ECLI:NL:RBMNE:2021:6266

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 december 2021
Publicatiedatum
27 december 2021
Zaaknummer
UTR 21-4347
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van belastingteruggave als inkomen in het kader van bijstandsverlening

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 17 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. M.J.M. Sanders, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Noordoostpolder, vertegenwoordigd door de heer M. Wielandt. Eiseres ontving sinds 26 maart 2016 een bijstandsuitkering en had in 2019 een belastingteruggave van € 2.781,- ontvangen, die verweerder als inkomen beschouwde en terugvorderde op basis van de Participatiewet (Pw). Eiseres was het hier niet mee eens en stelde dat de teruggave gezien moest worden als vermogen, omdat zij in 2015 nog geen bijstandsuitkering ontving. De rechtbank heeft de zaak behandeld via een Skype-zitting, waarbij eiseres en haar gemachtigde zich afmeldden. De rechtbank oordeelde dat de belastingteruggave terecht als inkomen werd aangemerkt, omdat deze betrekking had op loonheffing die in 2019 was geheven, terwijl eiseres in dat jaar bijstand ontving. De rechtbank concludeerde dat verweerder het bedrag van € 2.781,- terecht van eiseres mocht terugvorderen en verklaarde het beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/4347
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 december 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.J.M. Sanders),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Noordoostpolder, verweerder
(gemachtigde: de heer M. Wielandt).

Procesverloop

In het besluit van 17 mei 2021 (primair besluit) heeft verweerder op grond van de Participatie (Pw) een bedrag van € 2.781,- van eiseres teruggevorderd.
In het besluit van 20 september 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 17 december 2021 via Skype op zitting behandeld. Eiseres en haar gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk ter zitting uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.

Inleiding

2. Eiseres ontvangt vanaf 26 maart 2016 een bijstandsuitkering. Zij heeft over 2019 een bedrag van € 2.781,- aan belastingteruggave ontvangen wegens verrekenbare verliezen van eiseres in de periode tot en met 2015. Verweerder heeft in 2019 loonheffing afgedragen over de aan eiseres uitbetaalde bijstandsuitkering. Verweerder heeft in 2021 besloten om de belastingteruggave van 2019 van eiseres terug te vorderen op basis van de Pw. [1]
Standpunten van partijen
3. Verweerder heeft het bedrag van € 2.781,- van eiseres teruggevorderd, omdat de belastingteruggave volgens verweerder moet worden gezien als inkomen. [2]
4. Eiseres is het hier niet mee eens en voert het volgende aan. Dat eiseres in 2019 een bedrag heeft teruggekregen van de Belastingdienst komt door verrekenbare verliezen in de periode tot en met 2015. Maar in 2015 ontving eiseres nog geen bijstandsuitkering en daarom moet verweerder de teruggave zien als vermogen. [3] Met het bedrag van € 2.781,- blijft eiseres onder de vermogensgrens [4] van de Pw. Om haar stelling te onderbouwen dat verweerder de teruggave moet zien als vermogen, heeft eiseres verder verwezen naar een brief van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. [5]
Oordeel van de rechtbank
5. De rechtbank geeft eiseres geen gelijk. Zij zal hieronder uitleggen waarom.
6. Partijen zijn het er over eens dat de belastingteruggave wordt aangemerkt als middelen in de zin van Pw. Waar partijen het niet over eens zijn is of de belastingteruggave moet worden aangemerkt als inkomen of als vermogen in de zin van de Pw.
7. De rechtbank oordeelt dat verweerder de teruggave terecht heeft gezien als inkomen. Anders dat wat eiseres heeft gesteld, is het niet van belang op welke periode de verrekenbare verliezen zien, maar gaat het erom dat eiseres in 2019 gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om verlies uit werk en woning [6] te verrekenen.. In dit geval gaat het dus om een teruggave van belasting over het jaar 2019 en de loonheffing die in datzelfde jaar is geheven. Eiseres heeft in heel 2019 een bijstandsuitkering ontvangen. Omdat de belastingteruggave ziet op in 2019 geheven loonheffing en eiseres in dat jaar bijstand ontving, heeft verweerder de teruggave terecht gezien als inkomen. Dit heeft de hoogste bestuursrechter [7] in dit soort zaken ook al eerder geoordeeld. [8]
8. Eiseres heeft nog verwezen naar antwoorden van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op Kamervragen, maar deze antwoorden veranderen het oordeel van de rechtbank niet. Deze antwoorden van de staatsecretaris zien namelijk op de vraag of een verrekenbaar verlies moet worden gezien als inkomen, maar hier gaat het over de vraag of de belastingteruggave die eiseres heeft ontvangen, moet worden gezien als inkomen. [9]
9. De rechtbank concludeert dat verweerder de belastingteruggave over 2019 terecht heeft aangemerkt als inkomen. [10] Verweerder mocht het bedrag van dan ook van eiseres terugvorderen. [11] Eiseres heeft geen dringende redenen naar voren gebracht op basis waarvan verweerder had moet besluiten om het bedrag niet terug te vorderen. Het is de rechtbank ook niet gebleken dat die dringende redenen aanwezig zijn.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 december 2021 door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vranken, griffier, en zal ook worden gepubliceerd op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.op grond van artikel 58, tweede lid, aanhef en onder f, van de Pw.
2.als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de Pw.
3.als bedoeld in artikel 34, eerste lid, aanhef en onder b, van de Pw.
4.neergelegd in artikel 34, derde lid, onder a, van de Pw.
5.Kamerstukken II, vergaderjaar 2017-2018, 34950-XV, nr. 8, p. 23.
6.uit de jaren tot en met 2015.
7.Centrale Raad van Beroep.
9.ECLI:NL:CRVB:2020:2442, rechtsoverwegingen 4.4.1. en 4.4.2.
10.Artikel 32, eerste lid, van de Pw.
11.Artikel 58, tweede lid, aanhef en onder f, van de Pw.