ECLI:NL:RBMNE:2021:2384

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 mei 2021
Publicatiedatum
7 juni 2021
Zaaknummer
UTR 20/1670-T
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake omgevingsvergunning voor nieuwbouw appartementencomplex in Zeist met betrekking tot parkeernorm en belanghebbendheid

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, wordt de omgevingsvergunning voor de nieuwbouw van 18 appartementen in de gemeente Zeist besproken. De vergunning is verleend door het college van burgemeester en wethouders op 16 maart 2020, maar eisers, bewoners van de nabijgelegen woningen, hebben hiertegen beroep ingesteld. De rechtbank behandelt de vraag of de eisers als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt en of de verleende vergunning in overeenstemming is met de geldende parkeernormen.

De rechtbank oordeelt dat de eisers, die op korte afstand van het bouwproject wonen, voldoende gevolgen van het besluit kunnen ondervinden en dus als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt. Vervolgens wordt ingegaan op de parkeernorm die door verweerder is gehanteerd. Eisers betogen dat de lagere parkeernorm van 1,3 in plaats van 1,7 niet voldoende is onderbouwd. De rechtbank concludeert dat het parkeerdrukonderzoek dat door verweerder is uitgevoerd, niet voldoende is om de afwijking van de parkeernorm te rechtvaardigen. De rechtbank stelt vast dat de motivering voor de lagere parkeernorm tekortschiet en dat er onvoldoende bewijs is dat er voldoende parkeercapaciteit in de omgeving aanwezig is.

De rechtbank geeft verweerder de gelegenheid om het gebrek in de motivering te herstellen, hetzij door aanvullende informatie te verstrekken, hetzij door een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer en is openbaar gemaakt op 4 mei 2021.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/1670 T

tussenuitspraak van de meervoudige kamer van 4 mei 2021 in de zaak tussen

[eisers] , te [woonplaats] , eisers 1

(gemachtigde: mr. W.D. de Vos),

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

hierna tezamen: eisers
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zeist, verweerder

(gemachtigde: L.M. Vodegel)
Als derde-partij neemt aan het geding deel:
[derde belanghebbende], vergunninghoudster
(gemachtigde: mr. G. Scholten).

Inleiding

Deze zaak gaat over een door verweerder aan vergunninghoudster verleende omgevingsvergunning voor de nieuwbouw van 18 appartementen aan de [adres] in [woonplaats] , gemeente Zeist. Verweerder heeft deze vergunning verleend bij besluit van 16 maart 2020. Dit is het bestreden besluit. Eisers wonen aan de [naam] en zijn het niet eens met de verleende omgevingsvergunning.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Vergunninghoudster heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 24 maart 2021. Van de kant van eisers is [A] verschenen, bijgestaan door de gemachtigde. Verweerder en vergunninghoudster hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Eisers
1. Het beroep van eisers 1 is ingesteld door mr. W. Altenaar namens elf eisers. Tijdens de beroepsprocedure heeft mr. W.D. de Vos zich gesteld als de nieuwe gemachtigde van acht van deze elf eisers. Van de overige drie eisers, waaronder ook [eiser] , hebben eisers [B] en [C] de rechtbank laten weten dat zij hun beroep niet voortzetten. Het beroep van [eiser] loopt door zonder gemachtigde.
Belanghebbendheid
2. In het beroepschrift zijn eisers aangeduid als [naam] . Uit de stukken en wat op de zitting is besproken, is gebleken dat het beroep niet is ingediend door het [naam] , maar door natuurlijke personen die zich [naam] noemen. De vraag is of deze natuurlijke personen als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt bij het bestreden besluit.
3. Eisers wonen allemaal aan de [straat] op vrij korte afstand van de locatie waarop de nieuwe appartementen zijn voorzien. Het bouwplan voorziet in een appartementencomplex met vier bouwlagen. Vanaf de begane grond of de verdiepingen van de woningen bestaat (enig) zicht op de locatie van het bouwplan. Verder zijn ruimtelijke gevolgen zoals een toename van het aantal verkeersbewegingen en parkeren te verwachten van het appartementencomplex. De rechtbank vindt het voldoende aannemelijk dat eisers gevolgen van enige betekenis van het bestreden besluit kunnen ondervinden. Zij zijn daarom aan te merken als belanghebbenden bij het bestreden besluit.
Besluit van 14 december 2020
4. Verweerder heeft de rechtbank een besluit van 14 december 2020 toegezonden als besluit in de zin van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
5. In artikel 6:19, eerste lid, van de Awb is bepaald dat het bezwaar of beroep van rechtswege mede betrekking heeft op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.
6. Met het besluit van 14 december 2020 heeft verweerder aan de gemeente Zeist een omgevingsvergunning verleend ter legalisatie van parkeerplaatsen op de groenstrook bij de [adres] . Op de zitting heeft verweerder toegelicht dat primair het standpunt wordt ingenomen dat deze parkeerplaatsen al in de omgevingsvergunning uit 2012 voor het bestaande appartementencomplex [appartementencomplex] aan de [straat] zijn vergund. Omdat hierover discussie bestaat, heeft verweerder zekerheidshalve (nog) een omgevingsvergunning verleend voor deze parkeerplaatsen. Deze al bestaande parkeerplaatsen zijn betrokken in het parkeeronderzoek dat in de onderhavige zaak is uitgevoerd en dat is de koppeling met het bestreden besluit dat in deze procedure voorligt. De rechtbank is van oordeel dat het besluit van 14 december 2020 geen besluit in de zin van artikel 6:19 van de Awb is, omdat dit besluit het bestreden besluit niet wijzigt. Het is een op zichzelf staand besluit. Dit is op zitting ook met partijen besproken en dit oordeel betekent dat voor het besluit van 14 december 2020 de bezwaarprocedure doorlopen moet worden. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank dus alleen het bestreden besluit.
Ingetrokken beroepsgrond
7. Op de zitting hebben eisers hun beroepsgrond dat in de omgevingsvergunning een voorschrift met een herplantplicht opgenomen had moeten worden, ingetrokken.

Inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit

Crisis- en herstelwet
8. Op de behandeling van deze zaak is de Crisis- en herstelwet (Chw) van toepassing. Uit artikel 1.6a van de Chw volgt dat na afloop van de termijn voor het instellen van beroep geen beroepsgronden meer kunnen worden aangevoerd. Omdat in de publicatie van de kennisgeving niet is vermeld dat de Chw van toepassing is en de rechtbank dit pas op de zitting aan partijen kenbaar heeft gemaakt, zullen ook de na de beroepstermijn ingediende beroepsgronden worden besproken.
Verklaring van geen bedenkingen
9. Eisers voeren aan dat het bouwplan niet onder de algemene verklaring van geen bedenkingen valt, omdat in de omgevingsvergunning niet is gewaarborgd dat met het bouwplan sociale huurwoningen zullen worden gerealiseerd en dat het in de toekomst ook sociale huurwoningen moeten blijven.
10. Met de omgevingsvergunning zijn de activiteiten bouwen en strijdig gebruik vergund. De omgevingsvergunning is verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Artikel 6.5, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht (Bor) bepaalt dat in dit geval de omgevingsvergunning niet wordt verleend dan nadat de gemeenteraad van de gemeente waar het project geheel of in hoofdzaak zal worden of wordt uitgevoerd, heeft verklaard dat hij daartegen geen bedenkingen heeft. Op grond van het derde lid van artikel 6.5 van het Bor kan de gemeenteraad categorieën gevallen aanwijzen waarin een verklaring niet is vereist.
11. Op 21 maart 2017 heeft de gemeenteraad van de gemeente Zeist een algemene verklaring van geen bedenkingen afgegeven voor woningbouwprojecten in het kader van de Versnelde Huisvesting. In deze algemene verklaring van geen bedenkingen staat het volgende: “Woningbouwprojecten met minimaal 50% sociale (tot € 710,68) en/of middeldure (€ 710,68 tot 900,-) die niet passen binnen het bestemmingsplan en waarvoor geen omgevingsvergunning ingevolge artikel 4 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht kan worden verleend, maar wel voldoen aan de gemeentelijke beleidskaders, tot 1 januari 2021 aan te wijzen als categorie van gevallen waarvoor geen verklaring van geen bedenkingen van de raad noodzakelijk is als bedoeld in artikel 2.27 van de Wet algemene bepalingen (Wabo).”
12. Volgens verweerder valt het bouwplan onder deze algemene verklaring van geen bedenkingen, omdat het bouwplan voorziet in de realisatie van 18 sociale huurwoningen. Het punt van eisers is dat dit niet is geborgd in de omgevingsvergunning, zodat volgens hen niet valt uit te sluiten dat de appartementen op enig moment zullen wijzigen naar andere categorieën woningen (middelduur en/of vrije sector).
13. De rechtbank overweegt dat getoetst moet worden of het project zoals aangevraagd onder deze algemene verklaring van geen bedenkingen valt. De aanvraag is door een woningbouwvereniging ingediend voor de realisatie van 18 appartementen ( [appartementencomplex] fase 2 ). In de ruimtelijke onderbouwing bij de aanvraag staat dat het gaat om 18 sociale huurappartementen naast het reeds bestaande appartementencomplex [appartementencomplex] . Ook in het principebesluit van 31 augustus 2018 is vermeld dat het om 18 sociale huurwoningen gaat die passen binnen de opgave van de Versnelde Huisvesting. Op de zitting hebben verweerder en vergunninghoudster toegelicht dat er een anterieure overeenkomst is gesloten waarin dit is vastgelegd. De rechtbank heeft geen enkele twijfel dat met het bouwplan alleen sociale huurwoningen zullen worden gerealiseerd. Naar het oordeel van de rechtbank valt dit bouwplan daarmee onder de algemene verklaring van geen bedenkingen van 21 maart 2017. Dat in de omgevingsvergunning niet is geborgd dat de woningen in de toekomst nooit middeldure of vrije sector woningen mogen worden, leidt de rechtbank niet tot het oordeel dat het bouwplan daarom niet onder deze algemene verklaring van geen bedenkingen valt. De gemeenteraad heeft in deze algemene verklaring van geen bedenkingen niet de eis gesteld dat dit in de omgevingsvergunning vastgelegd moet worden. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten om de algemene verklaring van geen bedenkingen ruimer te lezen, zoals eisers willen. De beroepsgrond slaagt niet.
Toetsingskader
14. Gelet op het oordeel in de vorige overweging, was verweerder bevoegd om met deze algemene verklaring van geen bedenkingen, op de aanvraag te beslissen. Bij de beoordeling van de aanvraag om een omgevingsvergunning heeft verweerder beleidsruimte om te beslissen of hij gebruik zal maken van zijn bevoegdheid om af te wijken van het bestemmingsplan. Daarbij geldt in ieder geval dat het aangevraagde niet in strijd mag zijn met een goede ruimtelijke ordening. Ook moet verweerder een belangenafweging maken. De rechtbank toetst of verweerder bij een afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen.
Strijd met het bestemmingsplan
15. De locatie van het bouwplan heeft in het van toepassing zijnde bestemmingsplan ‘ [bestemmingsplan] ’ de bestemming “Woongebied”. Op de gronden met deze bestemming mogen op grond van artikel 11.2.1, aanhef en onder a, van de planregels woningen gebouwd worden. In artikel 11.2.2, aanhef en onder a, van de planregels is bepaald dat verdeeld over de gezamenlijke bouwvlakken van de bestemmingen “Gemengd”, “Wonen” en “Woongebied” in totaal niet meer dan 480 wooneenheden mogen worden gebouwd, waarvan tenminste 80 zorgwoningen.
16. Uit de stukken blijkt dat al maximaal 400 woningen zijn gerealiseerd binnen de in artikel 11.2.2, aanhef en onder a, van de planregels bedoelde bestemmingen. Omdat met de aangevraagde 18 nieuwe woningen het planologisch maximaal aantal toegestane woningen wordt overschreden, is de aanvraag op dat punt in strijd met het bestemmingsplan. Het bouwplan voorziet ook in de realisatie van nieuwe parkeerplaatsen. Er zijn 23 parkeerplaatsen vergund. Het gaat om de parkeerplaatsen die op de tekening D001 zijn genummerd van 1 tot en met 23. In het bestreden besluit is, naar aanleiding van de zienswijzen, vermeld dat een deel van de te realiseren parkeerplaatsen zijn gelegen op gronden met de bestemming “Groen” en dat dat in strijd is met de gebruiksregel in artikel 5.4 van de planregels. Ook op dit punt is er strijdigheid met het bestemmingsplan.
Samenvatting standpunten eisers
17. Eisers vinden dat het bouwplan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening vanwege het parkeren. Dit is een belangrijk punt voor eisers. Zij hebben er problemen mee dat verweerder een lagere parkeernorm heeft gehanteerd en vinden dat de uitgevoerde parkeerdrukonderzoeken de lagere parkeernorm niet kunnen rechtvaardigen. Verder betogen eisers dat hun belangen niet inzichtelijk in de belangenafweging zijn meegewogen. De rechtbank zal eerst beoordelen of het bouwplan wat betreft het parkeren in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Parkeren
18. Ter plaatse van de planlocatie gelden twee bestemmingsplannen: het bestemmingsplan ‘ [bestemmingsplan] ’ en het ‘Paraplubestemmingsplan Parkeernormen Zeist’. Uit de ruimtelijke onderbouwing blijkt dat de aanvraag is getoetst aan de parkeernorm uit het bestemmingsplan ‘ [bestemmingsplan] ’. Volgens eisers is dit onjuist en had getoetst moeten worden aan het recentere ‘Paraplubestemmingsplan Parkeernormen Zeist’.
19. In artikel 2.1, van de planregels van het ‘Paraplubestemmingsplan’ is opgenomen dat met dit bestemmingsplan alle ruimtelijke plannen van de gemeente Zeist worden herzien. Artikel 2.2 bepaalt dat parkeernormen van kracht blijven voor zover deze specifiek vastliggen in onderliggende ruimtelijke plannen. De rechtbank stelt vast dat in het bestemmingsplan ‘ [bestemmingsplan] ’ parkeernomen zijn vastgelegd, zodat verweerder de aanvraag terecht heeft getoetst aan de parkeernormen uit dit bestemmingsplan.
20. In artikel 13.3, onder a, van de planregels van het bestemmingsplan ‘ [bestemmingsplan] ’ staat dat bij de bouw van nieuwe hoofdgebouwen ruimte dient te worden gerealiseerd voor parkeren volgens de normen in de tabel. Voor woningen in het goedkope segment geldt een parkeernorm van 1,7 per woning, voor woningen in het midden segment een norm van 1,9 en voor woningen in het dure segment een norm van 2,1. Onder b is bepaald dat het bevoegd gezag met een omgevingsvergunning kan afwijken van het bepaalde onder a, indien is aangetoond dat elders voldoende parkeervoorzieningen zijn of worden gerealiseerd, in verband met de beoogde ontwikkelingen.
21. Bij de beoordeling van de aanvraag is verweerder uitgegaan van de parkeernorm van 1,7 die geldt voor goedkope woningen. Verweerder heeft aanleiding gezien om van deze parkeernorm af te wijken en een norm van 1,3 te hanteren, omdat is aangetoond dat in de directe omgeving voldoende parkeerplaatsen aanwezig zijn. Door vergunninghoudster is op drie momenten de parkeerdruk in beeld gebracht en daaruit is gebleken dat minimaal 20 parkeerplaatsen leegstaan in de directe omgeving van de [naam] . Als gevolg van het hanteren van een lagere parkeernorm moeten 23 parkeerplaatsen gerealiseerd worden.
22. Eisers betogen dat verweerder ten onrechte heeft afgeweken van de parkeernorm van 1,7 per woning en een lagere norm van 1,3 per woning heeft gehanteerd. Allereerst voeren zij aan dat onvoldoende is onderbouwd waarom de categorie goedkope woningen is gehanteerd. Een definitie hiervan ontbreekt in de bestemmingsplannen en de woningen zijn bouwkundig ook geschikt om in de toekomst tot het midden of dure segment te gaan behoren.
23. De rechtbank vindt dat verweerder van de parkeernorm voor woningen in het goedkope segment heeft mogen uitgaan. Verweerder heeft daarbij terecht gekeken naar de aanvraag en dus naar wat er met de omgevingsvergunning gerealiseerd gaat worden. Het gaat om de realisatie van sociale huurwoningen en deze vallen in het goedkope segment. In wat eisers aanvoeren, ziet de rechtbank geen aanleiding om te oordelen dat verweerder met de parkeernormen voor woningen in het midden of dure segment rekening had moeten houden.
24. Vervolgens moet de vraag beantwoord worden of verweerder in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft mogen maken om van de parkeernorm af te wijken. Verweerder heeft zich daarbij gebaseerd op een in opdracht van vergunninghoudster uitgevoerd parkeerdrukonderzoek. Eisers vinden dit parkeerdrukonderzoek onvoldoende om van de norm af te mogen wijken.
25. De rechtbank stelt vast dat het parkeerdrukonderzoek dat heeft plaatsgevonden, bestond uit het op drie momenten (op 7, 8 en 12 juni 2018) in beeld brengen van het aantal geparkeerde auto’s in de directe omgeving van de [naam] . De resultaten daarvan zijn zichtbaar gemaakt op kaartjes, waarbij op de parkeerplaatsen met geparkeerde auto’s een kruisjes is gezet. Eisers stellen dat niet duidelijk geregistreerd is op welke momenten, in het bijzonder de tijdstippen, de tellingen zijn gedaan. Zij betwijfelen of de tellingen wel ’s avonds laat zijn gedaan, zoals verweerder stelt. Daarnaast vinden eisers de gekozen drie momenten in juni niet representatief, omdat dit in de aanloop naar de zomervakantie was toen veel mensen niet thuis waren. Eisers benadrukken dat de parkeerdruk in de omgeving juist hoog is. In de zienswijzennota en het verweerschrift heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het onderzoek op drie maatgevende momenten heeft plaatsgevonden. In een periode waar geen sprake is van schoolvakanties en wanneer verwacht kan worden dat de meeste bewoners thuis zijn, zo rond 22.00 uur ‘s avonds. De rechtbank stelt vast dat op de drie tekeningen handgeschreven de dag van de week en de datum staan vermeld, maar dat een tijdstip ontbreekt. Nergens blijkt uit dat de tellingen daadwerkelijk in de avond rond 22.00 uur hebben plaatsgevonden. Dit brengt de rechtbank tot het oordeel dat dit parkeerdrukonderzoek onvoldoende is om aan te tonen dat voldoende parkeerplaatsen in de omgeving beschikbaar zijn. De afwijking van de parkeernorm is in het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd en daarom kan niet geoordeeld worden dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft gesteld dat het bouwplan voor het aspect parkeren in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Deze beroepsgrond van eisers slaagt.
26. In beroep is door vergunninghoudster het rapport ‘Parkeeronderzoek [naam] [plaats] ’ van 14 juli 2020 van Sweco ingebracht. Volgens vergunninghoudster en verweerder bevestigt dit tweede onderzoek dat in de directe omgeving veel restcapaciteit aanwezig is. De rechtbank zal hierna aan de hand van wat eisers tegen dit rapport hebben ingebracht, beoordelen of dit rapport toereikend is om de afwijking van de parkeernorm te kunnen dragen.
27. Door Sweco is onderzoek uitgevoerd op de (werk)dagen 23 en 25 juni 2020 op de volgende maatgevende momenten: in de ochtend tussen 8.00 en 9.30 uur, einde van de middag tussen 15.30 en 17.00 uur en na 22.30 uur. Voor ieder moment zijn twee registratieronden uitgevoerd, dus in totaal is de locatie zes keer bezocht. De in de omgeving beschikbare parkeerplaatsen zijn ingedeeld in zes secties. De conclusie van het onderzoek is dat er momenteel veel restcapaciteit in de directe omgeving aanwezig is. Met name in de ochtenden en de middagen zijn er veel parkeerplaatsen onbezet. De bezetting is relatief hoog in de nachtelijke uren. De berekening van de parkeerbehoefte op basis van de oude (1,7) en nieuwe (1,3) parkeernormen wijst volgens Sweco uit dat na de ontwikkeling van de nieuwbouwwoningen bij een maximale parkeerbehoefte acht auto’s zullen moeten parkeren op de nu al bestaande parkeerplaatsen. Verder vindt Sweco dat het aannemelijk is dat de auto’s behorende bij de nieuwbouwwoningen voornamelijk zullen parkeren in de direct aan het gebouw gelegen secties 4, 5 en 6 waar in de nachtelijke uren meer dan 30 parkeerplaatsen leeg staan. Sweco concludeert dat in de directe omgeving voldoende parkeercapaciteit aanwezig is om ook bij een parkeernorm van 1,3 aan de extra parkeerbehoefte te voldoen.
28. Eisers vinden ook het parkeerdrukonderzoek van Sweco niet representatief. Dit onderzoek heeft plaatsgevonden in juni 2020 in coronatijd, waardoor mensen minder bezoek ontvingen. De bewoners van de zorgwoningen mochten helemaal geen bezoek ontvangen en op de nabijgelegen sportvelden mochten geen wedstrijden georganiseerd worden. Het weekend is niet meegenomen in de tellingen waardoor geen representatief beeld is geschetst van de parkeerdruk in de wijk. Tot slot betogen eisers dat het onderzoek ten onrechte niet is beperkt tot parkeerplaatsen die op een acceptabele loopafstand zijn gelegen. Sectie 1 ligt op een afstand van 135 m, terwijl volgens het CROW een afstand van 100 m aanvaardbaar is.
29. Dat Sweco onderzoek heeft gedaan in coronatijd betekent niet per definitie dat het onderzoek daarom niet representatief kan zijn. Op pagina 6 van het onderzoek is uiteengezet dat ten tijde van het onderzoek coronamaatregelen van kracht waren. Volgens Sweco is het aannemelijk dat er tijdens de registratieronden met name overdag meer auto’s in het gebied geparkeerd waren dan in de situatie waarin deze maatregelen niet van kracht waren. Sweco heeft zich er dus rekenschap van gegeven dat de situatie anders was, maar over het niet in gebruik zijn van de nabijgelegen sportvelden en de bewoners van de zorgwoningen die geen bezoek mochten ontvangen, is niets vermeld. De rechtbank vindt dat deze omstandigheden kenbaar bij het parkeeronderzoek betrokken hadden moeten worden. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat Sweco alleen de parkeerdruk op werkdagen heeft onderzocht en niet in het weekend. Nu het bouwplan is gelegen in een woonwijk en in de nabijheid van sportvelden had het voor de hand gelegen ook een of meer dagen in het weekend bij het onderzoek te betrekken.
30. Verder geldt het volgende. Sweco heeft zes secties met parkeerplaatsen in het onderzoek betrokken. Sectie 6 bestaat uit de tien parkeerplaatsen die in de groenstrook zijn gelegen. Eisers en verweerder verschillen van mening of deze parkeerplaatsen legaal zijn. Deze discussie leidt de rechtbank niet tot het oordeel dat Sweco deze parkeerplaatsen niet in het onderzoek had mogen betrekken, omdat deze parkeerplaatsen feitelijk aanwezig zijn en gebruikt worden. Overigens zijn deze parkeerplaatsen bij het besluit van 14 december 2020 vergund. Uit het Sweco-rapport kan echter niet worden afgeleid of er bij het vaststellen van de secties rekening mee is gehouden dat de parkeerplaatsen binnen de 100 m vallen die het CROW hanteert als acceptabele loopafstand voor de functie wonen. Verweerder en vergunninghoudster hebben op de zitting niet weersproken dat sectie 1 op een grotere afstand dan 100 meter van het plangebied ligt. Dit betekent dat de parkeerplaatsen in deze sectie niet zonder motivering in het onderzoek betrokken hadden mogen worden. Of de conclusie van Sweco dat in de omgeving voldoende parkeercapaciteit aanwezig is ook getrokken kan worden als sectie 1 buiten het onderzoek wordt gehouden, is niet duidelijk. Gelet hierop en op hetgeen in rechtsoverweging 29 is vermeld, oordeelt de rechtbank dat met het Sweco-rapport niet is aangetoond dat voldoende parkeerplaatsen beschikbaar zijn voor de nieuwe woningen. Met het Sweco-rapport is er nog steeds geen toereikende motivering gegeven om af te wijken van de parkeernorm van 1,7. De rechtbank vindt dat verweerder zich op basis van de onderzoeken die er nu liggen niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bouwplan voor het aspect parkeren in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
31. Zoals hiervoor is overwogen, is het bestreden besluit in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel uit artikel 3:2 van de Awb en het
32. motiveringsbeginsel uit artikel 3:46 van de Awb. Gelet op de aard van het gebrek, komt de rechtbank nog niet toe aan de beroepsgrond over de belangenafweging.
33. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder op grond van artikel 8:51a van de Awb in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. Om het gebrek te herstellen, moet verweerder met een nadere motivering komen ter onderbouwing van de parkeernorm van 1,3. De nadere motivering kan in de vorm van een nieuw of aanvullend parkeeronderzoek. De rechtbank is zich ervan bewust dat een nieuw of aanvullend parkeeronderzoek ook in coronatijd zal plaatsvinden. Daarbij zal rekening gehouden moeten worden met het parkeren ten behoeve van de sportvelden en van de bezoekers van de zorgwoningen, alsmede met de parkeerdruk in de weekenden. Tevens draagt de rechtbank verweerder op om, als hij het aantal parkeerplekken afrondt, hij moet toelichten waarom hij voor die manier van afronden (naar boven of naar beneden) heeft gekozen. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op acht weken na verzending van deze tussenuitspraak.
34. Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. De rechtbank merkt op dat verweerder niet verplicht is om het gebrek te herstellen als hij het niet eens is met de tussenuitspraak. In dat geval zal de rechtbank einduitspraak doen, waarbij het bestreden besluit zal worden vernietigd, zodat de mogelijkheid bestaat om hoger beroep in te stellen. Als verweerder wel gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eisers in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
35. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt verweerder op binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.H.J.M. Veldman-Gielen, voorzitter, en mr. R.C. Moed en mr. C. de Kruif, leden, in aanwezigheid van mr. S.C.J. van der Hoorn, griffier. De beslissing is uitgesproken op 4 mei 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl
(de griffier is verhinderd de
uitspraak te ondertekenen)
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.