ECLI:NL:RBMNE:2021:6303

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 december 2021
Publicatiedatum
30 december 2021
Zaaknummer
UTR - 21 _ 4746
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van de geldigheid van het rijbewijs van een vrachtwagenchauffeur op basis van geestelijke en lichamelijke geschiktheid

Op 30 december 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker, een vrachtwagenchauffeur, een voorlopige voorziening heeft gevraagd tegen de schorsing van zijn rijbewijs. De schorsing was opgelegd door de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) na een staandehouding door de politie op 5 oktober 2021, waarbij de politie twijfels had over de rijgeschiktheid van verzoeker. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het CBR en vroeg de voorzieningenrechter om de schorsing op te heffen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek afgewezen, omdat er voldoende aanwijzingen waren dat verzoeker geestelijk niet goed functioneerde. De rechter baseerde zich op de mededeling van de politie, die melding had gemaakt van verontrustend gedrag van verzoeker tijdens de staandehouding. Dit gedrag, in combinatie met eerdere incidenten, leidde de voorzieningenrechter tot de conclusie dat de schorsing van het rijbewijs gerechtvaardigd was. De rechter oordeelde dat de mededeling van de politie voldoende grondslag bood voor het besluit van het CBR, ondanks het ontbreken van een proces-verbaal of mutatierapport van het incident op 5 oktober.

De voorzieningenrechter benadrukte dat het oordeel voorlopig was en niet bindend voor een eventueel bodemgeding. De rechter concludeerde dat het belang van de verkeersveiligheid zwaarder woog dan het belang van verzoeker bij het behouden van zijn rijbewijs. Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en werd er geen vergoeding van proceskosten of griffierecht toegewezen aan verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/4746

uitspraak van de voorzieningenrechter van 30 december 2021 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. J.J. van 't Hoff),
en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, verweerder
(gemachtigde: mr. P.A. van Leerdam).

Procesverloop

In het besluit van 25 november 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan verzoeker een medisch onderzoek naar de rijgeschiktheid opgelegd en de geldigheid van zijn rijbewijs geschorst.
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 28 december 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat is de aanleiding voor deze uitspraak?
1. Verzoeker is vrachtwagenchauffeur en is op 5 oktober 2021 staande gehouden door politie. Naar aanleiding van de gebeurtenissen rondom de staandehouding heeft de politie het vermoeden dat verzoeker niet langer beschikt over de rijvaardigheid of de lichamelijke of geestelijke geschiktheid om auto te rijden. De politie heeft verweerder hiervan een mededeling gedaan. [1] Verweerder heeft naar aanleiding van die mededeling het bestreden besluit genomen.
Waar gaat deze uitspraak over?
2. De voorzieningenrechter beperkt haar oordeel tot de schorsing van de geldigheid van verzoekers rijbewijs. Verzoeker heeft met stukken onderbouwd dat hij voor zijn inkomen afhankelijk is van zijn rijbewijs. Op de zitting is duidelijk geworden dat verzoeker met deze procedure wil bereiken dat de schorsing van zijn rijbewijs wordt opgeheven. Over het opleggen van het medisch onderzoek zal de voorzieningenrechter zich niet uitlaten. Dit zal, zoals verzoeker op de zitting heeft gezegd, in bezwaar worden behandeld.
Waarom heeft verweerder de geldigheid van het rijbewijs geschorst?
3. Verweerder heeft de geldigheid van het rijbewijs van verzoeker geschorst, omdat er volgens verweerder duidelijke aanwijzingen zijn dat verzoeker geestelijk en of lichamelijk niet goed functioneert of dat hij ernstige psychiatrische problemen heeft. Dit baseert verweerder op de mededeling die hij van de politie heeft ontvangen naar aanleiding van de staandehouding van verzoeker op 5 oktober 2021, een mutatierapport van 15 september 2021 en een proces-verbaal van bevindingen van 20 januari 2018.
Was de mededeling van de politie voldoende als grondslag voor het bestreden besluit?
4. Verzoeker is het niet eens met de schorsing van de geldigheid van zijn rijbewijs. Allereerst voert hij aan dat er geen mutatierapport of proces-verbaal van het incident van 5 oktober 2021 in het dossier zit, alleen een mededeling. De schorsing van de geldigheid van zijn rijbewijs kan volgens verzoeker niet alleen gebaseerd worden op de mededeling die verweerder van de politie heeft ontvangen. Hiervoor is een proces-verbaal of een mutatierapport nodig en deze ontbreken.
5. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder de mededeling van de politie aan het bestreden besluit ten grondslag heeft mogen leggen. De voorzieningenrechter stelt vast dat de politie ervoor heeft gekozen om de bevindingen van het incident op 5 oktober 2021 op te nemen in de mededeling die zij hebben gedaan aan verweerder. Er is niet apart van deze mededeling een proces-verbaal van bevindingen of mutatierapport overgelegd. Dit hoeft in dit geval ook niet. Het is vaste rechtspraak dat de feiten en omstandigheden ook kunnen worden vervat in een mutatierapport. [2] Verweerder heeft op de zitting toegelicht dat de inhoud van het mutatierapport in de mededeling is opgenomen. In de mededeling staan de feiten en omstandigheden duidelijk en concreet beschreven. De inhoud roept op dit moment geen vragen op. Van belang is dat de mededeling is opgesteld door de verbalisanten die aanwezig waren ten tijde van de staandehouding van verzoeker. Eén van de verbalisanten heeft overigens nadien aan verweerder meegedeeld dat hij nog steeds achter de informatie in de mededeling staat en is, indien nodig, bereid om hiervan een op ambtseed of ambtsbelofte proces-verbaal op te maken. De voorzieningenrechter ziet dan ook geen aanleiding voor de conclusie dat de mededeling onvoldoende is om daarop de schorsing van de geldigheid van het rijbewijs te baseren. De grond slaagt niet.
Heeft verweerder de geldigheid van het rijbewijs mogen schorsen?
6. Verzoeker voert aan dat er onvoldoende duidelijke aanwijzingen zijn dat hij lijdt aan een aandoening waardoor hij geestelijk niet goed functioneert óf dat hij ernstige psychiatrische problemen heeft. Volgens verzoeker zijn de bevindingen van de politie onvoldoende voor een dergelijke conclusie. Hij was misschien geagiteerd en emotioneel, maar dat betekent niet dat hij een geestelijke aandoening heeft waardoor hij niet goed functioneert of ernstige psychiatrische problemen heeft. Daarbij merkt verzoeker op dat hij op een niet verantwoorde manier door de politie van de weg is gehaald en door hen vals is beschuldigd van het handheld bellen. Verder merkt verzoeker op dat zijn rijbewijs na de staandehouding niet direct is ingevorderd. [3] Volgens verzoeker vonden de verbalisanten het kennelijk veilig genoeg om verzoeker verder te laten rijden. Verzoeker heeft na het incident ook nog twee maanden kunnen doorrijden voordat de geldigheid van zijn rijbewijs is geschorst.
7. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder de geldigheid van het rijbewijs van verzoeker terecht heeft geschorst. Om de geldigheid van het rijbewijs te schorsen hangende de uitkomst van het aan verzoeker opgelegde medisch onderzoek, moet sprake zijn van een duidelijke aanwijzing dat verzoeker lijdt aan een aandoening waardoor hij geestelijk en/of lichamelijk niet goed functioneert, dan wel ernstige psychiatrische problemen ondervindt. [4] Verweerder heeft dit uit de mededeling van de politie mogen afleiden.
7.1.
Uit de mededeling blijkt dat verzoeker is staande gehouden, omdat de verbalisanten hadden waargenomen dat verzoeker handheld aan het bellen was. Toen de verbalisanten verzoeker wilde aanspreken, barstte hij in een woede aanval uit. Verzoeker heeft meerdere keren verschillende verwensingen en ziektes naar de verbalisanten geschreeuwd. Verder heeft hij meerdere keren met zijn vuist in zijn cabine op het dashboard, stuur en plafond geslagen. Verder heeft verzoeker met gebalde vuisten voor de verbalisanten gestaan en geschreeuwd. De verbalisant zag dat het kwijl langs de mond van verzoeker liep en dat hij met consumptie sprak. Toen de verbalisanten verzoeker probeerde te kalmeren, keerde verzoeker hen de rug toe en begon met zijn vuist tegen zijn vrachtwagen te slaan. Vervolgens gooide verzoeker zijn mobiele telefoon kapot tegen de vrachtwagen. Gedurende de staandehouding kalmeerde verzoeker nauwelijks en stond hij te trillen.
7.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat in het hiervoor beschreven gedrag van verzoeker een duidelijke aanwijzing is te vinden dat hij lijdt aan een aandoening waardoor verzoeker geestelijk niet goed functioneert en waardoor ook de veiligheid op de weg zodanig in gevaar wordt gebracht dat verweerder niet anders kon dan de geldigheid van het rijbewijs te schorsen. Daaraan doet niet af dat verzoeker stelt dat hij ten onrechte is aangehouden, dat hij geen telefoon heeft vastgehouden en dat hij geen telefoon op de grond heeft gegooid. De voorzieningenrechter vindt van belang dat dit gedrag niet op zichzelf staat, maar dat verzoeker blijkens het proces-verbaal van 20 januari 2018 eerder afwijkend gedrag heeft getoond. Dit gedrag was niet minder ernstig nu verzoeker blijkens het proces-verbaal op een agent heeft ingereden. Beide keren heeft de politie om ondersteuning van collega’s moeten vragen. De voorzieningenrechter is het eens met verweerder dat dit gedrag niet valt te kenmerken als enkel emotioneel en/of geagiteerd. Het hiervoor beschreven gedrag in combinatie met de bevindingen van de politie van het incident in 2018 is voldoende om een duidelijke aanwijzing voor een aandoening aanwezig te achten. Hiervoor is geen objectief medisch oordeel nodig. Het opgelegde medisch onderzoek moet uitwijzen of deze duidelijke aanwijzing ook klopt. De voorzieningenrechter oordeelt hiermee dus uitdrukkelijk niet dat verzoeker deze aandoening ook heeft. Dit moet door een medisch deskundige worden beoordeeld.
7.3.
Dat de politie niet meteen tot invordering van het rijbewijs is overgaan, betekent niet dat er geen gevaar voor de veiligheid op de weg bestaat. Uit de mededeling blijkt dat de politie van mening was dat is voldaan aan de voorwaarden van invordering, maar hieraan is kennelijk geen onmiddellijk uitvoering gegeven. Niet blijkt dat zij dat niet hebben gedaan, omdat de veiligheid van het verkeer niet in geding is. De invordering heeft in dit geval alsnog plaatsgevonden op het moment van de schorsing van de geldigheid van het rijbewijs wat wettelijk is toegestaan en niet in de weg staat aan een schorsing. [5]
Wat is de conclusie van de voorzieningenrechter?
8. De conclusie van deze uitspraak is dat de geldigheid van verzoekers rijbewijs geschorst blijft. De voorzieningenrechter komt tot het (voorlopige) oordeel dat het bezwaar van verzoeker gericht tegen de schorsing van de geldigheid van zijn rijbewijs geen redelijke kans van slagen heeft. Gelet daarop weegt het belang van verweerder om de schorsing te handhaven zwaarder dan verzoekers belang bij het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter ziet daarom geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen en wijst het verzoek af.
9. De voorzieningenrechter merkt nog op dat haar oordeel een voorlopig karakter heeft en de rechtbank niet bindt in een (eventueel) bodemgeding.
Moet verweerder de door verzoeker gemaakte kosten voor deze procedure vergoeden?
10. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek afwijst, is er geen aanleiding om te bepalen dat verweerder het door verzoeker betaalde griffierecht moet vergoeden.
11. Verder ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om te bepalen dat verweerder de verdere door verzoeker gemaakte proceskosten moet vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr.S. Westerhof, griffier. De beslissing is uitgesproken op 30 december 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De rechter is verhinderd de
uitspraak te ondertekenen
griffier voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 130, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (WvW).
2.Zie ro. 4.1. van de uitspraak van de ABRvS van 19 september 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:3064).
3.Op grond van artikel 130, tweede lid, van de WvW.
4.Zie artikel 5, aanhef en onder c, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 en bijvoorbeeld ro. 4.3 van de uitspraak van de ABRvS van 14 februari 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:477).
5.Op grond van artikel 131, tweede lid, aanhef en onder b, van de WvW.