vanaf het nieuwe appartementencomplex. [adviesbureau] heeft deze secties daarom in het parkeeronderzoek mogen betrekken.
9. [adviesbureau] heeft in de week 24 van juni 2021 aanvullend parkeeronderzoek gedaan. Op zowel zaterdag als zondag zijn op drie maatgevende momenten de vrije parkeerplaatsen geteld. De resultaten daarvan zijn neergelegd in een tabel met daarin ook de resultaten van het onderzoek in juni 2020 op doordeweekse dagen. Uit een analyse van de resultaten blijkt dat er geen grote verschillen zijn in de parkeerbezetting doordeweeks en in het weekend. De parkeervraag van de nieuwe appartementen is afzet tegen de vrije parkeerplaatsen in de zes parkeersecties op verschillende momenten per dag op doordeweekse dagen en weekenddagen. Tabel 4 in het aanvullend onderzoek laat zien dat er in elke sectie en op elk dagdeel vrije parkeerplaatsen beschikbaar zijn.
10. Over de zorgwoningen schrijft [adviesbureau] dat dit 24 appartementen zijn voor verstandelijk gehandicapten met intensieve begeleiding, verzorging en gedragsregulering. Volgens [adviesbureau] is bewonersparkeren niet aan de orde, maar is aannemelijk dat doordeweeks en in het weekend wordt geparkeerd door personeel en bezoekers. Tijdens het onderzoek in juni 2020 golden deels beperkingen voor bezoek aan zorgfuncties, maar bezoek was wel mogelijk. De beperkingen waren ten tijde van het onderzoek in 2021 niet aan de orde en daarom vindt [adviesbureau] het aannemelijk dat de parkeervraag goed is geregistreerd. De rechtbank ziet geen reden om hier aan te twijfelen.
11. Verder heeft [adviesbureau] nader onderzoek gedaan naar de parkeervraag van de nabijgelegen sportaccommodaties. Omdat zowel in 2020 als in 2021 vanwege corona beperkingen golden voor het gebruik van de sportfuncties, heeft [adviesbureau] de parkeervraag berekend op basis van de CROW-kengetallen. Het gaat om de parkeervraag ten behoeve van de tennisvelden, de skibaan en de voetbalvelden en [adviesbureau] is uitgegaan van de normen die horen bij ligging in ‘weinig stedelijk gebied’ en ‘rest bebouwde kom’. De analyse van de parkeervraag van de sportaccommodaties laat zien dat het parkeeraanbod aan de [straat] in een groot aantal van de mogelijk maatgevende situatie voldoende is. Op drukke zaterdagen in de winter is de parkeervraag hoger dan de parkeercapaciteit aan de [straat] , maar [adviesbureau] concludeert dat ook in situatie na de ontwikkeling van het nieuwe appartementencomplex voldoende parkeercapaciteit beschikbaar is voor de sportaccommodaties. De rechtbank kan de analyse van [adviesbureau] goed volgen en vindt dat de parkeervraag van de sportaccommodaties voldoende inzichtelijk is gemaakt.
12. Zoals in de tussenuitspraak al is overwogen, maakt de omstandigheid dat een parkeeronderzoek in coronatijd is gedaan, niet per definitie dat een parkeeronderzoek niet representatief kan zijn. Volgens [adviesbureau] zijn de uitgevoerde parkeeronderzoeken in juni in coronatijd representatief. Juni valt na de meivakantie en voor de zomervakantie, zodat dit onder normale omstandigheden ten opzichte van de rest van het jaar een representatieve maand is om parkeeronderzoek te doen. Datagegevens van TomTom Weekly laten zien dat de congestieniveaus in Utrecht en Amersfoort in de maand juni niet significant afwijken van de weken ervoor of erna. Verder kan uit gegevens van onder meer het CBS en uit mobiliteitsgegevens van de gemeente Zeist worden afgeleid dat in coronatijd meer mensen thuis waren waardoor dus meer auto’s in het gebied geparkeerd stonden. Het aanvullend parkeeronderzoek bevestigt het eerder door [adviesbureau] aangenomen uitgangspunt dat er tijdens de telmomenten vanwege coronamaatregelen meer auto’s in het gebied geparkeerd stonden. De rechtbank ziet geen reden om de onderzoeken niet als representatief aan te merken.
13. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder op basis van de aanvullende motivering en het aanvullend parkeeronderzoek in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik mogen maken om van de parkeernorm af te wijken en uit te gaan van een lagere parkeernorm van 1,3 per woning. Van belang hierbij is dat [adviesbureau] ook in het aanvullend parkeeronderzoek concludeert dat in de directe omgeving van het nieuwe appartementencomplex voldoende parkeercapaciteit aanwezig is om aan de parkeerbehoefte te voldoen.
14. Bij een parkeernorm van 1,3 per woning komt de parkeerbehoefte voor de 18 nieuwe appartementen uit op 23,4. In de tussenuitspraak is verweerder opgedragen om, als hij het aantal parkeerplaatsen afrondt, toe te lichten waarom hij voor die manier van afronden heeft gekozen. In het aanvullend parkeeronderzoek staat hierover dat de tussentijdse stappen in de berekeningen worden afgerond op één cijfer achter de komma en dat de eindresultaten standaard naar boven worden afgerond. Dit ziet op de door [adviesbureau] berekende parkeerbehoefte. De rechtbank vat dit ‘standaard’ op als de gebruikelijke afrondingsregels, dus naar boven afronden als het cijfer achter de komma groter is dan 5 en alles daaronder naar beneden afronden. De rechtbank acht dit niet onredelijk. Omdat 23 parkeerplaatsen zijn vergund, voldoet het bouwplan aan de parkeernorm.
Goede ruimtelijke ordening en de belangenafweging
15. Eisers hebben verder aangevoerd dat hun belangen niet inzichtelijk in de belangenafweging zijn meegewogen. Zij vrezen dat hun belangen onevenredig worden geschaad door het bouwplan. Daarbij noemen eisers onder meer de verandering van het uitzicht vanuit hun woningen, aantasting van hun privacy door inkijk in de woningen en tuinen en de toename van verkeers- en parkeerdruk. Ook vrezen zij voor wateroverlast, geluidoverlast en overlast door hangjongeren en een toename van afval en vervuiling op straat.
16. Voordat de rechtbank toekomt aan de belangenafweging, zal zij, gelet op de punten die eisers noemen, de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het bouwplan bespreken. In de ruimtelijke onderbouwing is ingegaan op de wijze van ontsluiting via de bestaande in- en uitrit vanaf de [straat] . Op basis van de uitgangspunten van het CROW is berekend dat het aantal verkeersbewegingen als gevolg van de 18 nieuwe appartementen met ongeveer 72 mvt per etmaal zal toenemen. Een dergelijke toename gaat volgens de ruimtelijke onderbouwing zonder problemen op in het huidige verkeersbeeld van het omliggende wegennet. Hiermee is, anders dan eisers stellen, inzichtelijk en aannemelijk gemaakt dat het omliggende wegennet de toename van de verkeersbewegingen aankan. Voor het oordeel dat de toename van de verkeersbewegingen tot een onaanvaardbare verkeerssituatie zal leiden bestaat geen aanleiding.
17. Uit de parkeeronderzoeken van [adviesbureau] kan niet worden afgeleid dat de realisatie van het appartementencomplex tot onaanvaardbare parkeeroverlast zal leiden, zoals eisers stellen. De rechtbank oordeelt dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bouwplan voor het aspect parkeren ruimtelijk aanvaardbaar is.
18. Uit de ruimtelijke onderbouwing blijkt dat de gevolgen voor de waterhuishouding door het hoogheemraadschap in de verplicht voorgeschreven watertoets zijn onderzocht.
In de watertoets staat dat er goede mogelijkheden zijn om het hemelwater van het dak van het nieuwe appartementencomplex gescheiden af te voeren en te laten infiltreren in de bodem door middel van (grind)koffers. Omdat het om een relatief kleinschalig gebouw gaat, is compensatie voor de verharding niet nodig. De conclusie van de ruimtelijke onderbouwing is dat voor het aspect water geen belemmeringen te verwachten zijn. De rechtbank volgt eisers niet in hun vrees dat de wateroverlast als gevolg van het nieuwe appartementencomplex zal toenemen. Een onderzoek naar de wateroverlast door een deskundige, zoals door eisers aangekondigd in het beroepschrift, is door hen niet overgelegd.
19. Over de vrees voor overlast door hangjongeren bij de sociale huurwoningen, overweegt de rechtbank dat deze vrees, voor zover dat in strijd met de openbare orde gebeurt, een kwestie van handhaving is. De rechtbank verwijst hiervoor naar vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. [1] Hierin heeft verweerder dus terecht geen reden gezien te oordelen dat het bouwplan ruimtelijk onaanvaardbaar is. Ook in de overige door eisers aangevoerde punten ziet de rechtbank geen aanleiding om te oordelen dat het bouwplan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
20. De rechtbank overweegt dat de zienswijzennota, die deel uitmaakt van de omgevingsvergunning, blijk geeft van de belangenafweging die verweerder heeft gemaakt. Dit betekent dat het betoog van eisers dat hun belangen niet inzichtelijk in de belangenafweging zijn meegewogen, niet slaagt.
21. Weliswaar zal de directe woon- en leefomgeving van eisers veranderen door de uitbreiding van het bestaande appartementencomplex met 18 appartementen, maar naar het oordeel van de rechtbank is van een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat geen sprake. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat geen recht bestaat op een blijvend, ongewijzigd uitzicht. Het nieuwe appartementencomplex maakt, gelet op de afstand tot de woningen, ook geen onaanvaardbare inbreuk op de privacy van eisers. Aan de vrees van eisers dat het karakter en de beleving van de wijk zullen veranderen door nieuwe (sociale huur)appartementen heeft verweerder geen doorslaggevende betekenis hoeven toe te kennen gelet op de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het appartementencomplex. De rechtbank vindt het niet onredelijk dat verweerder het belang van betaalbare sociale huurwoningen zwaarder heeft laten wegen dan de belangen van eisers.
22. Al het voorgaande leidt de rechtbank tot de slotsom dat verweerder in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om af te wijken van het bestemmingsplan en de omgevingsvergunning in redelijk heeft kunnen verlenen.
De uitkomst
23. Omdat in de tussenuitspraak een gebrek is geconstateerd ten aanzien van de motivering om af te wijken van de parkeernorm, is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd is met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel uit de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. Uit deze uitspraak volgt dat verweerder het gebrek heeft hersteld met de aanvullende motivering en dat de overige beroepsgronden van eisers niet slagen. Daarom laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand. Dit betekent dat vergunninghoudster het vergunde bouwplan mag gaan uitvoeren.
Griffierecht en proceskosten
24. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoeden.
25. Omdat het beroep gegrond is, krijgen eisers een vergoeding voor de proceskosten die zij hebben gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2.0 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 748,- en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 748,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.496,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.H.J.M. Veldman-Gielen, voorzitter, en mr. R.C. Moed en mr. C. de Kruif, leden, in aanwezigheid van mr. S.C.J. van der Hoorn, griffier. De beslissing is uitgesproken op 24 december 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl
griffier
voorzitter
De voorzitter is verhinderd te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak en de tussenuitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld de uitspraak van 19 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:41