ECLI:NL:RBMNE:2021:6362

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 november 2021
Publicatiedatum
3 januari 2022
Zaaknummer
UTR 21/2612-V
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitspraak op verzet en in beroep inzake omgevingsvergunning voor windturbines

De rechtbank Midden-Nederland heeft op 18 november 2021 uitspraak gedaan in een verzetzaak tegen een eerdere uitspraak van 12 juli 2021. In die eerdere uitspraak werd het beroep van de opposant tegen het niet tijdig beslissen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Houten niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank oordeelde dat de ingebrekestelling van de opposant prematuur was, omdat de beslistermijn op het verzoek om intrekking van de omgevingsvergunning nog niet was verstreken. De opposant voerde aan dat het Nevele-arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie invloed had op de beslistermijnen voor omgevingsvergunningen en dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk was. De rechtbank heeft in de verzetzaak geoordeeld dat er geen sprake was van een situatie waarin geen redelijke twijfel over de uitkomst van de zaak mogelijk was. De rechtbank heeft het verzet gegrond verklaard, waardoor de eerdere uitspraak vervalt en het onderzoek in de stand wordt hervat waarin het zich bevond voor de eerdere uitspraak. De rechtbank heeft ook overwogen dat de gemeente Houten zich moet houden aan de wettelijke verplichtingen en de gevolgen van het Nevele-arrest moet doorvoeren. De rechtbank heeft de beslissing op het beroep niet tijdig beslissen opnieuw beoordeeld en geconcludeerd dat de beslistermijn op het moment van de ingebrekestelling nog niet was verstreken, waardoor het beroep niet-ontvankelijk is verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/2612 - V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 november 2021 op het verzet van

[opposant] , uit [woonplaats] , opposant,

tegen de uitspraak van deze rechtbank van 12 juli 2021,

en in de beroepszaak tussen

[opposant] , uit [woonplaats] , opposant,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Houten, verweerder

(gemachtigde: mr. A.R.E. Maris).

Inleiding

Bij besluit van 21 juni 2010 heeft verweerder aan [bedrijf] vrijstelling en bouwvergunning [1] verleend voor het plaatsen van drie windturbines, één inkoopstation en bijbehorende werken nabij de [locatie 1] en de [locatie 2] in [plaats] .
Opposant heeft op 7 april 2021 aan verweerder verzocht om de omgevingsvergunning van 21 juni 2010 in te trekken. Omdat een reactie op dit verzoek uitbleef, heeft opposant verweerder op 19 mei 2021 in gebreke gesteld.
In zijn brief van 7 juni 2021 heeft opposant verweerder laten weten dat verweerder hem vanaf 19 mei 2021 een dwangsom is verschuldigd en heeft hij verweerder in de gelegenheid gesteld om alsnog binnen één week een besluit te nemen op zijn verzoek.
Vervolgens heeft opposant op 14 juni 2021 beroep ingesteld bij de rechtbank omdat verweerder nog steeds niet heeft beslist op zijn verzoek om de omgevingsvergunning in te trekken (het beroep niet tijdig beslissen). Bij uitspraak van 12 juli 2021 heeft de rechtbank dat beroep niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk verklaard.
Opposant heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld.
De rechtbank heeft het verzet op 11 november 2021 op zitting behandeld. Opposant en de gemachtigde van verweerder waren daarbij aanwezig.
Overwegingen over het verzet
1. De rechtbank heeft op 12 juli 2021 uitspraak gedaan, zonder dat het beroep niet tijdig
beslissen is behandeld op een zitting. [2] De rechtbank was van oordeel dat de termijn om op het verzoek om intrekking van de vergunning te beslissen op 19 mei 2021 nog niet was verstreken en dat de ingebrekestelling dus prematuur was ingediend.
2. In de verzetzaak beoordeelt de rechtbank allereerst of in de uitspraak van 12 juli 2021
terecht is geoordeeld dat het beroep niet tijdig beslissen kennelijk niet-ontvankelijk is. Als dat het geval is, blijft die uitspraak in stand. Als de rechtbank het verzet gegrond verklaart, vervalt de eerdere uitspraak. In dat geval kan de rechtbank er voor kiezen om het onderzoek voort te zetten in de stand waarin het zich bevond. De andere mogelijkheid is dat zij meteen (dus opnieuw) uitspraak doet op het beroep niet tijdig beslissen, mits nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, en partijen in de gelegenheid zijn gesteld op een zitting te worden gehoord en daarbij zijn gewezen op de bevoegdheid om tevens uitspraak te doen op het beroep.
3. Opposant voert tegen de uitspraak van de rechtbank aan dat het arrest van 25 juni 2020 [3]
van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Nevele-arrest) directe werking heeft binnen de lidstaten. Het hanteren van een langere beslistermijn zoals de rechtbank in de uitspraak van 12 juli 2021 heeft gedaan, is direct in strijd met de directe werking van arresten van het Europese Hof. Opposant wijst op rechtsoverwegingen 83 en 84 van het arrest, waaruit blijkt dat overheden en rechters verplicht zijn om onwettige gevolgen van schendingen ongedaan te maken. Volgens opposant blijkt uit rechtsoverweging 89 van het arrest dat, ook als de uitvoering van een windturbineparkproject als is gestart of zelfs al is afgerond, de nietigverklaring van de daarvoor verleende vergunningen moet worden uitgesproken. Opposant verzoekt de rechtbank om:
de uitspraak van 12 juli 2021 te vernietigen;
de gemeente Houten op te dragen per direct een besluit te nemen;
de gemeente Houten te wijzen op haar wettelijke verplichting om zicht te voegen naar het Unierecht en de consequenties van het Nevele-arrest door te voeren (dat wil zeggen over te gaan tot intrekking van de vergunning);
het college van burgemeester en wethouders op te dragen zich aan de wet te houden.
Als de rechtbank niet aan dit verzoek kan voldoen, verzoekt opposant om bij het Europese Hof van Justitie navraag te doen naar de door hem gestelde punten.
4. De rechtbank is van oordeel dat geen sprake was van een situatie waarin in redelijkheid
geen twijfel over de uitkomst van de zaak mogelijk was. Er moest voor het vaststellen van de beslistermijn immers niet alleen worden beoordeeld welke procedure uit de Wabo van toepassing was maar ook of het Nevele-arrest van invloed is op deze termijnen. Die punten konden opposant en verweerder nog nader toelichten op een zitting. Er was daarom geen sprake van een zodanige kennelijkheid dat een zitting achterwege kon blijven.
5. De rechtbank heeft dus in de uitspraak van 12 juli 2021 ten onrechte geoordeeld dat het
beroep kennelijk, dus buiten redelijke twijfel, niet-ontvankelijk was en heeft de zaak ten onrechte zonder zitting afgedaan. Het verzet is gegrond. Dat betekent dat de uitspraak van 12 juli 2021 vervalt en de rechtbank het onderzoek hervat in de stand waarin dat zich bevond voordat die uitspraak werd gedaan. De rechtbank staat vervolgens voor de keuze hoe de behandeling van deze zaak wordt voortgezet.

Overwegingen over het beroep niet tijdig beslissen

6. De rechtbank is van oordeel dat nader onderzoek na de zitting niet kan bijdragen aan de
beoordeling van de beroepszaak en doet daarom ook uitspraak op het beroep niet tijdig beslissen. [4] Partijen zijn uitgenodigd voor de zitting over het verzet en ze zijn in de uitnodiging gewezen op de mogelijkheid dat de rechtbank ook (meteen) uitspraak op het beroep kan doen, zodat ook aan die vereisten is voldaan.
7. De vraag die naar aanleiding van het beroep niet tijdig beslissen (opnieuw) moet worden
beantwoord, is of op 19 mei 2021, dus op de dag van de ingebrekestelling, de beslistermijn was verstreken. De rechtbank is van oordeel dat dat niet het geval is en legt uit waarom zij dat vindt.
8. Op de voorbereiding van een beschikking tot gehele of gedeeltelijke intrekking van een
omgevingsvergunning is de uitgebreide voorbereidingsprocedure van overeenkomstige toepassing, indien de beschikking betrekking heeft op activiteiten of gevallen als bedoeld in artikel 3.10, eerste lid, van de Wabo. [5] Dat wil zeggen dat de procedure die van toepassing is geweest op de voorbereiding van de verleende omgevingsvergunning, ook bepaalt met welke procedure een besluit op een aanvraag om intrekking van die omgevingsvergunning moet worden voorbereid.
9. De rechtbank stelt vast dat het besluit van 21 juni 2010 (de omgevingsvergunning) gaat
over (onder andere) een activiteit als bedoeld in artikel 3.10, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo. Dat betekent dat een besluit over het al dan niet intrekken van de vergunning ook met toepassing van de uitgebreide voorbereidingsprocedure moet worden voorbereid en dat dus de daarvoor geldende beslistermijn geldt. Die beslistermijn is terug te vinden in de artikel 3:18 van de Awb en 3.12 en 3.13 van de Wabo en houdt in dat verweerder zo spoedig mogelijk doch uiterlijk zes maanden na ontvangst van de aanvraag een besluit moet nemen.
In deze zaak is de aanvraag van opposant van 7 april 2021 en verweerder had dus uiterlijk 7 oktober 2021 een besluit moeten nemen. Een ingebrekestelling kan volgens vaste rechtspraak [6] pas plaatsvinden op de eerste dag na afloop van de termijn voor het nemen van een besluit. Daarmee is duidelijk dat de ingebrekestelling van 19 mei 2021 is ingediend ruim voordat de beslistermijn verstreken is.
10. Opposant voert daartegen aan dat het Nevele-arrest aan het hanteren van de hiervoor
genoemde wettelijke termijnen in de weg staat. Hij wijst op rechtsoverwegingen 83, 84 en 89 uit het arrest waaruit blijkt dat nationale autoriteiten (inclusief de rechter) verplicht zijn een reeds verleende vergunning in te trekken als die is verleend zonder rekening te houden met de verplichting een milieubeoordeling te verrichten. Lange beslistermijnen passen daar niet bij volgens opposant. De termijn van zes weken, die hij verweerder heeft gegeven om een besluit te nemen, acht opposant een redelijke termijn.
11. De rechtbank is van oordeel dat uit het Nevele-arrest niet kan worden afgeleid dat nationale wettelijke termijnen voor het beslissen op een aanvraag om een verleende omgevingsvergunning in te trekken, opzij moeten worden gezet of niet langer van toepassing zijn. Weliswaar bevatten de door opposant genoemde rechtsoverwegingen aanknopingspunten voor hoe de nationale rechter moet omgaan met een bij hem aangevochten vergunning voor de bouw en exploitatie van windturbines, maar de verleende vergunning ligt op dit moment niet ter beoordeling voor aan de rechtbank. Het arrest schrijft naar het oordeel van de rechtbank ook niet voor dat de verplichting om alle noodzakelijke maatregelen te treffen betekent dat die maatregelen moeten worden genomen binnen een kortere termijn dan door de nationale wetgever kennelijk redelijk wordt gevonden voor het nemen van een zorgvuldig besluit over een aanvraag zoals hier aan de orde. Daarbij merkt de rechtbank ook op dat de vraag of in dit geval (wel) sprake is van een vergunning die in strijd is met het Unierecht, een inhoudelijke beoordeling vergt die niet past binnen de beoordeling van een beroep niet tijdig beslissen. Voor het stellen van prejudiciële vragen zoals opposant wenst, ziet de rechtbank daarom ook geen aanleiding.
12. De rechtbank komt op grond van de behandeling op zitting en de bespreking van de gronden tot de conclusie dat de beslistermijn nog niet was verstreken op het moment dat opposant verweerder in gebreke heeft gesteld. De ingebrekestelling is daarom prematuur en het beroep niet tijdig beslissen is niet-ontvankelijk. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart:
  • het verzet gegrond
  • het beroep niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. van der Linde, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H.L. Debets, griffier. De beslissing is uitgesproken op 18 november 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak staat voor zover daarbij is beslist op het verzet geen hoger beroep of verzet open.
Als u het niet eens bent met deze uitspraak voor zover daarbij is beslist op het beroep, kunt u beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. U moet het beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Na de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht: omgevingsvergunning.
2.Zie artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.C-24/19,
4.Op grond van artikel 8:55, tiende lid, van de Awb.
5.Zie artikel 3.15 van de Wabo.
6.Bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 26 juni 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2001.