ECLI:NL:RBMNE:2021:6395

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 december 2021
Publicatiedatum
5 januari 2022
Zaaknummer
C/16/513323 / HA ZA 20-994
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekering en diefstal: beoordeling van de preventieclausule en inbraakwerendheid van de toegangsdeur

In deze civiele zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 29 december 2021 een tussenuitspraak gedaan in een geschil tussen de besloten vennootschap [eiseres] B.V. en ASR Schadeverzekering N.V. [eiseres] vordert een verzekeringsuitkering na diefstal van banden en velgensets uit een bedrijfsgebouw dat zij huurde. ASR heeft geweigerd uit te keren, stellende dat de diefstal niet voorafging aan een inbraak en dat [eiseres] niet voldeed aan de preventieclausule van de verzekering. De rechtbank heeft in een tussenvonnis van 25 augustus 2021 overwogen dat [eiseres] voldoende bewijs heeft geleverd dat de diefstal wel degelijk voorafging aan een inbraak. Tevens is vastgesteld dat [eiseres] gebonden is aan de preventieclausule, die vereist dat de toegangsdeur van het bedrijfsgebouw binnen drie minuten inbraakwerend is. ASR is opgedragen bewijs te leveren van haar stelling dat de toegangsdeur niet aan deze eis voldeed. ASR heeft een rapport overgelegd van onderzoeksbureau [onderneming] B.V., waaruit blijkt dat de deur binnen drie minuten te openen was. De rechtbank concludeert echter dat de bevindingen van het rapport niet voldoen aan de bouwkundige normen die zijn vastgesteld door het CCV. De rechtbank heeft behoefte aan nadere toelichting van ASR over hoe de bevindingen van het rapport zich verhouden tot de relevante bouwkundige normen, voordat zij een eindbeslissing kan nemen. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/513323 / HA ZA 20-994
Vonnis van 29 december 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
eiseres,
hierna ook te noemen: [eiseres]
advocaat: mr. A. Koert,
tegen
de naamloze vennootschap
ASR SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd in Utrecht,
gedaagde,
hierna ook te noemen: ASR
advocaat: mr. K. Baetsen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van deze rechtbank van 25 augustus 2021;
- de akte na tussenvonnis van ASR met productie 3;
- de antwoordakte van [eiseres] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
In deze procedure stelt [eiseres] dat zij recht heeft op een verzekeringsuitkering van ASR. Op 1 mei 2019 zijn diverse banden en velgensets gestolen uit een bedrijfsgebouw dat [eiseres] huurde aan de [adres] in [plaatsnaam] (hierna: het Bedrijfsgebouw). Op het moment van de diefstal had [eiseres] een inventarisverzekering bij ASR, op grond waarvan de bedrijfsgoederen in het Bedrijfsgebouw waren verzekerd tegen (onder andere) diefstal.
2.2.
ASR heeft geweigerd om tot uitkering over te gaan. Zij heeft daar twee redenen voor aangevoerd. In de eerste plaats is volgens ASR weliswaar sprake van diefstal, maar is die diefstal niet voorafgegaan door inbraak. En alleen diefstal na inbraak is op grond van de polisvoorwaarden gedekt. In de tweede plaats meent ASR dat [eiseres] niet heeft voldaan aan de overeengekomen preventieclausule. Op grond hiervan had [eiseres] preventiemaatregelen moeten nemen die voldoen aan de eisen van het CCV volgens risicoklasse 1. Hierdoor is een eventueel recht op uitkering van [eiseres] komen te vervallen, zo stelt ASR.
2.3.
In het tussenvonnis van 25 augustus 2021 heeft de rechtbank overwogen dat [eiseres] voldoende onderbouwd heeft gesteld dat de diefstal vooraf is gegaan door inbraak. Daarmee is sprake van een gedekt evenement op grond van de verzekeringsovereenkomst.
2.4.
Daarnaast heeft de rechtbank in het tussenvonnis overwogen dat [eiseres] gebonden is aan de preventieclausule. Ook heeft zij overwogen dat op grond van deze preventieclausule de afsluiting van het Bedrijfsgebouw moest voldoen aan de door het CCV gestelde prestatie-eis van drie minuten inbraakwerendheid. De rechtbank heeft vervolgens ASR opgedragen bewijs te leveren van haar stelling dat de centrale toegangsdeur van het Bedrijfsgebouw niet aan deze prestatie-eis voldeed op het moment van de diefstal.
2.5.
Naar aanleiding hiervan, heeft ASR een (nader) rapport van onderzoeksbureau [onderneming] B.V. (hierna: [onderneming] ) overgelegd. De rechtbank is van oordeel dat uit dit rapport genoegzaam blijkt dat de centrale toegangsdeur binnen (ruim) minder dan drie minuten was te openen met behulp van gebruikelijk gereedschap. De (feitelijke) bevindingen van [onderneming] sluiten echter niet aan bij de (bouwkundige) normen aan de hand waarvan moet worden vastgesteld of aan de prestatie-eis is voldaan. De rechtbank heeft gelet hierop behoefte aan een nadere toelichting voordat zij een eindbeslissing neemt. Zij zal ASR bevelen die nadere toelichting te geven. De rechtbank zal hierna uitleggen hoe en waarom zij tot dit oordeel is gekomen.
De centrale toegangsdeur was binnen drie minuten te openen
2.6.
Het [onderneming] rapport is opgesteld door [A] en [B] , beiden werkzaam bij [onderneming] als technisch onderzoeker. Uit het rapport blijkt dat de rapporteurs eerst de feitelijke eigenschappen van de centrale toegangsdeur ten tijde van de diefstal (nader) hebben onderzocht. Vervolgens hebben de rapporteurs een aantal proeven uitgevoerd met deuren die vergelijkbaar zijn met de centrale toegangsdeur. Het was niet mogelijk om deze proeven uit te voeren met de centrale toegangsdeur zelf, omdat die deur inmiddels is uitgerust met een nieuw slot en een anti-inbraakstrip. De rechtbank zal hierna afzonderlijk ingaan op de bevindingen van de rapporteurs over de centrale toegangsdeur en de uitgevoerde proeven.
Feitelijke eigenschappen van de centrale toegangsdeur
2.7.
In het rapport wordt het volgende geconstateerd over de feitelijke eigenschappen van de centrale toegangsdeur ten tijde van de diefstal:
- de sluitnaad van de centrale toegangsdeur had een breedte van 4 tot 6 mm;
- de sluitnaad had een diepte van circa 4 cm;
- de centrale toegangsdeur was circa 4 cm dik;
- de afstand tussen de buitenzijde van de centrale toegangsdeur en de vlakke zijde van de dagschoot bedroeg circa 1,5 cm. Dit betekent dat een inbreker met een breek-of steekvoorwerp een afstand van 1,5 cm diende te overbruggen om de vlakke zijde van de dagschoot te bereiken.
2.8.
Rapporteur [A] heeft op 7 september 2021 een bezoek gebracht aan het Bedrijfsgebouw. Tijdens dit bezoek zijn de hierboven genoemde afmetingen opgenomen, met uitzondering van de breedte van de sluitnaad. De breedte van de sluitnaad kon niet meer worden gemeten (althans, niet zonder schade aan de deur) vanwege de aangebrachte anti-inbraakstrip. De rapporteurs hebben de breedte van de sluitnaad daarom op andere wijze vastgesteld. Zij hebben hiervoor gekeken naar de foto’s die de heer [C] van [onderneming] heeft genomen bij het eerdere technisch onderzoek dat is verricht op 24 juni 2019. Op basis hiervan hebben de rapporteurs geconstateerd dat de centrale toegangsdeur ten tijde van de diefstal was uitgerust met een europrofielcilinder. Volgens de rapporteurs heeft de behuizing rondom de binnencilinder van een europrofielcilinder standaard een breedte van 17 mm, ongeacht het merk. De rapporteurs hebben vervolgens op een van de foto’s van de heer [C] de breedte van de behuizing van de europrofielcilinder vergeleken met de breedte van de sluitnaad. Aan de hand daarvan concluderen zij dat de sluitnaad ter hoogte van de dagschoot een breedte had van 6 mm en ter hoogte van de europrofielcilinder een breedte van 4 mm.
2.9.
Volgens [eiseres] is het niet mogelijk om de breedte van de sluitnaad vast te stellen op basis van de gebruikte foto van de heer [C] . In de eerste plaats heeft [eiseres] aangevoerd dat die foto met de lens naar beneden lijkt te zijn genomen, waardoor het perspectief is vervormd. [eiseres] laat na toe te lichten op grond waarvan zij tot die conclusie is gekomen. Voor zover die conclusie is gebaseerd op de verhouding van de deurklink tot de deur zelf, geldt dat dit komt doordat de klink zich dichter bij de cameralens bevindt dan de deur. De behuizing van de europrofielcilinder en de sluitnaad bevinden zich echter (nagenoeg) op dezelfde afstand van de cameralens. De rechtbank gaat daarom voorbij aan dit bezwaar van [eiseres] .
2.10.
In de tweede plaats heeft [eiseres] aangevoerd dat het erop lijkt dat de deur open stond bij het nemen van de foto. Ook hier laat [eiseres] na om toe te lichten waaruit dit blijkt. De rechtbank ziet hiervoor geen aanknopingspunten op de foto zelf. Daarbij komt dat de foto onderdeel is van een reeks foto’s die de heer [C] heeft genomen en die ASR heeft overgelegd als productie 1. Op de foto die aan de gebruikte foto voorafgaat, is de volledige deur met deurkozijn afgebeeld. Daarop is te zien dat de deur gesloten is. De foto waarop de rapporteurs zich baseren, lijkt een closeup foto te zijn van deze eerste foto. Ook aan dit bezwaar van [eiseres] gaat de rechtbank daarom voorbij.
2.11.
Nu de rechtbank verder niet is gebleken van enige onjuistheid of inconsistentie, zal de rechtbank uitgaan van de feitelijke eigenschappen zoals hierboven in 2.7 opgesomd.
Proeven met vergelijkbare deuren
2.12.
De rapporteurs van [onderneming] hebben twee deuren geselecteerd op het kantoor van [onderneming] met dezelfde feitelijke eigenschappen als opgesomd in overweging 2.7 hierboven. Enkel de breedte van de sluitnaad van deze deuren was anders. Die bedroeg respectievelijk circa 4,2 mm en circa 2,55 mm. De rapporteurs hebben vervolgens met een kleine schroevendraaier en met een zakmes geprobeerd om de dagschoot van deze deuren weg te duwen en op die manier de deuren te ontsluiten. Zij hebben van hun pogingen video-opnamen gemaakt en die video-opnamen op een usb-stick aan de rechtbank verstrekt. Uit de video-opnamen blijkt dat het de rapporteurs in alle gevallen is gelukt om de deur binnen drie minuten te ontsluiten. Bij de deur met een sluitnaad van circa 4,2 mm lukte dit in 37 seconden met de schroevendraaier en in 20 seconden met het zakmes. Bij de deur met een sluitnaad van circa 2,55 mm hadden de rapporteurs 33 seconden nodig met de schroevendraaier en 28 seconden met het zakmes.
2.13.
[eiseres] heeft bezwaar gemaakt tegen de wijze waarop deze proeven zijn uitgevoerd. In de eerste plaats heeft [eiseres] erop gewezen dat de deuren in de proefopstelling een beweegbare klink hebben aan zowel de binnenzijde als de buitenzijde. De centrale toegangsdeur had enkel een beweegbare klink aan de binnenzijde. De rapporteurs hebben weliswaar de klink aan de buitenzijde van de deuren vastgezet met duct tape, maar dat kan volgens [eiseres] niet gelijkgesteld worden met de werkelijke situatie. Het is de rechtbank onduidelijk wat dit voor gevolg heeft voor de mogelijkheid om de dagschoot weg te duwen met een zakmes of schroevendraaier. Daarbij wordt immers geen gebruik gemaakt van de deurklink. [eiseres] licht dit ook niet toe. Zij heeft haar bezwaar daarmee onvoldoende gemotiveerd.
2.14.
Daarnaast heeft [eiseres] aangevoerd dat de rapporteurs niet hebben vastgesteld of (i) de dagschoot van de toegangsdeur net zo soepel bewoog als die van de deuren uit de proefopstelling, en (ii) het gewicht van de deuren met elkaar overeenkwam. Beide omstandigheden hebben volgens [eiseres] gevolgen voor de snelheid waarmee de deur kan worden ontsloten. Het is de vraag of dat inderdaad zo is. Zo zal het gewicht van een deur enkel een rol spelen bij het open duwen van de deur nadat de dagschoot al is weggeduwd. Maar zelfs al zou de rechtbank uitgaan van de juistheid van wat [eiseres] aanvoert en ook aannemen dat de toegangsdeur zwaarder was en de dagschoot stroever bewoog, dan acht zij het onwaarschijnlijk dat het ontsluiten van de deur hierdoor circa 2,5 minuut langer zou duren. Daarbij speelt ook mee dat de sluitnaad van de centrale toegangsdeur breder was dan die van de deuren uit de proefopstelling. Hierdoor bestond meer ruimte om de dagschoot weg te duwen en de deur vervolgens open te duwen. Ook aan deze bezwaren gaat de rechtbank daarom voorbij.
2.15.
Gelet op de uitkomst van de verrichte proeven, is de rechtbank van oordeel dat ASR heeft bewezen dat het mogelijk was om de centrale toegangsdeur met gebruikelijk gereedschap in minder dan drie minuten te openen.
De bevindingen van [onderneming] sluiten niet aan bij de eisen van het CCV
2.16.
De rechtbank kan op basis daarvan echter niet vaststellen of de toegangsdeur voldeed aan de prestatie-eis zoals die wordt voorgeschreven door het CCV. [eiseres] heeft terecht erop gewezen dat de prestatie-eis van drie minuten inbraakwerendheid een bouwkundig vereiste betreft dat moet worden ingevuld aan de hand van specifieke bouwkundige normen. Dat volgt uit het document "
Verbeterde Risicoklassenindeling" (hierna: VRKI) van het CCV. Uit de VRKI blijkt in de eerste plaats dat de prestatie-eis ziet op bouwkundige maatregelen die moeten worden genomen. Dit is op pagina 16 van Deel B van de VRKI, waar [eiseres] naar verwijst, als volgt verwoord:
"
BK2: Bouwkundige maatregelen met prestatie-eis van 3 minuten inbraakwerendheid"
2.17.
Vervolgens legt het CCV op dezelfde pagina uit wanneer hieraan is voldaan (onder het kopje "
3.1 Ramen en deuren (gevelelementen) en hang- en sluitwerk"):
"
BK2: Om te voldoen aan BK2 moeten bereikbare ramen en deuren voldoen aan de prestatie-eisen in de NEN 5089, inclusief de BRL 3104 (eisen hang- en sluitwerk) óf de prestatie- eisen in de NEN 5096 weerstandsklasse 2 (eisen geattesteerde gevelelementen) of aan gelijkwaardige oplossingen."
2.18.
Ter verdere verduidelijking heeft het CCV bovenaan pagina 17 van deel B van de VRKI een tabel opgenomen, die [eiseres] heeft overgenomen in randnummer 2.7 van haar antwoordakte. Hieruit volgt dat in het geval van bestaande bouw aan de hand van de volgende bouwkundige normen moet worden bepaald of aan de prestatie-eis van 3 minuten inbraakwerendheid is voldaan: "
NEN 5089 en BRL 3104 + AE 3104". Uit de passage op de website van NEN die [eiseres] citeert in randnummer 2.9 van de antwoordakte, blijkt verder dat (in ieder geval) de NEN 5089 eisen en beproevingsmethoden bevat voor het classificeren van inbraakwerend hang- en sluitwerk.
2.19.
De rechtbank is het met [eiseres] eens dat nergens uit het [onderneming] rapport blijkt dat de rapporteurs aan deze normen hebben getoetst. Als gevolg hiervan, blijft onduidelijk hoe de bevindingen van de rapporteurs zich verhouden tot de relevante bouwkundige normen.
2.20.
Anders dan [eiseres] betoogt, betekent dit echter niet dat aan het [onderneming] rapport geen enkele bewijswaarde toekomt. Naar het oordeel van de rechtbank vormt de inhoud van dat rapport wel een sterke aanwijzing dat niet is voldaan aan de relevante bouwkundige normen. Het kennelijke doel van die normen is immers om ervoor te zorgen dat inbrekers (ten minste) drie minuten nodig hebben om een deur te ontsluiten.
2.21.
Gelet hierop, heeft de rechtbank behoefte aan verdere inlichtingen voordat zij een eindbeslissing neemt. De rechtbank zal daarom op grond van artikel 22 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ASR bevelen om bij akte nader toe te lichten hoe de bevindingen van [onderneming] zich verhouden tot de normen gesteld in de de NEN 5089, BRL 3104, en AE 3104. In het bijzonder wenst de rechtbank te vernemen hoe de relevante eisen uit deze normen luiden en of op basis van de bevindingen van [onderneming] kan worden vastgesteld of hieraan al dan niet is voldaan. [eiseres] zal daarna een antwoordakte mogen nemen.
2.22.
Het voorwaardelijke verzoek van ASR om getuigen te horen zal ten slotte worden afgewezen. ASR is in het tussenvonnis van 25 augustus 2021 in de gelegenheid gesteld om bewijs via getuigen te leveren. Indien ASR van die gelegenheid gebruik had willen maken, had zij dat in haar akte van 6 oktober 2021 moeten aangeven. Zij kan niet ervoor kiezen om dit bewijs (voorwaardelijk) achter de hand te houden en zo een nadere ronde van bewijslevering te bewerkstelligen. Dat is in strijd met de goede procesorde. Bovendien heeft ASR aangegeven de aangedragen getuigen te willen horen over de feitelijke toestand van de toegangsdeur en de tijd die nodig is om die deur te openen. In dat bewijs acht de rechtbank ASR geslaagd, zodat het aanbod om getuigen te horen ook niet relevant is voor de uitkomst van de zaak.
2.23.
De rechtbank zal iedere verdere beslissing aanhouden.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
beveelt ASR om op de rolzitting van
woensdag 19 januari 2022bij akte toe te lichten hoe de bevindingen van [onderneming] zich verhouden tot de normen gesteld in de NEN 5089, BRL 3104, en AE 3104, waarbij de rechtbank in het bijzonder wenst te vernemen (i) hoe de relevante eisen uit deze normen luiden, en (ii) of op basis van de bevindingen van [onderneming] kan worden vastgesteld of hieraan al dan niet is voldaan;
3.2.
verstaat dat [eiseres] daarna een antwoordakte zal mogen nemen;
3.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. ter Meulen, bij zijn afwezigheid ondertekend door mr. E.M. de Stigter en in het openbaar uitgesproken op 29 december 2021.