ECLI:NL:RBMNE:2021:6383

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 december 2021
Publicatiedatum
4 januari 2022
Zaaknummer
21/4431
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen door bestuursorgaan met dwangsom en proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft eiser op 28 januari 2021 een beroep ingediend tegen het niet tijdig nemen van een beslissing door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. Dit beroep werd eerder gegrond verklaard op 18 juni 2021, waarbij de rechtbank verweerder een termijn van twee weken gaf om een besluit te nemen, met een dwangsom van € 100,- per dag en een maximum van € 15.000,-. Eiser heeft opnieuw beroep ingesteld omdat verweerder wederom niet tijdig heeft beslist. De rechtbank heeft in deze uitspraak geoordeeld dat het beroep ontvankelijk is, omdat de dwangsom uit de eerdere uitspraak op het moment van indienen van het beroep nog niet was volgelopen.

De rechtbank heeft overwogen dat de beleidslijn van het Landelijk Overleg Vakinhoud Bestuursrecht niet meer van toepassing is, omdat de dwangsom uit de eerdere uitspraak inmiddels was volgelopen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn voor het nemen van een besluit door verweerder al verstreken was en dat er geen beslissing was genomen op het bezwaar van eiser. Daarom heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard en verweerder opgedragen om binnen twee weken na verzending van de uitspraak alsnog een besluit te nemen.

Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat verweerder een dwangsom van € 200,- per dag moet betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 30.000,-. Eiser heeft recht op een vergoeding van de proceskosten, die is vastgesteld op € 374,-, en het griffierecht van € 181,- moet ook door verweerder aan eiser worden vergoed. De uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer en is openbaar gemaakt op 22 december 2021.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/4431

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 december 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.M. Breukers),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder.

Procesverloop

Op 28 januari 2021 heeft eiser een beroep tegen het niet tijdig nemen van een beslissing ingediend. Dit beroep is met zaak nummer UTR 21 / 505 op 18 juni 2021 gegrond verklaard. De rechtbank heeft toen aan verweerder een termijn van twee weken opgelegd om een besluit te nemen en als hij dit niet doet dan verbeurt hij een dwangsom van € 100,- per dag met een maximum van € 15.000,-.
Eiser stelt nu opnieuw een beroep tegen het niet tijdig beslissen in.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is (artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)). Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
1. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. De rechtbank heeft in de uitspraak van 18 juni 2021 voor het laatst een termijn gesteld met daaraan gekoppeld een dwangsom.
3.
De rechtbank stelt vast dat de dwangsom uit de uitspraak van 18 juni 2021 op het moment van het indienen van het beroep nog niet was volgelopen. De dwangsom liep tot 30 november 2021 en de rechtbank heeft het beroepschrift ontvangen op 10 november 2021.
4. In eerdere uitspraken heeft de rechtbank beroepen tegen het niet tijdig beslissen die zijn ingediend voordat de dwangsom uit de eerdere uitspraak was volgelopen niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft in die uitspraken de beleidslijn van 25 maart 2020 van het Landelijk Overleg Vakinhoud Bestuursrecht (de beleidslijn) toegepast. Ook heeft de rechtbank overwogen dat de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 29 januari 2021 [1] haar geen aanleiding gaf om van die beleidslijn af te wijken. In die uitspraak heeft de Afdeling geoordeeld dat de rechtbank bij haar beoordeling of de dwangsom was volgelopen en het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit ontvankelijk was, had moeten betrekken dat de in de eerdere uitspraak bepaalde dwangsom wel was volgelopen op het moment dat het beroep op de zitting werd behandeld en het onderzoek werd gesloten. De rechtbank vond dat uit deze Afdelingsuitspraak niet volgt dat de beleidslijn in alle opvolgende beroepen tegen het niet tijdig beslissen buiten toepassing moet blijven.
5. De rechtbank ziet in de uitspaak van de Afdeling inmiddels wel aanleiding om de beleidslijn niet toe te passen, en om voor de vraag of een opvolgend beroep tegen het niet tijdig beslissen ontvankelijk is, te bezien of de dwangsom uit de eerdere uitspraak is volgelopen op het moment dat het onderzoek werd gesloten. Als de rechtbank uitspraak doet zonder eerst een zitting te houden, wordt het onderzoek gesloten op de datum van de uitspraak. De dwangsom uit de uitspraak van 18 juni 2021 is op 30 november 2021 volgelopen. Dit opvolgende beroep is om die reden ontvankelijk.
6. Omdat de termijn van twee weken voor het alsnog nemen van een besluit, die de rechtbank in de uitspraak van 18 juni 2021 heeft bepaald, al enige tijd is verstreken en verweerder nog steeds geen besluit heeft genomen op het bezwaar van eiser, is het beroep ook gegrond.
7. De rechtbank bepaalt daarom dat verweerder alsnog een besluit moet nemen op eisers bezwaar. Verweerder moet dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak (artikel 8:55d, lid 1, Awb).
8. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 200,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 30.000,-. De rechtbank oordeelt dat er aanleiding is voor deze hogere dwangsom omdat verweerder, ondanks dat eiser al twee keer eerder beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig beslissen, nog steeds geen beslissing heeft genomen. De rechtbank beslist dat er nu een (nog) sterkere prikkel nodig is.
9. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser ook een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag omdat eiser een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 374,-.
10. Verweerder moet ook het griffiegeld aan eiser betalen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- draagt verweerder op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak
alsnog een besluit bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 200,- moet betalen voor elke
dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
€ 30.000,-;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 181,- dat eiser heeft betaald moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 374,- aan proceskosten. Verweerder moet dit
bedrag betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van M. Bos, griffier
.De beslissing is uitgesproken op 22 december 2021 en wordt openbaar gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.