ECLI:NL:RBMNE:2021:6346

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 oktober 2021
Publicatiedatum
3 januari 2022
Zaaknummer
21/3586
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep tegen niet tijdig beslissen door bestuursorgaan

In deze zaak heeft eiser, een inwoner van Utrecht, een handhavingsverzoek ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht op 5 augustus 2019. Dit verzoek werd op 22 augustus 2019 toegewezen. Eiser diende op 2 oktober 2019 een bezwaarschrift in, maar het college heeft hier niet tijdig op beslist. Eiser heeft daarop op 11 februari 2020 een ingebrekestelling verstuurd. Vervolgens heeft eiser op 10 juli 2020 een beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen, wat door de rechtbank op 9 november 2020 gegrond werd verklaard. De rechtbank stelde het college in de gelegenheid om binnen vier weken opnieuw te beslissen, met een dwangsom van € 100,- per dag als het college hier niet aan voldeed, tot een maximum van € 15.000,-.

Eiser heeft op 1 april 2021 opnieuw een beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen, wat wederom door de rechtbank op 10 juni 2021 gegrond werd verklaard. De rechtbank stelde het college nu in de gelegenheid om binnen twee weken opnieuw te beslissen, met een verhoogde dwangsom van € 200,- per dag. Eiser heeft nu opnieuw beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen, maar de rechtbank heeft dit beroep niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank overweegt dat de dwangsom uit de uitspraak van 10 juni 2021 nog niet was volgelopen op het moment van indienen van het beroep, wat in strijd is met de beleidslijn van het Landelijk Overleg Vakinhoud Bestuursrecht (LOVB) van 25 maart 2020. Deze beleidslijn stelt dat een opvolgend beroep niet-ontvankelijk is als het is ingesteld voordat de maximale dwangsom is volgelopen.

De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om van deze beleidslijn af te wijken, ondanks dat eiser aanvoert dat andere rechtbanken in vergelijkbare situaties wel ontvankelijkheid hebben erkend. De rechtbank benadrukt dat de situatie in deze zaak niet vergelijkbaar is met die in de door eiser aangehaalde uitspraken. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten dat het beroep kennelijk niet ontvankelijk is en dat eiser geen recht heeft op vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/3586

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 oktober 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.M. Breukers)
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder.

Procesverloop

Op 5 augustus 2019 heeft eiser een handhavingsverzoek ingediend. Verweerder heeft op
22 augustus 2019 dit handhavingsverzoek toegewezen. Eiser heeft op 2 oktober 2019 een bezwaarschrift ingediend. Verweerder heeft hier niet op tijd op beslist en dus heeft eiser op
11 februari 2020 een ingebrekestelling verstuurd.
Vervolgens heeft eiser op 10 juli 2020 een beroep tegen het niet tijdig nemen van een beslissing ingediend. De rechtbank heeft dit beroep met zaaknummer UTR 20/2582 op
9 november 2020 gegrond verklaard. In die uitspraak staat dat verweerder binnen vier weken opnieuw moet beslissen op het bezwaar van eiser. Als verweerder dit niet doet dan verbeurt hij een dwangsom van € 100,- per dag met een maximum van € 15.000,-. Vervolgens heeft eiser op 1 april 2021 opnieuw een beroep tegen het niet tijdig beslissen ingediend. De rechtbank heeft ook dit beroep met zaaknummer UTR 21/1570 op 10 juni 2021 gegrond verklaard. In die uitspraak staat dat verweerder binnen twee weken opnieuw moet beslissen op het bezwaar van eiser en dat als hij dit niet doet, hij een dwangsom verbeurt van € 200,- per dag met een maximum van € 15.000,-.
Eiser stelt nu opnieuw een beroep in tegen het niet tijdig beslissen.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. De rechtbank heeft in de uitspraak van 10 juni 2021 voor het laatst een termijn gesteld met daaraan gekoppeld een dwangsom.
3. De rechtbank stelt vast dat verweerder nog steeds geen nieuw besluit heeft genomen. Echter, de dwangsom uit de uitspraak van 10 juni 2021 was op het moment van indienen van het beroep nog niet volgelopen. De dwangsom liep tot 7 september 2021 en de rechtbank heeft het beroep ontvangen op 12 augustus 2021.
4. De rechtbank overweegt dat volgens de beleidslijn van 25 maart 2020 van het Landelijk Overleg Vakinhoud Bestuursrecht (LOVB) een opvolgend beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk wordt verklaard als het is ingesteld voordat de maximale dwangsom is volgelopen. Dit om te voorkomen dat de rechter in strijd komt met het algemeen rechtsbeginsel dat de rechter zich tweemaal over hetzelfde geschil uitspreekt. Daarbij is van belang dat de bestuursrechter kijkt of de dwangsom is volgelopen op het moment van indienen het beroep en niet op het moment van doen van de uitspraak. Omdat de dwangsom nog niet was volgelopen op het moment van het indienen van het onderhavige beroep moet de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
5. Eiser voert aan dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) en sommige andere rechtbanken een beroep tegen het niet tijdig beslissen wel gegrond hebben verklaard, terwijl het beroep werd ingediend toen de dwangsom nog liep. De rechtbank ziet in deze uitspraken geen aanleiding om van de beleidslijn van het LOVB af te wijken. Over de uitspraak van de Afdeling die eiser aanhaalt [1] overweegt de rechtbank nog het volgende. Die uitspraak ziet niet op dezelfde situatie als hier aan de hand is. In de uitspraak van de Afdeling staat namelijk dat het in die zaak gaat om een overgangssituatie tussen twee beleidslijnen. De Afdeling vermeldt daarbij dat het alleen heeft gekeken naar de feiten in die zaak en niet kijkt naar de beleidslijn van 25 maart 2020. Omdat hier geen sprake is van een overgangssituatie wat betreft de beleidslijnen voor het vollopen van dwangsommen ziet de rechtbank in deze uitspraak geen aanleiding om het beroep van eiser ontvankelijk te verklaren en af te wijken van de beleidslijn van 25 maart 2020.
6. Ter voorlichting aan partijen overweegt de rechtbank nog het volgende. In een uitspraak van 10 juni 2021, met zaaknummer UTR 21/1570, heeft de rechtbank een opvolgend beroep niet tijdig beslissen, dat was ingediend vóór het vollopen van de dwangsom, per abuis wel gegrond verklaard. Dit verplicht de rechtbank echter niet om dit in andere zaken ook te doen.
7. Het beroep is kennelijk niet ontvankelijk.
8. Eiser krijgt geen gelijk en daarom ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Moed, rechter, in aanwezigheid van M. Bos, griffier
.De beslissing is uitgesproken op 18 oktober 2021 en wordt openbaar gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.