ECLI:NL:RBMNE:2021:6392

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 december 2021
Publicatiedatum
4 januari 2022
Zaaknummer
UTR 21/2965
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering wegens schending van de inlichtingenplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 2 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stichtse Vecht. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. R.F. Ronday, had beroep ingesteld tegen de intrekking van zijn bijstandsuitkering en de terugvordering van bijstandsbetalingen over de periode van 4 februari 2013 tot 1 juni 2015. De rechtbank oordeelde dat de eiser zijn inlichtingenplicht had geschonden door niet te melden dat hij op geld waardeerbare werkzaamheden had verricht, wat leidde tot de intrekking van zijn uitkering. De rechtbank stelde vast dat de eiser in de genoemde periode kluswerkzaamheden had verricht, waarvoor normaal gesproken een beloning zou worden ontvangen. De eiser had erkend dat hij in de periode van oktober 2014 tot maart 2015 op geld waardeerbare werkzaamheden had verricht, maar betwistte dat hij dit ook in de andere periodes had gedaan. De rechtbank oordeelde dat de bewijslast voor de intrekking van de bijstandsuitkering bij de verweerder lag, maar dat deze voldoende bewijs had geleverd dat de eiser in de gehele periode kluswerkzaamheden had verricht. De rechtbank volgde de argumenten van de verweerder en verklaarde het beroep van de eiser ongegrond, waarbij ook het verzoek om uitstel van betaling werd afgewezen. De rechtbank concludeerde dat de terugvordering van de bijstandsuitkering niet in strijd was met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, aangezien de eiser niet had aangetoond dat de terugvordering onaanvaardbare gevolgen voor hem zou hebben.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/2965

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 december 2021 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. R.F. Ronday),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stichtse Vecht, verweerder
(gemachtigde: mr. P. Teunissen).

Procesverloop

In het besluit van 10 februari 2016 (primair besluit) heeft verweerder de uitkering van eiser vanaf 4 februari 2013 ingetrokken en de bijstand over de periode van 4 februari 2013 tot 1 juni 2015 teruggevorderd.
In het besluit van 17 juni 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij besluit van 24 augustus 2021 heeft verweerder eisers aanvraag om uitstel van betaling afgewezen. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Verweerder heeft dit bezwaar op grond van artikel 4:125 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voor gelijktijdige behandeling met het beroep doorgestuurd naar de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep op 19 oktober 2021 met behulp van een telefoonverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Achtergrond
Eiser ontving van 4 februari 2013 tot 1 juni 2015 een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande. De bijstandsuitkering is op 1 juni 2015 op verzoek van eiser beëindigd omdat hij arbeid als zelfstandige ging verrichten.
Naar aanleiding van een huisbezoek op 3 april 2013 is een vermoeden ontstaan dat eiser klusjes verricht. Eiser heeft apparatuur en gereedschap om een klus aan te nemen en uit te voeren. De controleurs vinden het wenselijk om nader onderzoek te doen naar zijn bedrijven, huisvesting en relaties en om mogelijk zwart werk in de gaten te houden De Regionale Sociale Recherche Nieuwengein (de sociale recherche) heeft onderzoek gedaan naar de rechtmatigheid van de verstrekte bijstand. De sociale recherche heeft hierbij onder meer dossieronderzoek en, in de periode van 10 april tot 15 juni 2015 in de woonomgeving van eiser waarnemingen verricht en een aantal personen gehoord. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in het onderzoeksrapport van de sociale recherche van 24 november 2015. Verweerder heeft ook aangifte gedaan tegen eiser. Eiser is strafrechtelijk veroordeeld voor bijstandsfraude. [1] Eiser heeft beroep in cassatie ingesteld. Ter zitting heeft eiser medegedeeld dat dit beroep ongegrond is verklaard.
Standpunt verweerder
3. Verweerder heeft naar aanleiding van de onderzoeksresultaten de uitkering van eiser over de periode van 4 februari 2013 tot 1 juni 2015 ingetrokken en teruggevorderd. Het gaat om een bedrag van netto € 28.645,83. Volgens verweerder blijkt uit het rapport van de sociale recherche van 24 november 2015 en de strafrechtelijke veroordeling voor bijstandsfraude dat eiser in de hele uitkeringsperiode op geld waardeerbare activiteiten heeft verricht. Eiser kluste en heeft dit niet gemeld bij verweerder. Dit is in strijd met de inlichtingenplicht.
Standpunt eiser
4. Eiser erkent dat hij de inlichtingenplicht heeft geschonden in de periode van oktober 2014 tot maart 2015. In deze periode heeft hij gewerkt en had hij inkomsten van in totaal netto € 5.524,50. Hij heeft nota’s overgelegd ter onderbouwing hiervan. Deze inkomsten zijn laag en eiser vindt het onevenredig dat verweerder de bijstand over de gehele periode terugvordert. Eiser vindt verder dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat hij in de hele uitkeringsperiode op geld waardeerbare werkzaamheden heeft verricht. In het verhoor door de sociale recherche heeft eiser verklaard dat hij vriendendiensten verrichte. Hiervoor heeft hij geen geld gekregen. Verweerder heeft nooit aan eiser verteld dat hij geen vriendendiensten mocht verrichten. Eiser vindt dat hij voor deze werkzaamheden de inlichtingenplicht niet heeft geschonden. Eiser stelt dat verweerder ook niet heeft onderbouwd dat hij tweedehandsspullen heeft ontvangen en zijn deze niet op geld waardeerbaar. Verder vindt eiser dat verweerder in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur handelt door naast de strafrechtelijke vervolging nu ook terug te vorderen.
Geschil
5. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser in de periode van oktober 2014 tot maart 2015 op geld waardeerbare werkzaamheden heeft verricht en dit ten onrechte niet aan verweerder heeft gemeld. In geschil is of eiser in de periode van 4 februari 2013 tot oktober 2014 en van maart 2015 tot 1 juni 2015 ook op geld waardeerbare werkzaamheden heeft verricht en of hij zijn inlichtingenplicht heeft geschonden door hier geen melding van te maken.
Intrekking van de uitkering
6. Naar vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) is een besluit tot herziening of intrekking van het recht op bijstand een belastend besluit. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op verweerder. Dit betekent dat verweerder de nodige kennis over de relevante feiten moet verzamelen.
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende onderbouwd dat eiser in de periode van 4 februari 2013 tot 1 juni 2015 kluswerkzaamheden heeft verricht. De sociale recherche heeft eiser op 9 november 2017 gehoord. Eiser heeft het verslag van het gehoor ondertekend. Naar aanleiding van de opmerking van de sociaal rechercheur dat hij er van wordt verdacht dat hij in de periode tussen 4 februari 2013 tot 1 juni 2015 veel geklust heeft zonder dat aan verweerder te melden heeft eiser verklaard dat: “(…).
Ik heb inderdaad geklust en dat deed ik om te helpen. Ik was failliet gegaan en heb er alles aan gedaan om mijn huis in te richten met tweedehands spullen. Ik heb dus niet gewerkt voor geld. Ik hielp dus met klussen en kreeg dat dus tweedehands spullen voor terug. Dat was meestal bij kennissen en vrienden.”
8. Ook heeft eiser verklaard op de vraag of hij een aantal facturen van een bouwbedrijf herkende: “(…)
Ja, die heb ik gemaakt. Ik had veel schuldeisers, een kleine uitkering en ik moest wat. (…)Ik heb dus het laatste half jaar van 2 walletjes gesnoept. Ik moest wel. Ik kreeg nergens financieel hulp en kon nergens aan het werk.”En: “
Ja, dat snap ik, Ik ben fout geweest. Ik moest geld hebben om schuldeisers en boetes te betalen. De gemeente deed niets voor mij. Had ik dat niet gedaan, dan was ik niet zo ver gekomen als waar ik nu was.”
9. Op de vraag of het klopt dat eiser samen met [naam] ongeveer een jaar klusjes doet heeft eiser verklaard:
“(…) Ja dat kan kloppen. Maar niet elke dag hoor, maar heel af en toe. Ik deed af en toe een dingetje voor hem. Meer spullen halen dan werken. (…)”.
10. Verder blijkt uit het onderzoeksrapport van 24 november 2015 dat eiser werkzaam was onder de naam [bedrijf] . In juni 2013, januari 2014, februari 2014 en maart 2014 heeft eiser geld op zijn rekening gestort. [2] Ook volgt uit de overgelegde facturen en dat eiser vanaf in ieder geval augustus 2014 werkzaamheden heeft verricht voor [bedrijf] . [3] Uit de verklaring van 5 juli 2015 van [naam] , werkzaam bij [bedrijf] , volgt dat deze op dat moment ongeveer een jaar een samenwerkingsverband met eiser had. Daarnaast blijkt uit de overgelegde facturen dat eiser eind 2014 drie weken heeft gewerkt voor [bedrijf] [4] Bij de waarnemingen is verder geconstateerd dat eiser op 13 april 2015 in een woning in [plaats] werkzaamheden heeft verricht.
11. Gelet op het voorgaande mocht verweerder zich op het standpunt stellen dat eiser in de periode van 4 februari 2013 tot 1 juni 2015 (klus)werkzaamheden heeft verricht. Eiser heeft dit in zijn verklaring bij de sociale recherche bevestigd en dit wordt ondersteund door de bevindingen neergelegd in het onderzoeksrapport van 24 november 2015.
12. De rechtbank overweegt dat het verrichten van op geld waardeerbare activiteiten een omstandigheid is die voor het recht op bijstand van belang kan zijn, ongeacht de intentie waarmee die werkzaamheden worden verricht en ongeacht of uit die werkzaamheden daadwerkelijk inkomsten worden genoten. Het gaat om werkzaamheden waar normaal gesproken een beloning tegenover staat, die de betrokkene daar redelijkerwijs ook voor kan bedingen. [5] Uit jurisprudentie van de CRvB volgt verder dat werkzaamheden die voor vrienden verricht worden niet kunnen worden aangemerkt als vriendendienst, als deze werkzaamheden zijn verricht in het economisch verkeer en het verkrijgen van geldelijk voordeel ermee is beoogd dan wel, volgens de in het maatschappelijk verkeer geldende normen, redelijkerwijs kon worden verwacht. [6]
13. De rechtbank is van oordeel dat de door eiser verrichte kluswerkzaamheden activiteiten zijn waarvoor in het economisch verkeer normaal gesproken een beloning wordt ontvangen of kan worden bedongen. Dat eiser niet voor al deze werkzaamheden geld heeft gekregen en dat een deel van kluswerkzaamheden voor vrienden/kennissen was maakt dit gelet op wat onder 12 is overwogen niet anders. Verweerder heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden door niet te melden dat hij op geld waardeerbare activiteiten verrichtte.
14. Schending van de inlichtingenverplichting is een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan eiser om aannemelijk te maken dat hij, indien hij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over de desbetreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad. Eiser is hier naar het oordeel van de rechtbank niet in geslaagd. Eiser heeft van zijn werkzaamheden geen deugdelijke administratie bijgehouden. Eiser heeft een aantal facturen ingebracht. De facturen aan [bedrijf] hebben nummers 118, 120 en 123. De facturen aan [bedrijf] hebben nummers 1681, 1709, 1710, 1711, 7012, 7013, 7014, 7015, 7016 en 7017. De opbouw van de factuurnummers is onduidelijk en niet kan worden vastgesteld dat dit een volledig overzicht van de door eiser verrichte werkzaamheden betreft. Hierdoor zijn de omvang van zijn werkzaamheden en de door hem ontvangen inkomsten onvoldoende duidelijk. Dit is een voor rekening en risico van eiser komende omstandigheid.
Terugvordering
15. Uit het voorgaande volgt dat verweerder bevoegd was om de uitkering van eiser per 4 februari 2013 in te trekken vanwege schending van de inlichtingenplicht. Verweerder was daarom gehouden om de ten onrechte verstrekte bijstand terug te vorderen. [7] Eiser heeft niet gesteld en er is niet gebleken dat terugvordering onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen voor eiser zal hebben.
Vertrouwensbeginsel
16. Eiser is door de strafrechter veroordeeld voor bijstandsfraude. Hij wordt door het bestreden besluit niet dubbel gestraft. Het intrekken en terugvorderen van de uitkering is geen straf, maar ziet alleen op herstel van de rechtmatige toestand. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat de terugvordering in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en meer in bijzonder het vertrouwensbeginsel. De rechtbank kan uit het dossier niet afleiden dat verweerder eiser heeft toegezegd om niet tot terugvordering over te gaan, omdat eiser al strafrechtelijk wordt vervolgd. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat in het dossier is alleen opgenomen dat geen bestuurlijke boete wordt opgelegd in verband met de strafrechtelijke vervolging. [8]
Bijkomende beschikking
17. Eiser heeft verzocht om uitstel van betaling. Verweerder heeft dit verzoek afgewezen en het bezwaar van eiser hiertegen doorgezonden aan de rechtbank onder verwijzing naar artikel 4:125 van de Awb. De rechtbank merkt het besluit van 24 augustus 2014 over het verzoek om uitstel van betaling aangemerkt als een bijkomende beschikking in de zin van artikel 4:125 van de Awb. De rechtbank zal dit besluit bij de beoordeling van de intrekking en terugvordering betrekken.
18. Eiser heeft zijn stelling dat hij niet kan terugbetalen niet met gegevens onderbouwd. Naar het oordeel van de rechtbank mocht verweerder het verzoek om uitstel daarom afwijzen. Hierbij acht de rechtbank van belang dat verweerder ter zitting heeft aangegeven dat er in het kader van de invordering nog een onderzoek naar de betaalmogelijkheden van eiser wordt ingesteld. In het kader van de invordering heeft eiser bescherming, of kan hij deze zo nodig inroepen, van de regels over de beslagvrije voet. [9]
19. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van
mr.R.G.A. Beijen, griffier. De uitspraak is uitgesproken op 2 december 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie het arrest van het Gerechtshof Den Haag van 19 september 2019
2.Zoals opgenomen in bijlage 5 van het onderzoeksrapport van 24 november 2015.
3.Zoals opgenomen in bijlage 14 van het onderzoeksrapport van 24 november 2015
4.Zoals opgenomen in bijlage 13 van het onderzoeksrapport van 24 november 2015
5.Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2015:1758.
7.Artikel 58, eerste lid, van de Pw
8.Zie het rapport formulier van 10 februari 2016 (productie 7 van het dossier).
9.Als neergelegd in de artikelen 475b tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering