ECLI:NL:RBMNE:2021:6371

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
31 december 2021
Publicatiedatum
4 januari 2022
Zaaknummer
531882 / HA RK 21-326
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond verklaard wrakingsverzoek tegen rechter-commissaris in faillissementszaak

In deze wrakingszaak heeft verzoekster op 12 december 2021 een verzoek tot wraking ingediend tegen de rechter-commissaris mr. P.J. Neijt, die betrokken was bij de faillissementszaak van [bedrijf 1] BV, waarvan verzoekster (indirect) bestuurder is. De curator, mr. [belanghebbende], had een machtiging aangevraagd om verzoekster in rechte te betrekken en conservatoir beslag te leggen. Verzoekster stelde dat er nieuwe feiten waren die haar wrakingsverzoek onderbouwden, waaronder de vermeende partijdigheid van de rechter-commissaris en het feit dat zij niet was gehoord voordat de machtiging werd verleend. De wrakingskamer heeft het verzoek op 17 december 2021 in het openbaar behandeld, waarbij verzoekster haar standpunten heeft toegelicht.

De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking ongegrond verklaard. De kamer oordeelde dat de verleende machtiging aan de curator een procesbeslissing is en dat procesbeslissingen in beginsel geen grond voor wraking zijn, tenzij er sprake is van vooringenomenheid. De wrakingskamer concludeerde dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor vooringenomenheid van de rechter-commissaris. Bovendien was verzoekster, als bestuurder van de failliete B.V., geen partij in de procedure rondom de machtiging. De wrakingskamer heeft ook opgemerkt dat verzoekster geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangevoerd die niet eerder waren behandeld in eerdere wrakingsverzoeken. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 31 december 2021.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

WRAKINGSKAMER
Locatie Lelystad
zaaknummer: 531882 / HA RK 21-326
Beslissing van de meervoudige kamer voor behandeling van wrakingszaken van 31 december 2021
op het verzoek in de zin van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder: Rv)
mevrouw [verzoekster],
wonende in [woonplaats] ,
verder te noemen: verzoekster.
Hierbij is belanghebbende:
mr. [belanghebbende](curator)

1.De procedure

1.1.
Verzoekster heeft op 12 december 2021 een verzoek tot wraking ingediend tegen de behandelend rechter-commissaris mr. P.J. Neijt (verder: de rechter-commissaris) in de zaak met nummer 20/275 F. In die zaak is [bedrijf 1] BV, waarvan verzoekster (indirect) bestuurder is, failliet verklaard. Mr. [belanghebbende] is benoemd als curator in dat faillissement. De rechter-commissaris heeft op 14 december 2021 schriftelijk gereageerd op het wrakingsverzoek. Verzoekster heeft op 14 december 2021 een reactie op het verweer toegezonden. Op 17 december 2021 heeft verzoekster nog nadere stukken ingediend.
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 17 december 2021 in het openbaar behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (verder: de wrakingskamer). Verzoekster heeft een pleitnota overgelegd en een gedeelte hiervan voorgelezen.
1.3.
De uitspraak is bepaald op vandaag.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Verzoekster heeft ter onderbouwing van haar wrakingsverzoek het volgende aangevoerd. Er zijn haar sinds de eerdere beslissing van de wrakingskamer nieuwe feiten en omstandigheden bekend geworden waarop zij haar verzoek grondt. De rechter-commissaris heeft aan de curator een machtiging verleend om haar bestuurdersaansprakelijk te stellen en heeft toestemming gegeven voor het leggen van beslagen die geen schijn van kans hebben. Verzoekster is hierover niet gehoord. Door het faillissement zijn alle beslagen vervallen. Verder mag er, omdat zij gedupeerde is van de toeslagenaffaire en onder het moratorium Lodders valt, helemaal geen beslag gelegd worden. Daarnaast wordt het beslag slechts als pressiemiddel gebruikt. Verder weigert de rechter-commissaris de onterechte beslagen door te halen en wordt er gelogen over het feit dat brieven van verzoekster en de verzoeken die zij op grond van artikel 69 van de Faillissementswet doet, niet aankomen. Verzoekster is verder van mening dat de curator en de rechter-commissaris bevriend zijn, waardoor er sprake is van partijdigheid. Dit is in strijd met artikel 6 EVRM.
2.2.
De rechter-commissaris heeft niet berust in de wraking en heeft daartoe het volgende aangevoerd. Op het eerdere wrakingsverzoek van verzoekster van 8 november 2021 is op 17 november 2021 beslist. Nadien zijn er door de rechter-commissaris geen beslissingen meer genomen. De curator heeft op 27 oktober 2021 gevraagd een machtiging te verlenen om verzoekster in rechte te betrekken en voorafgaand conservatoir beslag te mogen leggen. Deze machtiging heeft de rechter-commissaris op 29 oktober 2021 verleend. Het is de rechter-commissaris niet bekend wanneer de curator van deze procesmachtiging gebruik heeft gemaakt. De rechter-commissaris is van mening dat het verlenen van een dergelijke machtiging niet aan verzoekster hoeft te worden toegelicht. Op grond van het arrest van de Hoge Raad van 18 april 2008 [1] is een bestuurder ten aanzien waarvan een curator een machtiging voor het instellen van een procedure op grond van bestuurdersaansprakelijkheid heeft verzocht, geen partij. Er is ook geen verplichting om verzoekster, voorafgaand aan de beslissing omtrent de te verlenen procesmachtiging te horen. De rechter-commissaris stelt ten slotte dat hij niet bevriend is met de curator.

3.De beoordeling

3.1.
De wrakingskamer verklaart het verzoek tot wraking ongegrond. De wrakingskamer zal hierna uitleggen hoe zij tot deze beslissing is gekomen.
Wettelijke grondslag en ontvankelijkheid
3.2.
Artikel 36 Rv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek
van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de
rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
3.3.
De wrakingskamer onderzoekt vervolgens of de onpartijdigheid van de rechter schade lijdt. Een rechter wordt geacht onpartijdig te zijn tot het tegendeel vaststaat. Van dat laatste kan sprake zijn indien uit zijn of haar overtuiging of gedrag persoonlijke vooringenomenheid tegenover een procespartij blijkt. Daarnaast kan een procespartij de indruk krijgen dat de rechter vooringenomen is. Het gezichtspunt van de procespartij is hier van belang maar speelt geen doorslaggevende rol. Beslissend is of de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd is. Komt vooringenomenheid of een gerechtvaardigd vermoeden daarvan vast te staan, dan lijdt de rechterlijke onpartijdigheid schade. De wrakingskamer zal het wrakingsverzoek aan de hand van de hiervoor genoemde maatstaven beoordelen.
3.4.
Op grond van artikel 37 Rv moet een wrakingsverzoek gedaan worden, zodra de feiten en omstandigheden aan verzoekster bekend zijn geworden. Als een wrakingsverzoek te laat wordt ingediend, wordt verzoekster niet-ontvankelijk verklaard.
3.5.
Verzoekster is ontvankelijk in haar verzoek, omdat zij naar eigen zeggen pas afgelopen week kennis heeft genomen van de door de rechter-commissaris aan de curator verleende procesmachtiging en het door de curator gelegde conservatoire beslag op de woning van verzoekster. De wrakingskamer ziet geen reden om hieraan te twijfelen.
Behandeling van de wrakingsgronden
3.6.
De wrakingskamer is van oordeel dat het verlenen van de machtiging aan de curator om verzoekster als bestuurder in rechte aansprakelijk te stellen en daaraan voorafgaand conservatoir beslag te leggen, een procesbeslissing is. Procesbeslissingen zijn in beginsel geen grond voor wraking. Dit is uitsluitend anders als de beslissing, in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten, niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven (HR 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413). Daarvan is in dit geval geen sprake. De wrakingskamer leidt uit de beslissing niet af dat er sprake is van vooringenomenheid van de rechter-commissaris. Dit geldt ook voor het gegeven dat verzoekster voorafgaand aan het verlenen van de machtiging aan de curator, niet door de rechter-commissaris is gehoord. Die keuze is begrijpelijk, omdat verzoekster gelet op het door de rechter-commissaris genoemde arrest van de Hoge Raad als bestuurder van de failliete B.V. geen partij is bij het verlenen van de machtiging aan de curator.
3.7.
Verzoekster voert verder aan dat de rechter-commissaris ten onrechte beslagen niet heeft doorgehaald. De wrakingskamer weet niet op welke beslagen verzoekster daarbij precies het oog heeft. Voor zover het gaat om het beslag van [bedrijf 2] , overweegt de wrakingskamer dat dit beslag al op 28 oktober 2020 is gelegd. Deze grond is dus te laat aangevoerd.
3.8.
Voor het overige heeft verzoekster geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd die aan het onderhavige wrakingsverzoek ten grondslag liggen. Dat de rechter-commissaris zou liegen over brieven die niet aankomen en bevriend zou zijn met de curator heeft zij in haar wrakingsverzoek van 21 september 2021 reeds aangevoerd en op deze gronden is bij beslissing van 15 oktober 2021 door de wrakingskamer van deze rechtbank reeds beslist.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking ongegrond;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan
verzoekster, de rechter-commissaris, andere betrokken partijen en de president van deze rechtbank.
Deze beslissing is gegeven door mr. R.C. Stijnen, voorzitter, mr. G.J.J.M. Essink en mr. W.S. Ludwig, als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. J.J. Terpstra, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 31 december 2021.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open