Inleiding
Bij besluit van 21 juni 2010 heeft verweerder aan [bedrijf] vrijstelling en bouwvergunningverleend voor het plaatsen van drie windturbines, één inkoopstation en bijbehorende werken nabij de [locatie 1] en de [locatie 2] in [plaats] .
Opposant heeft op 7 april 2021 aan verweerder verzocht om de omgevingsvergunning van 21 juni 2010 in te trekken. Omdat een reactie op dit verzoek uitbleef, heeft opposant verweerder op 19 mei 2021 in gebreke gesteld.
In zijn brief van 7 juni 2021 heeft opposant verweerder laten weten dat verweerder hem vanaf 19 mei 2021 een dwangsom is verschuldigd en heeft hij verweerder in de gelegenheid gesteld om alsnog binnen één week een besluit te nemen op zijn verzoek.
Vervolgens heeft opposant op 14 juni 2021 beroep ingesteld bij de rechtbank omdat verweerder nog steeds niet heeft beslist op zijn verzoek om de omgevingsvergunning in te trekken (het beroep niet tijdig beslissen). Bij uitspraak van 12 juli 2021 heeft de rechtbank dat beroep niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk verklaard.
Opposant heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld.
De rechtbank heeft het verzet op 11 november 2021 op zitting behandeld. Opposant en de gemachtigde van verweerder waren daarbij aanwezig.
Overwegingen over het verzet
1. De rechtbank heeft op 12 juli 2021 uitspraak gedaan, zonder dat het beroep niet tijdig
beslissen is behandeld op een zitting.De rechtbank was van oordeel dat de termijn om op het verzoek om intrekking van de vergunning te beslissen op 19 mei 2021 nog niet was verstreken en dat de ingebrekestelling dus prematuur was ingediend.
2. In de verzetzaak beoordeelt de rechtbank allereerst of in de uitspraak van 12 juli 2021
terecht is geoordeeld dat het beroep niet tijdig beslissen kennelijk niet-ontvankelijk is. Als dat het geval is, blijft die uitspraak in stand. Als de rechtbank het verzet gegrond verklaart, vervalt de eerdere uitspraak. In dat geval kan de rechtbank er voor kiezen om het onderzoek voort te zetten in de stand waarin het zich bevond. De andere mogelijkheid is dat zij meteen (dus opnieuw) uitspraak doet op het beroep niet tijdig beslissen, mits nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, en partijen in de gelegenheid zijn gesteld op een zitting te worden gehoord en daarbij zijn gewezen op de bevoegdheid om tevens uitspraak te doen op het beroep.
3. Opposant voert tegen de uitspraak van de rechtbank aan dat het arrest van 25 juni 2020
van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Nevele-arrest) directe werking heeft binnen de lidstaten. Het hanteren van een langere beslistermijn zoals de rechtbank in de uitspraak van 12 juli 2021 heeft gedaan, is direct in strijd met de directe werking van arresten van het Europese Hof. Opposant wijst op rechtsoverwegingen 83 en 84 van het arrest, waaruit blijkt dat overheden en rechters verplicht zijn om onwettige gevolgen van schendingen ongedaan te maken. Volgens opposant blijkt uit rechtsoverweging 89 van het arrest dat, ook als de uitvoering van een windturbineparkproject als is gestart of zelfs al is afgerond, de nietigverklaring van de daarvoor verleende vergunningen moet worden uitgesproken. Opposant verzoekt de rechtbank om:
de uitspraak van 12 juli 2021 te vernietigen;
de gemeente Houten op te dragen per direct een besluit te nemen;
de gemeente Houten te wijzen op haar wettelijke verplichting om zicht te voegen naar het Unierecht en de consequenties van het Nevele-arrest door te voeren (dat wil zeggen over te gaan tot intrekking van de vergunning);
het college van burgemeester en wethouders op te dragen zich aan de wet te houden.
Als de rechtbank niet aan dit verzoek kan voldoen, verzoekt opposant om bij het Europese Hof van Justitie navraag te doen naar de door hem gestelde punten.
4. De rechtbank is van oordeel dat geen sprake was van een situatie waarin in redelijkheid
geen twijfel over de uitkomst van de zaak mogelijk was. Er moest voor het vaststellen van de beslistermijn immers niet alleen worden beoordeeld welke procedure uit de Wabo van toepassing was maar ook of het Nevele-arrest van invloed is op deze termijnen. Die punten konden opposant en verweerder nog nader toelichten op een zitting. Er was daarom geen sprake van een zodanige kennelijkheid dat een zitting achterwege kon blijven.
5. De rechtbank heeft dus in de uitspraak van 12 juli 2021 ten onrechte geoordeeld dat het
beroep kennelijk, dus buiten redelijke twijfel, niet-ontvankelijk was en heeft de zaak ten onrechte zonder zitting afgedaan. Het verzet is gegrond. Dat betekent dat de uitspraak van 12 juli 2021 vervalt en de rechtbank het onderzoek hervat in de stand waarin dat zich bevond voordat die uitspraak werd gedaan. De rechtbank staat vervolgens voor de keuze hoe de behandeling van deze zaak wordt voortgezet.