ECLI:NL:RBMNE:2021:6394

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 december 2021
Publicatiedatum
5 januari 2022
Zaaknummer
C/16/515210 / HA ZA 21-12
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toegangsontzegging medisch specialist door kliniek; onrechtmatige daad en schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 22 december 2021 een tussenuitspraak gedaan over de toegangsontzegging van een medisch specialist, [eiser sub 1], door de kliniek [gedaagde]. [Eiser sub 1] is oogarts en heeft samen met zijn praktijkvennootschap, [eiseres sub 2], een rechtszaak aangespannen tegen [gedaagde] wegens onrechtmatige daad. De rechtbank oordeelt dat de kliniek onrechtmatig heeft gehandeld door [eiser sub 1] de toegang tot de kliniek te ontzeggen zonder de vereiste zorgvuldigheid en zonder dat aan de voorwaarden van de samenwerkingsovereenkomst (SOK) was voldaan. De rechtbank stelt vast dat [gedaagde] niet voldoende heeft onderbouwd waarom de toegangsontzegging gerechtvaardigd was en dat er geen sprake was van stelselmatig wangedrag van [eiser sub 1]. De rechtbank oordeelt dat [eiseres sub 2] recht heeft op schadevergoeding voor gederfde inkomsten en goodwill, en dat [gedaagde] de schade moet vergoeden. De rechtbank heeft [eiseres sub 2] in de gelegenheid gesteld om bewijs te leveren van de geleden schade en heeft de zaak aangehouden voor verdere behandeling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/515210 / HA ZA 21-12
Vonnis van 22 december 2021
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

wonend in [woonplaats] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres sub 2] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats 1] ,
eisers,
hierna ook te noemen: [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] en gezamenlijk [eiser sub 1] c.s. (hierna in meervoud),
advocaat: mr. C. van der Kolk-Heinsbroek,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats 2] ,
gedaagde,
hierna ook te noemen: [gedaagde] ,
advocaten: mr. A. Schennink en mr. L.M. Veth.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 28 december 2020 met producties 1 tot en met 19;
  • de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 17;
  • de akte overlegging producties van [gedaagde] met producties 18 tot en met 24;
  • de mondelinge behandeling van 9 september 2021;
  • de spreekaantekeningen van mr. Van der Kolk-Heinsbroek; en
  • de spreekaantekeningen van mrs. Schennink en Veth.
1.2.
Aan het einde van de mondelinge behandeling heeft de rechtbank aan partijen meegedeeld dat zij een vonnis zal wijzen.

2.Waar gaat deze zaak over?

2.1.
[eiser sub 1] is oogarts met een specialisatie in [.] . [eiseres sub 2] is de praktijkvennootschap van [eiser sub 1] . [eiser sub 1] is enig aandeelhouder en bestuurder van [eiseres sub 2] .
2.2.
[gedaagde] exploiteert een oogkliniek in [vestigingsplaats 2] . [gedaagde] maakt deel uit van het [naam concern] -concern, een groep vennootschappen die zich toelegt op het verlenen van oogzorg. De heer [A] (hierna: [A] ) en mevrouw [B] zijn (indirect) bestuurder van [gedaagde] .
2.3.
Vanaf 2010 tot 1 november 2018 heeft [eiseres sub 2] werkzaamheden verricht voor [gedaagde] op grond van een tussen partijen gesloten (mondelinge) overeenkomst van opdracht. Die werkzaamheden bestonden uit het verlenen van medisch specialistische oogzorg, waaronder het uitvoeren van ooglaserbehandelingen en plaatsen van multifocale lenzen. In de praktijk werden de werkzaamheden verricht door [eiser sub 1] , die hiervoor door [eiseres sub 2] ter beschikking werd gesteld.
2.4.
Op 30 december 2016 hebben [eiseres sub 2] en [rechtspersoon 1] B.V. (hierna: [rechtspersoon 1] BV) een coöperatie opgericht, genaamd [rechtspersoon 2] U.A. (hierna: [rechtspersoon 2] ). [rechtspersoon 1] BV is de praktijkvennootschap van de heer [C] , een oogarts die tevens werkzaamheden verrichtte binnen de kliniek van [gedaagde] .
2.5.
Op 1 januari 2017 heeft [rechtspersoon 2] met [eiser sub 1] c.s. een overeenkomst gesloten, genaamd "
Ledenovereenkomst, tevens houdende opdracht tot medisch specialistische zorgverlening" (hierna: de Ledenovereenkomst). Hieruit volgt in de eerste plaats dat [eiseres sub 2] met ingang van 1 januari 2017 lid is geworden van [rechtspersoon 2] . Daarnaast blijkt uit artikel 6.1 van de Ledenovereenkomst dat [rechtspersoon 2] en [eiseres sub 2] een overeenkomst van opdracht zijn aangegaan. Op grond van deze overeenkomst van opdracht verleent [eiseres sub 2] (als opdrachtnemer) medisch specialistische zorg voor [rechtspersoon 2] (als opdrachtgever). Dat doet [eiseres sub 2] in het kader van een samenwerkingsovereenkomst tussen [rechtspersoon 2] en een ziekenhuis of andere zorginstelling. Uit artikel 6.2 van de Ledenovereenkomst blijkt verder dat [eiseres sub 2] verplicht is om [eiser sub 1] als medisch specialist ter beschikking te stellen voor de uitvoering van de opdracht.
2.6.
[rechtspersoon 2] en [gedaagde] hebben vervolgens op 1 november 2018 een samenwerkingsovereenkomst (hierna: SOK) gesloten. Op grond van de SOK verleent [rechtspersoon 2] medische zorg binnen de kliniek van [gedaagde] . Daarbij maakt zij gebruik van medisch specialisten die door haar leden ter beschikking worden gesteld. Uit punt 7 van de considerans van de SOK blijkt verder dat de overeenkomst van opdracht tussen [eiseres sub 2] en [gedaagde] is beëindigd en dat de SOK hiervoor in de plaats is gekomen. Vanaf de totstandkoming van de SOK is [eiseres sub 2] haar werkzaamheden voor [gedaagde] kortom gaan verrichten via [rechtspersoon 2] . Feitelijk heeft dit geen wijziging gebracht in de situatie zoals die al sinds 2010 bestond.
2.7.
Op 24 juni 2020 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [eiser sub 1] en [A] . In dit gesprek heeft [A] namens [gedaagde] aangegeven met ingang van 25 augustus 2020 niet langer gebruik te willen maken van de diensten van [eiser sub 1] . Een dag later, op 25 juni 2020, heeft [gedaagde] dit schriftelijk bevestigd. In de brief is opgenomen:
"
Zoals gisteren besproken laat ik u weten dat [gedaagde] B.V. vanaf 25 augustus 2020 geen gebruik van uw diensten meer zal maken. Als in de periode tot 25 augustus blijkt dat u zich niet conformeert aan het beleid van [gedaagde] , zullen we al eerder geen gebruik meer maken van uw diensten."
2.8.
[eiser sub 1] c.s. kunnen zich niet vinden in dit besluit van [gedaagde] . Volgens [eiser sub 1] c.s. heeft [gedaagde] [eiser sub 1] hiermee de toegang tot de kliniek ontzegd. [eiser sub 1] c.s. stellen zich op het standpunt dat [gedaagde] niet tot deze toegangsontzegging had mogen overgaan. Volgens [eiser sub 1] c.s. is namelijk niet voldaan aan de voorwaarden die de SOK stelt aan het opleggen van een toegangsontzegging. Door op dit punt in strijd te handelen met de SOK, menen [eiser sub 1] c.s. dat [gedaagde] een onrechtmatige daad heeft gepleegd jegens [eiser sub 1] c.s.
2.9.
[eiser sub 1] c.s. vorderen in deze procedure dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot het vergoeden van de schade die [eiser sub 1] c.s. hebben geleden als gevolg van de onrechtmatige toegangsontzegging. Concreet vorderen [eiser sub 1] c.s. dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling aan [eiser sub 1] c.s. van (a) € 1.109.555 aan gemiste inkomsten, (b) € 221.911 aan misgelopen goodwill, en (c) € 50.000 aan immateriële schadevergoeding. [eiser sub 1] c.s. vorderen dat deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van de toegangsontzegging, althans de datum van dagvaarding.
2.10.
Daarnaast vorderen [eiser sub 1] c.s. betaling van € 5.000 aan buitengerechtelijke incassokosten. Ook vorderen [eiser sub 1] c.s. dat [gedaagde] wordt veroordeeld in de door hen gemaakte proceskosten. Ten slotte vorderen [eiser sub 1] c.s. dat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard.
2.11.
[gedaagde] betwist dat zij onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser sub 1] c.s. Volgens [gedaagde] is wel degelijk voldaan aan de voorwaarden die de SOK stelt aan een toegangsontzegging. Maar zelfs al zou dat niet zo zijn, dan geldt volgens [gedaagde] dat zij niet tekort is geschoten tegenover [eiser sub 1] c.s., aangezien [eiser sub 1] c.s. geen partij zijn bij de SOK. Daarnaast betwist [gedaagde] dat sprake is van causaal verband tussen de toegangsontzegging en de door [eiser sub 1] c.s. gestelde schade. Ook betwist [gedaagde] (de omvang van) de door [eiser sub 1] c.s. gestelde schade. Voor zover [gedaagde] gehouden zou zijn om schade te vergoeden, stelt [gedaagde] dat haar schadevergoedingsplicht dient te worden beperkt vanwege eigen schuld van [eiser sub 1] c.s. Ten slotte betwist [gedaagde] buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd te zijn en meent zij dat een eventueel veroordelend vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad dient te worden verklaard.

3.De beoordeling

3.1.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] met haar besluit op 24 juni 2020 onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiseres sub 2] . Ook is zij van oordeel dat [eiseres sub 2] als gevolg daarvan schade heeft geleden. Die schade bestaat uit misgelopen inkomsten en een misgelopen bedrag aan goodwill. [gedaagde] zal die schade moeten vergoeden. Van eigen schuld aan de zijde van [eiseres sub 2] is geen sprake. Wel dient [eiseres sub 2] nader te onderbouwen hoe groot de door haar geleden schade is. [eiseres sub 2] zal daartoe in de gelegenheid worden gesteld. Hierna zal de rechtbank uitleggen hoe en waarom zij tot dit oordeel is gekomen.
[gedaagde] heeft onrechtmatig gehandeld jegens [eiseres sub 2]
3.2.
De rechtbank heeft zich in de eerste plaats afgevraagd wat [gedaagde] nu precies bedoeld heeft met haar besluit van 24 juni 2020, zoals schriftelijk meegedeeld aan [eiser sub 1] op 25 juni 2020 (zie overweging 2.7 hierboven). Uit het handelen van en de communicatie tussen [gedaagde] en [eiser sub 1] c.s. na 25 juni 2020 blijkt dat beide partijen dit besluit hebben opgevat als een toegangsontzegging op grond van de SOK. De rechtbank zal hier daarom ook van uitgaan.
3.3.
De rechtbank zal hierna eerst toelichten dat het [gedaagde] niet vrijstond om [eiser sub 1] op grond van de SOK de toegang tot de kliniek te ontzeggen. Daarna zal de rechtbank nader ingaan op haar oordeel dat [gedaagde] met het besluit tot toegangsontzegging een onrechtmatige daad heeft gepleegd tegenover [eiseres sub 2] .
(a) [gedaagde] had [eiser sub 1] op grond van de SOK niet de toegang mogen ontzeggen
3.4.
Volgens [gedaagde] mocht zij op grond van artikel 11 van de SOK [eiser sub 1] de toegang tot de kliniek ontzeggen. Voor zover hier relevant, is in dit artikel bepaald:
"
De Raad van Bestuur[van [gedaagde] ]
kan, na overleg met het Coöperatie-bestuur, een Medisch Specialist van de Coöperatie, (…), de toegang tot het Behandelcentrum ontzeggen, op grond van omstandigheden van zo ernstige aard (…) dat aanwezigheid van die Medisch Specialist van de Coöperatie (…) niet langer kan worden geaccepteerd."
3.5.
Op grond van deze bepaling moet dus aan twee voorwaarden zijn voldaan: (i) [gedaagde] dient voorafgaand overleg te hebben gevoerd met het bestuur van [rechtspersoon 2] , en (ii) de toegangsontzegging moet zijn gegrond op omstandigheden die zo ernstig zijn dat de aanwezigheid van de medisch specialist niet langer kan worden geaccepteerd. Uit met name deze laatste voorwaarde blijkt dat sprake is van een zware maatstaf. Dat is begrijpelijk, aangezien een toegangsontzegging doorgaans ingrijpende gevolgen heeft voor een medisch specialist. Gelet op die gevolgen, mag ook van [gedaagde] worden verwacht dat zij bij de totstandkoming van het besluit tot toegangsontzegging zorgvuldig te werk gaat.
3.6.
Van die zorgvuldigheid is de rechtbank niet gebleken. Zo is niet gebleken dat [eiser sub 1] voorafgaand aan het gesprek van 24 juni 2020 is gewezen op de voorgenomen toegangsontzegging, of dat hij (dan wel [rechtspersoon 2] ) een formele waarschuwing heeft ontvangen. Vervolgens heeft [gedaagde] tijdens het gesprek op 24 juni 2020 niet toegelicht op grond van welke omstandigheden [eiser sub 1] de toegang werd ontzegd. Dat dit niet is gebeurd, heeft [A] bevestigd tijdens de mondelinge behandeling. Ook in de brief van 25 juni 2020 worden geen omstandigheden genoemd. Pas bij brief van 21 juli 2020 – bijna een maand na de toegangsontzegging – heeft (de advocaat van) [gedaagde] aan [eiser sub 1] c.s. meegedeeld welke omstandigheden (kennelijk) redengevend waren voor de toegangsontzegging. Verder is evenmin gebleken dat deugdelijk voorafgaand overleg heeft plaatsgevonden met het bestuur van [rechtspersoon 2] . Een enkel telefoongesprek met één van de twee bestuursleden van [rechtspersoon 2] een dag voordat de toegangsontzegging aan [eiser sub 1] werd meegedeeld, acht de rechtbank in dit verband onvoldoende. Alleen al vanwege dit gebrek aan zorgvuldigheid bij de totstandkoming kan het besluit tot toegangsontzegging van [gedaagde] niet door de beugel.
3.7.
Daarnaast voldoet het besluit tot toegangsontzegging inhoudelijk ook niet aan de daaraan te stellen eisen. De rechtbank zal dit toelichten aan de hand van de omstandigheden die [gedaagde] heeft aangevoerd voor de toegangsontzegging. Die omstandigheden zijn onder te verdelen in twee categorieën. De eerste categorie betreft het opvolgen van het beleid en de aanwijzingen van [gedaagde] . De tweede categorie ziet op de omgang en communicatie van [eiser sub 1] met patiënten, collega’s, en het bestuur van [gedaagde] .
Opvolgen van het beleid en de aanwijzingen van [gedaagde]
3.8.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [A] verklaard dat de directe aanleiding voor de toegangsontzegging was gelegen in de onwil van [eiser sub 1] om zich te conformeren aan het door [gedaagde] opgestelde beleid. Daarbij ging het in het bijzonder om het gebruik van Catalys, een bepaald type laserapparaat. [eiser sub 1] heeft op een gegeven moment aangegeven (premium) lensvervangende operaties enkel nog te willen uitvoeren met behulp van Catalys, terwijl [gedaagde] patiënten ook de mogelijkheid van een handmatige operatie wilde bieden.
3.9.
[eiser sub 1] c.s. hebben bevestigd dat [eiser sub 1] bij deze operaties steeds gebruik wenste te maken van Catalys. [eiser sub 1] c.s. hebben tijdens de mondelinge behandeling echter aangegeven dat de keuze voor een bepaalde operatie(methode) is voorbehouden aan de medisch specialist op grond van zijn professionele autonomie. Dat volgt volgens [eiser sub 1] c.s. ook uit artikel 10 lid 1 van de SOK, waarin is bepaald dat [gedaagde] geen aanwijzingen mag geven op het gebied van "
medisch inhoudelijke zorg aan individuele patiënten". In het licht hiervan, heeft [gedaagde] onvoldoende concreet onderbouwd waarom [eiser sub 1] (toch) gehouden was om handmatige operaties te verrichten. Dat [eiser sub 1] dit niet heeft gedaan, kan dan ook geen reden zijn voor een toegangsontzegging.
3.10.
Daar komt nog bij dat [eiser sub 1] c.s. onweersproken hebben gesteld dat binnen het [naam concern] -concern voldoende mogelijkheid bestond voor patiënten om desgewenst een handmatige lensvervangende operatie te ondergaan. Het was kortom niet zo dat patiënten van [naam concern] een bepaalde keus werd onthouden door de opstelling van [eiser sub 1] . Zelfs al zou de rechtbank aannemen dat [eiser sub 1] wel gehouden was om het beleid van [gedaagde] op dit punt op te volgen, dan levert dit gelet hierop nog geen voldoende ernstige omstandigheid op als bedoeld in artikel 11 van de SOK.
3.11.
[gedaagde] hebben verder betoogd dat [eiser sub 1] niet wilde meewerken aan een samenwerkingsverband met vakgroepen oogheelkunde van ziekenhuizen. Volgens [gedaagde] was die samenwerking vanuit financieel oogpunt wenselijk, omdat dit patiënten voor onverzekerde zorg zou kunnen opleveren. [eiser sub 1] c.s. hebben weersproken dat [eiser sub 1] de beoogde samenwerking heeft tegengewerkt. [eiser sub 1] zou enkel hebben aangegeven geen toegevoegde waarde te zien in de samenwerking. Ter onderbouwing van haar betoog heeft [gedaagde] één e-mail overgelegd van [A] aan [eiser sub 1] , waarin [A] aangeeft dat het bestuur van [gedaagde] blijft bij zijn besluit om de samenwerking aan te gaan. Uit de e-mail blijkt verder niet dat [eiser sub 1] de samenwerking heeft gefrustreerd of anderszins heeft verhinderd. Mede gelet op de betwisting van [eiser sub 1] c.s., acht de rechtbank deze omstandigheid dan ook onvoldoende onderbouwd door [gedaagde] .
Omgang en communicatie van [eiser sub 1] met patiënten, medewerkers, en het bestuur van [gedaagde]
3.12.
Naast de gestelde beleidsmatige omstandigheden, heeft [gedaagde] erop gewezen dat medewerkers en patiënten onheus zijn bejegend door [eiser sub 1] . Ook zou [eiser sub 1] zich onwerkbaar opstellen richting het bestuur van [gedaagde] . De rechtbank stelt voorop dat dergelijk handelen onder omstandigheden een toegangsontzegging kan rechtvaardigen. Dat is het geval indien het gaat om stelselmatig normoverschrijdend gedrag van [eiser sub 1] , waardoor de samenwerking binnen de kliniek ernstig wordt belemmerd en een goede patiëntenzorg in het geding komt.
3.13.
[gedaagde] heeft haar stellingen onderbouwd door te wijzen op een aantal e-mails van de heer [D] , destijds kliniekmanager van [gedaagde] , en mevrouw [E] , coördinator van [gedaagde] . De heer [D] klaagt in een e-mail van 5 maart 2020 aan [eiser sub 1] over de manier waarop [eiser sub 1] de dag daarvoor met hem heeft gecommuniceerd. Mevrouw [E] heeft zich daarnaast in een drietal e-mails richting het bestuur van [gedaagde] uitgesproken over het handelen van [eiser sub 1] . Mevrouw [E] klaagt in deze e-mails niet over de manier waarop [eiser sub 1] met haar omgaat of communiceert. Wel schrijft zij in een e-mail van 19 september 2019 dat [eiser sub 1] zich naar haar mening onprofessioneel heeft opgesteld tijdens een spreekuur met een patiënt. Verder beschrijft mevrouw [E] in een e-mail van 1 november 2019 een voorval van een dag eerder waarbij een patiënt zich onbehoorlijk bejegend voelde door [eiser sub 1] en een klacht wenste in te dienen.
3.14.
Naast deze e-mails, heeft [gedaagde] één evaluatieformulier overgelegd dat door een patiënt op 7 oktober 2019 is ingevuld. Hierin is onder meer opgenomen: "
slecht voorbereide arts en zeer arrogant tegenover ons". Een nadere toelichting wordt niet gegeven. Ook heeft [gedaagde] niet duidelijk gemaakt hoe deze klacht is afgehandeld.
3.15.
Het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om te kunnen concluderen dat sprake was van structureel wangedrag van [eiser sub 1] . Uit het dossier blijkt ook niet dat [gedaagde] met [eiser sub 1] heeft gesproken over deze gebeurtenissen of dat dit eerder dan 24 juni 2020 tot zorgen heeft geleid bij [gedaagde] . Dat had wel voor de hand gelegen als [eiser sub 1] zich stelselmatig zou misdragen richting patiënten en medewerkers. Het lijkt hier kortom om een (beperkt) aantal incidenten te gaan.
3.16.
[gedaagde] heeft ook nog aangevoerd dat [eiser sub 1] ongewenste berichten naar een vrouwelijke medewerker heeft gestuurd. [gedaagde] heeft ter illustratie hiervan een aantal e-mails van [eiser sub 1] aan de vrouwelijke medewerker overgelegd. Die emails dateren echter van geruime tijd geleden. De laatste e-mail is verzonden op 13 februari 2018. Volgens [eiser sub 1] c.s. is destijds gesproken over deze berichten en het gedrag van [eiser sub 1] , waarna [eiser sub 1] hiermee is gestopt. Gelet hierop, kan deze kwestie geen geldige reden vormen om [eiser sub 1] ruim twee jaar later de toegang tot de kliniek te ontzeggen.
3.17.
Ten slotte volgt de rechtbank [gedaagde] niet in haar standpunt dat [eiser sub 1] zich onwerkbaar zou hebben opgesteld tegenover het bestuur. Daarvoor is onvoldoende dat de discussies soms hoog opliepen, zoals blijkt uit het iMessage-bericht van [eiser sub 1] van 2 mei 2020 aan [A] . In dit bericht geeft [eiser sub 1] aan dat hij in gesprek zal treden met de IGJ en de NZa, tenzij de heer [D] “
per direct” uit zijn functie wordt ontheven. [eiser sub 1] heeft op zitting toegelicht dat dit bericht is verzonden in het kader van een meningsverschil over het declaratieproces bij Catalys-operaties. [eiser sub 1] had ernstige twijfels over de toelaatbaarheid van dit declaratieproces en voelde zich daar als medisch specialist medeverantwoordelijk voor. Na het bericht heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [A] en [eiser sub 1] , waarna [eiser sub 1] heeft afgezien van een melding bij de IGJ en de NZa.
3.18.
Ook onvoldoende is de e-mail van [eiser sub 1] van 19 mei 2020 aan [A] waarin hij aangeeft vanwege corona voorlopig liever overleg te voeren via e-mail. Anders dan [gedaagde] betoogt, kan daaruit niet worden afgeleid dat [eiser sub 1] vanaf eind mei 2020 in zijn geheel weigerde om nog langer overleg te voeren met de directie van [gedaagde] . [gedaagde] heeft er kennelijk zelf voor gekozen om enkel overleg te willen voeren in persoon en niet via videoconferentie, e-mail of de telefoon. Overigens bleek [eiser sub 1] wel bereid om op 24 juni 2020 in persoon te spreken met [A] . In plaats van het overleg aan te gaan, heeft [A] in dat gesprek echter meegedeeld dat de samenwerking met [eiser sub 1] zou worden beëindigd.
3.19.
De conclusie is dat [gedaagde] onvoldoende concreet onderbouwde feiten heeft aangevoerd, op grond waarvan kan worden aangenomen dat op 24 juni 2020 de aanwezigheid van [eiser sub 1] binnen de kliniek van [gedaagde] niet langer kon worden geduld.
3.20.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het besluit tot toegangsontzegging van [gedaagde] zowel wat betreft de totstandkoming als de inhoud ondeugdelijk is. Dit betekent dat [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen op grond van de SOK.
(b) Het besluit tot toegangsontzegging is onrechtmatig tegenover [eiseres sub 2]
3.21.
De vervolgvraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of de wanprestatie van [gedaagde] een onrechtmatige daad oplevert jegens [eiser sub 1] en/of [eiseres sub 2] .
3.22.
De rechtbank stelt bij de beantwoording van deze vraag het volgende voorop. De Hoge Raad heeft in zijn arresten
Vleesmeesters/Alog(HR 24 september 2004, ECLI:NL:HR:A09069, rov. 3.4) en
[achternaam 1] / [achternaam 2](HR 20 januari 2012, ECLI:NL:HR:BT7496, rov. 3.4.2) beslist dat het een contractspartij niet onder alle omstandigheden vrijstaat de belangen te verwaarlozen van een derde die belang heeft bij de behoorlijke nakoming van het contract. Indien de belangen van een derde zo nauw zijn betrokken bij de behoorlijke uitvoering van de overeenkomst dat hij schade of ander nadeel kan lijden als een contractant in die uitvoering tekortschiet, kan de in het maatschappelijk verkeer te betrachten zorgvuldigheid meebrengen dat die contractant deze belangen dient te ontzien door zijn gedrag mede door die belangen te laten bepalen. Bij de beantwoording van de vraag of een dergelijke verplichting voor de contractant bestaat, dient de rechter alle relevante omstandigheden van het geval in zijn beoordeling te betrekken. De Hoge Raad acht daarbij onder meer de volgende omstandigheden relevant: de hoedanigheid van alle betrokken partijen, de aard en strekking van de desbetreffende overeenkomst, de wijze waarop de belangen van de derde daarbij zijn betrokken, de vraag of deze betrokkenheid voor de contractant kenbaar was, de vraag of de derde erop mocht vertrouwen dat zijn belangen worden ontzien, en de aard en omvang van het nadeel dat voor de derde dreigt.
3.23.
In dit geval geldt dat de SOK en de overeenkomst van opdracht tussen [rechtspersoon 2] en [eiseres sub 2] nauw met elkaar verbonden zijn. In de SOK ligt een overeenkomst van opdracht besloten tussen [rechtspersoon 2] en [gedaagde] , waarbij [rechtspersoon 2] als opdrachtnemer medische zorg verleent ten behoeve van [gedaagde] als opdrachtgever. Dit blijkt onder meer uit het feit dat [rechtspersoon 2] factureert aan [gedaagde] (artikel 8 lid 1 SOK) en dat [gedaagde] aanwijzingen kan geven aan [rechtspersoon 2] over de uitvoering van haar werkzaamheden (artikel 10 lid 1 SOK). Op haar beurt heeft [rechtspersoon 2] opdracht verleend aan [eiseres sub 2] om de desbetreffende medische zorg binnen de kliniek van [gedaagde] uit te voeren, als ware [eiseres sub 2] een onderaannemer. De beloning die [eiseres sub 2] van [rechtspersoon 2] ontvangt is ook direct gekoppeld aan de werkzaamheden die [eiseres sub 2] verricht in de kliniek van [gedaagde] , zo blijkt uit artikel 7 lid 1 van de Ledenovereenkomst.
3.24.
Gelet hierop, had [eiseres sub 2] er een groot belang bij dat [gedaagde] de SOK correct zou nakomen. Een onterechte beëindiging van de SOK of – zoals hier aan de orde – een onterechte toegangsontzegging gericht aan [eiser sub 1] , zou immers tot gevolg hebben dat [eiseres sub 2] geen inkomsten meer zou ontvangen.
3.25.
Dit belang van [eiseres sub 2] was voor [gedaagde] ook kenbaar. Zo wordt in de considerans van de SOK uitdrukkelijk verwezen naar de Ledenovereenkomst, waarin de overeenkomst van opdracht tussen [rechtspersoon 2] en [eiseres sub 2] is opgenomen. Ook heeft [eiser sub 1] [gedaagde] in een e-mail van 13 maart 2018 gewezen op de te hanteren constructie. In deze e-mail, die [gedaagde] zelf heeft overgelegd, schrijft [eiser sub 1] onder meer:
"
[...] heeft verwezen naar de situatie zoals meet [F] ; hij is aannemer vd hoofdsom van 20% honorarium, en neemt onderaannemers aan om de totale productie en continuiteit rond te krijgen. Voor mij zou dan ook zoiets gelden maar ge-end op de implantaten lbw . (…)
Het principe is echter exact hetzelfde nl we spreken een honorarium voor [.] af, en binnen de MSC verdelen we dat."
3.26.
Gelet op de nauwe samenhang tussen de overeenkomsten en het aanzienlijke en onmiskenbare belang van [eiseres sub 2] bij een juiste uitvoering van de SOK, mocht [eiseres sub 2] er ook redelijkerwijs op vertrouwen dat [gedaagde] haar belangen zou ontzien. Dat geldt des te meer nu [eiseres sub 2] ook op de hoogte was van de inhoud van de SOK, en daarmee van de strenge voorwaarden die in artikel 11 van de SOK aan een toegangsontzegging zijn gesteld. De SOK is immers (mede) ondertekend door [eiser sub 1] als bestuurder van [rechtspersoon 2] .
3.27.
De hiervoor genoemde omstandigheden brengen naar het oordeel van de rechtbank mee dat [gedaagde] de belangen van [eiseres sub 2] diende te ontzien bij de wijze waarop zij uitvoering gaf aan de SOK. In die – op grond van hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt bestaande – verplichting is [gedaagde] jegens [eiseres sub 2] tekortgeschoten door [eiser sub 1] op onzorgvuldige wijze en op ontoereikende gronden de toegang tot de kliniek te ontzeggen. Daarmee heeft [gedaagde] onrechtmatig gehandeld jegens [eiseres sub 2] en dient zij de als gevolg daarvan door [eiseres sub 2] geleden schade te vergoeden.
Causaal verband en schade [eiseres sub 2]
Gederfde inkomsten
Causaal verband
3.28.
[gedaagde] betwist dat er een causaal verband bestaat tussen de gestelde inkomstenderving van [eiseres sub 2] en de toegangsontzegging. Volgens [gedaagde] heeft [eiseres sub 2] namelijk recht op een vergoeding van [rechtspersoon 2] op grond van artikel 7 van de Ledenovereenkomst, ongeacht of [eiser sub 1] de toegang tot de kliniek van [gedaagde] is ontzegd.
3.29.
Dit betoog faalt, omdat het uitgaat van een onjuiste lezing van artikel 7 van de Ledenovereenkomst. Hiervoor is al overwogen dat [eiseres sub 2] op grond van dit artikel een vergoeding ontving van [rechtspersoon 2] die afhankelijk was van de werkzaamheden die [eiseres sub 2] verrichtte in de kliniek van [gedaagde] . In het eerste lid van artikel 7 is immers opgenomen dat [eiseres sub 2] een vergoeding ontvangt "
voor haar medisch specialistische zorgverlening uit hoofde van de Opdracht”, waarbij "
Opdracht" ziet op de medische zorg die op grond van de SOK binnen de kliniek van [gedaagde] werd verleend. Doordat [gedaagde] [eiser sub 1] de toegang heeft ontzegd, kon [eiseres sub 2] geen medische zorg meer verlenen en had zij dus ook geen recht meer op een vergoeding jegens [rechtspersoon 2] . Daarmee is het causaal verband gegeven.
Begroting gederfde inkomsten
3.30.
De schade die [eiseres sub 2] heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van [gedaagde] , dient te worden begroot door een vergelijking te maken tussen twee situaties. Enerzijds is dat de situatie waarin [eiseres sub 2] zich momenteel daadwerkelijk bevindt. Anderzijds is dat de hypothetische situatie waarin [eiseres sub 2] zich zou hebben bevonden indien de onrechtmatige toegangsontzegging niet had plaatsgevonden. Indien [eiseres sub 2] in de hypothetische situatie financieel beter af zou zijn geweest, dan dient [gedaagde] het verschil tussen die situatie en de huidige situatie aan [eiseres sub 2] te vergoeden.
3.31.
[eiser sub 1] c.s. maken in de eerste plaats aanspraak op een bedrag aan toekomstige inkomsten dat [eiseres sub 2] volgens hen is misgelopen. In dat geval komt het bij de hiervoor genoemde vergelijking aan op de redelijke verwachting van de rechtbank over toekomstige ontwikkelingen. Die redelijke verwachting is gebaseerd op een afweging van goede en kwade kansen (zie artikel 6:105 BW).
3.32.
De rechtbank zal eerst ingaan op de hypothetische situatie, dus de situatie zonder toegangsontzegging . [eiser sub 1] c.s. hebben aangevoerd dat [eiser sub 1] in dat geval zijn werkzaamheden bij [gedaagde] had voortgezet tot aan het bereiken van zijn pensioengerechtigde leeftijd van 67 jaar. Dit gelet op zijn leeftijd (bijna 62 jaar ten tijde van de toegangsontzegging) en zijn jarenlange verbondenheid aan de kliniek van [gedaagde] , waar hij een eigen specialistische praktijk had opgezet en opgebouwd.
3.33.
[gedaagde] heeft daartegen ingebracht dat de relatie tussen het bestuur van [gedaagde] en [eiser sub 1] verre van optimaal was. Daarom is het volgens [gedaagde] onaannemelijk dat [eiser sub 1] nog vijf jaar aan [gedaagde] verbonden zou zijn gebleven. De rechtbank volgt [gedaagde] hierin niet. Weliswaar vond ook [eiser sub 1] dat de relatie tussen hem en het bestuur niet optimaal was, maar dat was voor hem kennelijk geen reden om bij [gedaagde] weg te gaan. Dat wordt ook ondersteund door de e-mail van [eiser sub 1] van 12 februari 2021 aan [A] , waarin hij aangeeft graag met [A] te willen praten over een mogelijke terugkeer. Verder acht de rechtbank de door [gedaagde] aangevoerde omstandigheden ontoereikend om aan te nemen dat [gedaagde] [eiser sub 1] in de nabije toekomst alsnog de toegang tot de kliniek had kunnen ontzeggen of anderszins de (indirecte) samenwerking met [eiseres sub 2] had kunnen beëindigen.
3.34.
Gelet op het voorgaande, gaat de rechtbank ervan uit dat [eiser sub 1] in de hypothetische situatie zijn werkzaamheden in de kliniek van [gedaagde] had voortgezet tot aan zijn 67ste levensjaar. Dit betekent dat [eiseres sub 2] nog (ten minste) vijf jaar inkomsten had ontvangen, zoals door [eiser sub 1] c.s. gesteld. Voor de begroting van het bedrag dat [eiseres sub 2] is misgelopen, hebben [eiser sub 1] c.s. de gemiddelde jaaromzet laten berekenen die [eiseres sub 2] in de periode 2017-2019 heeft gerealiseerd. Die gemiddelde jaaromzet bedraagt € 221.911. [gedaagde] heeft dit bedrag onvoldoende gemotiveerd betwist. De enkele opmerking in algemene zin dat er ook kosten zijn die van de omzet moeten worden afgetrokken, is onvoldoende. Niet is immers gebleken waaruit die kosten dan bestonden en evenmin dat [gedaagde] die kosten inhield op de bedragen die respectievelijk [eiseres sub 2] (tot 1 november 2018) en [rechtspersoon 2] aan haar factureerden. De rechtbank zal dan ook uitgaan van een gemiste jaaromzet van € 221.911.
3.35.
In de hypothetische situatie zou [eiseres sub 2] kortom naar het oordeel van de rechtbank een bedrag van in totaal € 1.109.555 aan inkomsten hebben ontvangen.
3.36.
De rechtbank dient vervolgens te kijken naar de daadwerkelijke situatie, dus die met toegangsontzegging. De rechtbank dient ook in die situatie zo goed als mogelijk te begroten welke inkomsten [eiseres sub 2] over dezelfde periode van vijf jaar heeft verworven dan wel redelijkerwijs zou kunnen verwerven. Daarbij geldt als uitgangspunt dat [eiseres sub 2] afhankelijk is van de inspanningen van [eiser sub 1] . Indien [eiser sub 1] buiten [eiseres sub 2] werkzaamheden heeft verricht of naar verwachting zal gaan verrichten, bijvoorbeeld via een andere vennootschap, dan is hij daarmee niet beschikbaar voor [eiseres sub 2] . De inkomsten die [eiser sub 1] op die wijze verwerft, zal de rechtbank daarom aan [eiseres sub 2] toerekenen.
3.37.
[gedaagde] heeeft er in dit verband op gewezen dat [eiser sub 1] kort na de toegangsontzegging werkzaamheden is gaan verrichten voor [rechtspersoon 3] , een andere oogzorgkliniek. Ook zou hij online botox-behandelingen aanbieden via [website] . [eiser sub 1] c.s. hebben dit tijdens de mondelinge behandeling bevestigd. Zij hebben daar echter aan toegevoegd dat [eiser sub 1] wegens een gebrek aan patiënten slechts (zeer) weinig behandelingen heeft kunnen uitvoeren bij [rechtspersoon 3] . Ook zou [eiser sub 1] inmiddels niet meer werkzaam zijn bij [rechtspersoon 3] , omdat de kliniek is overgenomen. In totaal heeft [eiseres sub 2] naar eigen zeggen een omzet van circa € 6.500 gerealiseerd bij [rechtspersoon 3] . [eiser sub 1] c.s. hebben verder toegelicht dat de inkomsten via [website] vooralsnog zeer gering zijn.
3.38.
Verder heeft [gedaagde] aangevoerd dat [eiser sub 1] bezig is om een cosmetische kliniek genaamd [naam cosmetische kliniek] op te richten. Dit zou hij doen via een nieuwe vennootschap, [rechtspersoon 4] B.V. (hierna: [rechtspersoon 4] ). [eiser sub 1] c.s. hebben ook dit tijdens de mondelinge behandeling bevestigd. Zij hebben verder toegelicht dat de kliniek [naam cosmetische kliniek] nog in oprichting is. Dat neemt niet weg dat dit een omstandigheid is die wel van belang kan zijn bij de begroting van de (toekomstige) inkomsten die [eiseres sub 2] in de periode van vijf jaar na de toegangsontzegging redelijkerwijs nog zal kunnen verwerven.
3.39.
[eiseres sub 2] heeft op zitting aangeboden om bewijs te verstrekken van de door haar verworven inkomsten. Nu het aan [eiseres sub 2] is om te stellen en zo nodig te bewijzen wat de omvang van haar schade is, zal [eiseres sub 2] worden opgedragen om dit bewijs te leveren. Daarbij gaat het de rechtbank om bewijs dat ziet op de inkomsten die [eiseres sub 2] , dan wel [eiser sub 1] zelf of een andere aan hem gelieerde vennootschap (waaronder [rechtspersoon 4] ), in de periode na de toegangsontzegging tot aan de datum van dit vonnis heeft verworven. De bewijsopdracht ziet in ieder geval op inkomsten die zijn verworven bij [rechtspersoon 3] , via [website] , en bij kliniek [naam cosmetische kliniek] (voor zover die kliniek inmiddels van start is gegaan). De bewijsopdracht is daartoe echter niet beperkt.
3.40.
Naast de bewijsopdracht, zal de rechtbank [eiser sub 1] c.s. in de gelegenheid stellen om zich bij akte (nader) uit te laten over de inkomsten die [eiseres sub 2] , dan wel [eiser sub 1] zelf of een andere aan hem gelieerde vennootschap (waaronder [rechtspersoon 4] ), naar redelijke verwachting nog zal verwerven in de relevante periode van vijf jaar na de toegangsontzegging. Daarbij gaat het onder meer om een zo concreet mogelijke inschatting van de toekomstige inkomsten van kliniek [naam cosmetische kliniek] (bijvoorbeeld aan de hand van een opgesteld ondernemingsplan), maar ook die van [website] en eventuele andere werkzaamheden die [eiser sub 1] momenteel verricht. Waar de bewijsopdracht ziet op het verleden, gaat het de rechtbank hier kortom om een nadere toelichting op alle te verwachten toekomstige inkomsten. Voor de duidelijkheid merkt de rechtbank op dat [eiser sub 1] c.s. deze nadere toelichting mag geven in dezelfde akte als waarin zij voldoet aan de bewijsopdracht. [gedaagde] zal daarna een antwoordakte mogen nemen.
3.41.
[gedaagde] heeft tijdens de mondelinge behandeling ook nog een beroep gedaan op de schadebeperkingsplicht van [eiser sub 1] c.s. Volgens [gedaagde] hebben [eiser sub 1] c.s. zich onvoldoende ingespannen om uit andere bron inkomsten te verwerven. De rechtbank gaat ervan uit dat dit een subsidiair standpunt van [gedaagde] is, voor het geval mocht blijken dat [eiser sub 1] c.s. nagenoeg geen inkomsten hebben verworven sinds de toegangsontzegging. [eiser sub 1] c.s. hebben betwist dat zij zich onvoldoende hebben ingespannen. Zij hebben in dit verband gewezen op de leeftijd van [eiser sub 1] en het beperkte aantal klinieken waar [.] wordt beoefend. De rechtbank acht aannemelijk dat andere ziekenhuizen of klinieken niet snel in zee zullen gaan met een (bijna) 62-jarige specialist, zeker niet als blijkt dat die specialist met onenigheid is vertrokken bij een andere kliniek. Ook acht de rechtbank aannemelijk dat het aanbod beperkt is. De lijst met vacatures die [gedaagde] heeft overlegd, ondersteunen dit. Nog daargelaten dat deze vacatures betrekking hebben op het vak van oogarts algemeen (waaronder kinderoogheelkunde) en dus niet de specialisatie die [eiser sub 1] uitoefent, blijkt uit deze lijst dat een aanzienlijk deel van de vacatures bestemd is voor jonge artsen dan wel afkomstig is van [naam concern] zelf. In het licht hiervan, heeft [gedaagde] , op wie in dit verband stelplicht en bewijslast rust, onvoldoende onderbouwd dat [eiser sub 1] c.s. niet hebben voldaan aan hun schadebeperkingsplicht.
Vergoeding gemiste goodwill
3.42.
In de tweede plaats menen [eiser sub 1] c.s. dat hen de kans is ontnomen om de opgebouwde praktijk over te dragen aan een opvolger en daarvoor een bedrag aan goodwill te bedingen. Aangezien het [eiseres sub 2] is aan wie op grond van artikel 5 van de Ledenovereenkomst een goodwillaanspraak toekomt, gaat het ook hier om schade die [eiseres sub 2] heeft geleden (en dus niet [eiser sub 1] c.s.). Volgens [eiser sub 1] c.s. had [gedaagde] [eiseres sub 2] in de gelegenheid moeten stellen om goodwill te bedingen voor de overdracht van haar praktijk. Ter onderbouwing van dit standpunt hebben [eiser sub 1] c.s. gewezen op artikel 8A uit de SOK, waarin is bepaald:
"
De Coöperatie c.q. de Medisch Specialisten van de Coöperatie hebben het recht goodwill te bedingen bij gehele of gedeeltelijke overdracht of overname van de door hen in het Behandelcentrum uitgeoefende medisch specialistische praktijk."
3.43.
De rechtbank is het met [eiser sub 1] c.s. eens dat [eiseres sub 2] als gevolg van de onrechtmatige toegangsontzegging dit recht niet of niet behoorlijk heeft kunnen uitoefenen. [eiser sub 1] heeft de kliniek immers op een (zeer) korte termijn van twee maanden moeten verlaten. [eiseres sub 2] heeft dan ook recht op vergoeding van de schade die zij in dit verband heeft geleden.
3.44.
[eiser sub 1] c.s. hebben voor de bepaling van de hoogte van goodwill aansluiting gezocht bij een gemiddelde jaaromzet. Volgens [eiser sub 1] c.s. is een dergelijke waardering van een medisch specialistische praktijk gebruikelijk. [gedaagde] hebben dit onvoldoende gemotiveerd betwist. De rechtbank neemt dan ook tot uitgangspunt dat de goodwill € 221.911 bedraagt. Dit bedrag zal [gedaagde] aan [eiseres sub 2] moeten vergoeden.
3.45.
[gedaagde] heeft betoogd dat van enige goodwill geen sprake is, omdat een zelfstandige praktijk met eigen patiënten ontbrak. Het merendeel van de patiënten van [gedaagde] wordt volgens [gedaagde] namelijk doorverwezen door opticiens en [gedaagde] onderhoudt zelf de contacten met opticiens. Daarnaast komen alle patiënten eenmalig bij [gedaagde] voor een behandeling, waardoor geen sprake is van een vast patiëntenbestand.
3.46.
De rechtbank volgt [gedaagde] niet in dit betoog. [gedaagde] gaat daarin uit van een onjuiste (althans, te beperkte) interpretatie van het begrip goodwill. Vast staat dat [eiser sub 1] vanaf 2010 tot aan de toegangsontzegging als vrijgevestigd medisch specialist – en dus voor eigen rekening en risico – een oogzorgpraktijk heeft uitgeoefend binnen de kliniek van [gedaagde] . [eiser sub 1] c.s. hebben onweersproken gesteld dat [eiser sub 1] in die periode de lens [.] heeft opgezet, aangezien die zorg voor 2010 niet werd verleend door [gedaagde] . Daarmee heeft [eiseres sub 2] een bijdrage geleverd aan de opbouw van de oogzorgkliniek en de aantrekkingskracht daarvan. Dat patiënten worden aangetrokken is immers mede een gevolg van goede medische zorg. [eiseres sub 2] heeft op die manier wel degelijk goodwill opgebouwd. Het is overigens ook niet te begrijpen dat [gedaagde] heeft ingestemd met de hiervoor aangehaalde bepaling in artikel 8A van de SOK, indien zij van mening was dat van goodwill in zijn geheel geen sprake was.
Immateriële schadevergoeding
3.47.
[eiser sub 1] c.s. stellen voorts dat zij zijn geschaad in hun goede naam als gevolg van de plotselinge toegangsontzegging. Onder schade in de goede naam verstaat de rechtbank een aantasting van de waardering die men bij anderen geniet. [gedaagde] heeft betwist dat daarvan sprake is, onder meer door erop te wijzen dat [eiser sub 1] kort na de toegangsontzegging bij [rechtspersoon 3] werkzaamheden heeft verricht. In het licht hiervan, hebben [eiser sub 1] c.s. onvoldoende gemotiveerd gesteld waarin de schade in de goede naam is gelegen. De vordering tot vergoeding van immateriële schade zal door de rechtbank daarom worden afgewezen.
Eigen schuld [eiser sub 1] c.s.
3.48.
Anders dan [gedaagde] stelt, is het niet aan [eiser sub 1] te wijten dat [gedaagde] is overgegaan tot de toegangsontzegging. De toegangsontzegging is immers ongegrond. De verwijten die [gedaagde] in dit kader maakt aan het adres van [eiser sub 1] , kunnen dan ook niet leiden tot een geslaagd beroep op eigen schuld aan de zijde van [eiser sub 1] c.s.
Wettelijke rente
3.49.
[gedaagde] is de wettelijke rente verschuldigd vanaf het moment dat zij in verzuim is met betaling van de schadevergoeding (zie artikel 6:119 BW). Op grond van artikel 6:83 sub b BW is [gedaagde] in verzuim vanaf het moment dat de verbintenis tot schadevergoeding is ontstaan en opeisbaar is. Dat moment is in dit geval de datum waarop de onrechtmatige toegangsontzegging heeft plaatsgevonden. Gelet hierop, zal de rechtbank de wettelijke rente toewijzen vanaf 24 juni 2020.
Conclusie
3.50.
De conclusie is dat [eiseres sub 2] in ieder geval recht heeft op een vergoeding wegens gemiste goodwill van € 221.911. Daarnaast heeft [eiseres sub 2] recht op een vergoeding wegens gederfde inkomsten, gelijk aan een bedrag van € 1.109.555 minus de inkomsten die [eiseres sub 2] in de daadwerkelijke situatie heeft verworven en redelijkerwijs in de toekomst zal kunnen verwerven. Die inkomsten kan de rechtbank op dit moment nog niet begroten. Daarom zal de rechtbank nu eerst de beslissingen nemen zoals hiervoor in overweging 3.39 en 3.40 aangegeven. Iedere verdere beslissing zal de rechtbank aanhouden.
Buitengerechtelijke incassokosten
3.51.
[eiser sub 1] c.s. maken tevens aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Bij de beoordeling van deze vordering stelt de rechtbank voorop dat het Besluit vergoeding buitengerechtelijke incassokosten niet van toepassing is, aangezien de vorderingen van [eiser sub 1] c.s. strekken tot schadevergoeding. Of buitengerechtelijke incassokosten zijn verschuldigd, moet in dat geval worden getoetst aan de eisen zoals geformuleerd in het Rapport Voorwerk 2 en bijgesteld in het Rapport BGK-Integraal. Die eisen houden in dat [eiser sub 1] c.s. niet alleen dienen te stellen dat zij daadwerkelijk buitengerechtelijke incassokosten hebben gemaakt, maar ook dat die kosten zien op werkzaamheden die meer omvatten dan een enkele sommatie, het enkel doen van een schikkingsvoorstel of het inwinnen van (verhaals)inlichtingen. [eiser sub 1] c.s. hebben niet gesteld dat dergelijke werkzaamheden hebben plaatsgevonden. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten zal dan ook worden afgewezen.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
3.52.
[eiser sub 1] c.s. hebben ten slotte gevorderd dat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard. Dat betekent dat de uitspraak van de rechtbank onmiddellijk door [gedaagde] moet worden nageleefd en dat [eiser sub 1] c.s. het vonnis ten uitvoer kunnen leggen, ongeacht of hiertegen hoger beroep wordt ingesteld. [gedaagde] heeft hiertegen bezwaar gemaakt. [gedaagde] acht de kans namelijk reëel dat [eiser sub 1] c.s. bij een eventueel andere uitspraak in hoger beroep niet in staat zullen zijn om de toegewezen schadevergoeding terug te betalen. [gedaagde] heeft niet onderbouwd waarop deze aanname is gebaseerd, anders dan dat er sprake is van verstoorde verhoudingen tussen partijen. Dat is op zichzelf niet genoeg om aan te nemen dat van een reëel restitutierisico sprake is. Daar staat tegenover dat [eiseres sub 2] een duidelijk en zwaarwegend belang heeft bij uitvoerbaar bij voorraadverklaring. De rechtbank zal haar eindvonnis dan ook uitvoerbaar bij voorraad verklaren. De rechtbank ziet gelet op het voorgaande geen reden om aan die uitvoerbaar bij voorraadverklaring de voorwaarde te verbinden dat [eiser sub 1] c.s. zekerheid stellen, zoals subsidiair aangevoerd door [gedaagde] .

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
stelt [eiseres sub 2] in de gelegenheid om zich bij akte uit te laten over de vraag welke inkomsten zij, dan wel [eiser sub 1] zelf of een andere aan [eiser sub 1] gelieerde vennootschap (waaronder [rechtspersoon 4] ), naar redelijke verwachting in de toekomst zal verwerven in de relevante periode van vijf jaar na de toegangsontzegging, zoals overwogen in rechtsoverweging 3.40;
4.2.
verwijst de zaak daarvoor naar de rolzitting van
woensdag 19 januari 2022;
4.3.
draagt [eiseres sub 2] op te bewijzen welke inkomsten zij, dan wel [eiser sub 1] zelf of een andere aan [eiser sub 1] gelieerde vennootschap (waaronder [rechtspersoon 4] ), in de periode na de toegangsontzegging tot aan de datum van dit vonnis heeft verworven uit hoofde van door [eiser sub 1] verrichte werkzaamheden, waaronder (maar niet beperkt tot) werkzaamheden voor de kliniek [rechtspersoon 3] , via [website] , en voor de kliniek [naam cosmetische kliniek] ;
4.4.
verwijst de zaak naar de rolzitting van
woensdag 19 januari 2022om [eiseres sub 2] in de gelegenheid te stellen bij akte aan te geven op welke wijze zij het aan haar opgedragen bewijs wil leveren;
4.5.
bepaalt dat, indien [eiseres sub 2] het aan haar opgedragen bewijs (mede) wil leveren door middel van schriftelijke bewijsstukken, zij die stukken op die rolzitting in het geding moeten brengen;
4.6.
bepaalt dat, indien [eiseres sub 2] het aan haar opgedragen bewijs wil leveren door middel van het horen van getuigen, zij op die rolzitting:
- de namen en woonplaatsen van de getuigen dient op te geven;
- moet opgeven op welke dagen beide partijen, hun advocaten en de getuigen in de drie maanden nadien verhinderd zijn; zij dienen bij die opgave ten minste vijftien dagdelen vrij te laten waarop het getuigenverhoor zou kunnen plaatsvinden;
4.7.
bepaalt dat:
- voor het opgeven van verhinderdata geen uitstel zal worden verleend;
- indien [eiseres sub 2] geen gebruik maakt van de mogelijkheid om verhinderdata op te geven de rechter eenzijdig een datum zal bepalen waarvan dan in beginsel geen wijziging meer mogelijk is;
- het getuigenverhoor zal kunnen worden bepaald op een niet daarvoor opgegeven dagdeel, indien bij de opgave minder dan het hiervoor verzochte aantal dagdelen zijn vrijgelaten;
4.8.
bepaalt dat de datum van het getuigenverhoor in beginsel niet zal worden gewijzigd nadat daarvoor dag en tijdstip zijn bepaald;
4.9.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. ter Meulen, mr. A.E. The-Kouwenhoven en mr. E.M. de Stigter en in het openbaar uitgesproken op 22 december 2021.
Bij verhindering van de voorzitter mr. Ter Meulen heeft mr. De Stigter het vonnis ondertekend.