ECLI:NL:RBMNE:2021:6237

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 december 2021
Publicatiedatum
24 december 2021
Zaaknummer
16-057127-19
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel na cocaïnehandel met overschrijding van de redelijke termijn

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 14 december 2021 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een veroordeelde die betrokken was bij de handel in cocaïne. De rechtbank behandelde de vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij het oorspronkelijke bedrag van € 211.035,84 werd aangepast naar € 172.477,96 na correcties op basis van rekenfouten in het ontnemingsrapport en een vermindering wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de redelijke termijn met zeven maanden is overschreden, wat leidde tot een vermindering van het ontnemingsbedrag met € 5.000,00. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie beoordeeld en de verdediging heeft betoogd dat het ontnemingsrapport niet bruikbaar was vanwege rekenfouten en dat de veroordeelde niet alleen handelde, maar ook met anderen samenwerkte. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel, ondanks de geconstateerde fouten, als uitgangspunt kon dienen. Uiteindelijk heeft de rechtbank het bedrag dat de veroordeelde aan de staat moet betalen vastgesteld op € 172.341,28, gebaseerd op een gedetailleerde berekening van de opbrengsten en kosten van de cocaïnehandel.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16-057127-19 (ontneming)
Vonnis van de meervoudige kamer van 14 december 2021 op de vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel
in de zaak tegen
[veroordeelde]
geboren op [geboortedatum] 1988 te [geboorteplaats] ,
wonende op de [adres] , [woonplaats] ,
hierna te noemen: veroordeelde.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

De vordering is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 30 november 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en de standpunten van officier van justitie mr. N. Schapendonk en van hetgeen veroordeelde en zijn raadsman mr. Y. Bouchikhi, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

2.VORDERING

2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De schriftelijke vordering van de officier van justitie van 2 november 2021 strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en het aan veroordeelde opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van dat geschatte voordeel van € 211.035,84.
De officier van justitie heeft zich ter terechtzitting op het standpunt gesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel van veroordeelde – anders dan in de schriftelijke vordering vermeld – moet worden geschat op € 177.477,96 gelet op de geconstateerde rekenfouten in het ontnemingsrapport [1] . De officier van justitie is van mening dat dit bedrag verminderd dient te worden met € 5.000,00 wegens overschrijding van de redelijke termijn met zeven maanden. De officier van justitie vordert dat de rechtbank veroordeelde verplicht tot betaling van € 172.477,96.
2.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting de vraag opgeworpen of het ontnemingsrapport wel bruikbaar is voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel, nu het rapport doorweven is van rekenfouten. Daarnaast heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat het ontnemingsrapport op meerdere andere punten ook niet klopt. Het rapport neemt als uitgangspunt dat er voor 1 gram cocaïne € 50 betaald werd. Uit de met de dealertelefoon verstuurde sms-berichten volgt dat de vraagprijs voor 1,5 gram cocaïne € 50 was. Daarnaast verklaart veroordeelde niet voor zichzelf te hebben gewerkt, maar voor iemand anders. Er zijn in het procesdossier bovendien aanwijzingen waaruit volgt dat veroordeelde niet alleen handelde, maar dat er (nog) een andere persoon betrokken was bij de handel in cocaïne. Zo kon de cocaïne 24 uur per dag worden gekocht; het is niet aannemelijk dat één persoon altijd 24 uur per dag bereikbaar is. Afnemers hebben het ook over een tweede persoon die de cocaïne leverde. Veroordeelde moest de opbrengst dan ook delen met de anderen, waardoor niet de hele opbrengst naar veroordeelde ging. De raadsman stelt zich op het standpunt dat daarom 1/3 van het door de officier van justitie geschatte bedrag afgehaald dient te worden.
Verder neemt het rapport als uitgangspunt dat veroordeelde vanaf de eerste dag dat hij dealde een groot klantenbestand had. Daarbij is echter over het hoofd gezien dat veroordeelde zijn klantenbestand in de loop van de tijd heeft moeten opbouwen. De raadsman merkt tenslotte op dat de cocaïne bijna niet versneden was en voor 80 tot 90 % puur werd verkocht. Daarmee waren de kosten voor veroordeelde hoger dan nu in de berekening is opgenomen. Veroordeelde kocht ook niet in grote hoeveelheden in, waardoor de inkoopprijs hoger lag. De raadsman stelt zich op het standpunt dat er gelet hierop nog een aanzienlijk deel van het door de officier van justitie geschatte bedrag afgehaald dient te worden.
Als de rechtbank het ontnemingsrapport bruikbaar acht en bovengenoemde punten voor de rechtbank geen aanleiding zijn om het in het ontnemingsrapport opgenomen bedrag te verlagen overeenkomstig hetgeen de verdediging heeft aangevoerd, doet de raadsman het voorwaardelijke verzoek om de afnemers die in het dossier naar voren komen te horen over de kwaliteit van de cocaïne, de hoeveelheid die zij kochten en de prijs die zij voor de cocaïne betaalden.

3.BEOORDELING VAN DE VORDERING

3.1
De grondslag van de vordering
De veroordeelde is bij vonnis van 2 februari 2021 van deze rechtbank veroordeeld voor, voor zover van belang, opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, in de periode van 9 maart 2016 tot en met 9 maart 2019.
De rechtbank stelt op grond van de navolgende feiten en omstandigheden, die aan wettige bewijsmiddelen zijn ontleend, vast dat aannemelijk is dat dit strafbare feit op enigerlei wijze ertoe heeft geleid dat veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht heeft gekregen.
3.2
Afwijzing van het voorwaardelijk getuigenverzoek
De verdediging heeft voorwaardelijk het verzoek gedaan om de afnemers van veroordeelde die in het dossier naar voren komen, als getuigen te horen over de kwaliteit van de cocaïne, de hoeveelheid die zij kochten en de prijs die zij voor de cocaïne betaalden, namelijk voor het geval de rechtbank het ontnemingsrapport voor de berekening van het wederrechtelijke verkregen voordeel zal gebruiken en de rechtbank in hetgeen de verdediging heeft aangevoerd niet zonder meer aanleiding ziet om het in het ontnemingsrapport opgenomen bedrag te verlagen overeenkomstig hetgeen de verdediging heeft aangevoerd. De rechtbank wijst dit voorwaardelijke getuigenverzoek af en licht dat als volgt toe.
Als een getuigenverzoek is gedaan in verband met een in de ontnemingsprocedure te nemen beslissing die er
niettoe strekt dat de betrokkene zelf een concreet aangeduid strafbaar feit heeft begaan, maar is gedaan in verband met bijvoorbeeld de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel, de verdeling van dat voordeel of de gemaakte kosten, geldt dat de rechter bij de beoordeling van een verzoek tot het horen van een getuige, mede in zijn oordeel kan betrekken of het betreffende verzoek van de verdediging, in het licht van de door het openbaar ministerie aan zijn vordering ten grondslag gelegde financiële gegevens, is voorzien van een onderbouwing waaruit blijkt waarom het horen van die getuige van belang is voor die beslissing (HR 30 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1749).
De rechtbank is van oordeel dat de verdediging in het licht van de financiële gegevens die het openbaar ministerie aan zijn vordering ten grondslag heeft gelegd, onvoldoende heeft onderbouwd waarom het horen van de afnemers die in het dossier naar voren komen van belang is voor de beslissing in deze ontnemingsprocedure. De afnemers die in het dossier naar voren komen, zijn immers al ondervraagd over de kwaliteit van de cocaïne, de hoeveelheid die zij kochten en de prijs die zij voor de cocaïne betaalden. De verdediging heeft niet aangevoerd wat de afnemers nog meer of nog anders zouden kunnen verklaren. De raadsman heeft dit verzoek dan ook onvoldoende gemotiveerd en geconcretiseerd. Om die reden wijst de rechtbank het voorwaardelijk getuigenverzoek dan ook af.
3.3
De berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel [2]
Bij de vaststelling van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden geschat, neemt de rechtbank als uitgangspunt de berekening zoals deze is gemaakt in het ‘rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel o.g.v. art. 36e lid 2 jo 1 Sr’ van 22 oktober 2019 (hierna: het ontnemingsrapport).
De rechtbank heeft geconstateerd dat er in het rapport verschillende fouten zijn gemaakt. Niettemin is zij van oordeel dat met de nodige correcties de berekening die in het ontnemingsrapport is vervat tot uitgangspunt kan worden genomen voor de vaststelling van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden geschat. In de in het ontnemingsrapport gemaakte fouten ziet de rechtbank geen aanleiding om het rapport in zijn totaliteit onbruikbaar te achten. De rechtbank neemt de berekening in het ontnemingsrapport dan ook over, met dien verstande dat zij ten aanzien van de periode van de berekening afwijkt en de in het rapport gemaakte fouten corrigeert.
Aantal deals per dag
Uit het rapport volgt dat uit een analyse van de live tap-gegevens over een periode van 14 dagen 106 unieke deals hebben plaatsgevonden. Dit betekent dat er per dag gemiddeld 7,57 deals hebben plaatsgevonden. [3] Op basis van de historische telefoongegevens komt een hoger gemiddeld aantal deals per dag naar voren, maar overeenkomstig het ontnemingsrapport gaat de rechtbank ten gunste van veroordeelde uit van het lagere gemiddelde op basis van de live tap-gegevens.
Verkochte hoeveelheid per deal
De gemiddelde verkochte hoeveelheid is gebaseerd op 26 deals waarin over de tap over een
afnamehoeveelheid werd gesproken. In totaal ging het bij deze 26 deals over 49 gram cocaïne. [4]
Ook is op basis van afgelegde getuigenverklaringen een gemiddelde afnamehoeveelheid berekend. Er zijn 9 getuigen gehoord die in totaal voor 11,4 gram per deal afnamen.
Wanneer de gemiddelde afnamehoeveelheid van de live tap en de getuigenverklaringen wordt genomen, wordt uitgekomen op 1,73 gram per deal. [5]
49 gram cocaïne + 11,4 gram cocaïne = 60,4 gram cocaïne
26 deals + 9 deals (1 deal per getuigenverklaring) = 35 deals
60,4 gram cocaïne / 35 deals = 1,73 gram per deal.
Aantal deals per jaar
In het ontnemingsrapport wordt ervan uitgegaan dat de veroordeelde 365 dagen per jaar werkte. [6] Daarom wordt ervan uitgegaan dat er in een jaar (365 dagen x 7,57 deals per dag) 2.763,05 deals werden gesloten door veroordeelde.
Opbouw klantenkring
De verdediging heeft aangevoerd dat veroordeelde zijn klantenkring heeft moeten opbouwen, zodat niet kan worden uitgegaan van het voornoemde aantal deals over de gehele bewezenverklaarde periode. De rechtbank constateert dat het dossier aanwijzingen bevat dat veroordeelde al langer dan drie jaar cocaïne aan het dealen was. [7] Om die reden volgt de rechtbank de verdediging niet op dit punt.
Aantal deals over de bewezenverklaarde periode
De rechtbank heeft bewezen verklaard dat veroordeelde over een periode van drie jaar cocaïne heeft gedeald. Over deze periode van drie jaar heeft veroordeelde (3 jaar x 2.763,05 deals) 8.289,15 deals gesloten.
Totaal aantal verkochte gram cocaïne over de bewezenverklaarde periode
Om de totale hoeveelheid cocaïne die in de bewezenverklaarde periode is verkocht uit te rekenen, wordt het totaal aantal deals (8.289,15) vermenigvuldigd met de gemiddelde verkochte hoeveelheid (1,73 gram), hetgeen neerkomt op een totale hoeveelheid van 14.340,23 gram cocaïne.
Verkoopprijs
In het overzicht ‘Synthetische drugs & precursoren prijzen 2017’ dat als bijlage bij het ontnemingsrapport is opgenomen, is te lezen dat de straatprijs voor cocaïne (60-70%) € 50 per gram bedraagt. [8] De verdediging heeft aangevoerd dat uit een sms-bericht dat is gevonden op de dealtelefoon blijkt dat er per 1,5 gram cocaïne € 50 werd betaald, in plaats van € 50 per gram, zodat van een lagere opbrengt moet worden uitgegaan dan in het ontnemingsrapport is opgenomen. De rechtbank stelt vast dat sommige afnemers tegenover de politie hebben verklaard dat zij voor 1,5 gram cocaïne € 50 betaalden, terwijl andere afnemers tegenover de politie hebben verklaard dat zij € 50 voor 1 gram cocaïne betaalden. De rechtbank zal niettemin in het voordeel van veroordeelde, overeenkomstig een in het ontnemingsrapport overigens gemaakte fout [9] , uitgaan van 40% minder opbrengst.
Opbrengst
De totale opbrengst wordt verkregen door de totale hoeveelheid verkochte cocaïne (14.340,23 gram) te vermenigvuldigen met € 50 (de gemiddelde staatprijs voor cocaïne), hetgeen neerkomt op € 717.011,48. Als gezegd zal de rechtbank in het voordeel van verdachte uitgaan van 40% minder opbrengst, hetgeen neerkomt op een totale opbrengst van
€ 430.206,89.
Geen afdracht opbrengst
De rechtbank is op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting van oordeel dat niet aannemelijk is dat veroordeelde werkte voor iemand anders, noch dat veroordeelde samenwerkte met iemand anders. De getuigen verklaren dat het vrijwel altijd veroordeelde was bij wie zij de cocaïne kochten. Alleen in de zomerperiode kwam het wel eens voor dat de cocaïne door een andere persoon werd bezorgd. Nu de verdediging op geen enkele wijze heeft geconcretiseerd of onderbouwd dat veroordeelde een deel van de opbrengst moest afstaan, gaat de rechtbank voorbij aan dit standpunt van de verdediging.
Gemaakte kosten [10]

Cocaïne
In het ontnemingsrapport wordt in lijn met het overzicht ‘Synthetische drugs & precursoren prijzen 2017’ uitgegaan van een inkoopprijs van € 26 per gram cocaïne. De verdediging heeft aangevoerd dat veroordeelde kleine hoeveelheden cocaïne inkocht tegen een prijs van € 35 per kilo en dat hij bovendien cocaïne verkocht met een verhouding van 80-90% cocaïne tegenover 10% versnijdingsmiddel. De rechtbank merkt op dat dit punt voor het eerst ter terechtzitting van 30 november 2021 naar voren is gebracht en op geen enkele andere wijze is ondersteund of onderbouwd. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van de in het rapport gehanteerde gemiddelde (op ervaringsregels gebaseerde) inkoopprijs en verhouding cocaïne / versnijdingsmiddel. Bovendien ligt voornoemde verhouding ook niet voor de hand, gelet op de relatief geringe prijs die veroordeelde beweert te hebben berekend aan zijn afnemers (€ 50 voor 1,5 gram cocaïne).
De rechtbank gaat dan ook van het volgende bedrag aan inkoopkosten van de cocaïne uit: 60% van 14.340,23 = 8.604,14 gram cocaïne x € 26 (inkoopprijs) =
€ 223.707,59.

Versnijdingsmiddel
De rechtbank komt tot de volgende kosten die gemaakt zijn voor het versnijdingsmiddel: 40% van 14.340,23 = 5.736,09 gram x € 0,14 =
€ 803,05.
 Verpakkingsmateriaal
De prijs van het verpakkingsmateriaal is online terug te vinden. Een pakket van 1020 ponypacks kost € 60. Het aantal deals, te weten 8.289,15, gedeeld door 1020 ponypacks levert een totaal van 8 ingekochte pakketten ponypacks op. De inkoopkosten van het verpakkingsmateriaal (ponypacks) bedragen volgens de rechtbank dan ook 8 pakketten x € 60 =
€ 480.

Vervoerskosten
Op basis van tapgegevens blijkt dat veroordeelde vaste plekken gebruikte voor het dealen. Naar aanleiding hiervan is een berekening gemaakt waarin wordt uitgegaan van 49,70 kilometer per dag. Wanneer dit vermenigvuldigd wordt met 365 dagen en 3 jaar, wordt uitgekomen op ongeveer 54.421,5 kilometer. De vervoerskosten (op basis van informatie van de ANWB) bedragen 0,51 cent per km =
€ 27.754,97.
Totaal gemaakte kosten:
€ 252.805,61.
Voordeelberekening
  • Opbrengst: € 430.206,89
  • Gemaakte kosten:
    € 252.745,61 -
Wederrechtelijk verkregen voordeel: € 177.341,28.
3.4
Betalingsverplichting
Overschrijding redelijke termijn
De redelijke termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem een vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel aanhangig zal worden gemaakt. Als uitgangspunt geldt dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen.
De rechtbank is van oordeel dat de datum vordering machtiging conservatoir beslag moet worden aangemerkt als het moment van aanvang van de redelijke termijn, te weten 1 mei 2019. De rechtbank stelt dan ook vast dat de redelijke termijn is overschreden met zeven maanden.
Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2008:BD2578) volgt dat bij een dergelijke overschrijding het ontnemingsbedrag dient te worden verminderd, waarbij bij een overschrijding van zes tot twaalf maanden een vermindering van in beginsel tien procent van het ontnemingsbedrag wordt voorgeschreven. Tevens geldt op grond van voornoemde uitspraak dat de vermindering van het ontnemingsbedrag echter in beginsel niet meer dan
€ 5.000,00 bedraagt. De rechtbank zal gelet op voornoemde schending van de redelijke termijn de betalingsverplichting daarom matigen met € 5.000,00.
Conclusie
De rechtbank stelt het bedrag dat door veroordeelde dient te worden betaald aan de staat vast op € 172.341,28.

4.TOEGEPAST WETSARTIKEL

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

5.BESLISSING

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 172.341,28;
- legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van € 172.341,28 aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
- bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op 3 jaren.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.G.C. Bij de Vaate, voorzitter, mrs. E.J. van Rijssen en A. Scheper, rechters, in tegenwoordigheid van mr. T.T. van den Dool, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 14 december 2021.
Mr. A. Scheper is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het “Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel o.g.v. art. 36e lid 2 jo 1 Sr”, opgemaakt door hoofdagent [verbalisant] , opgenomen in het aan de strafzaak ten grondslag liggende processen-verbaal in het onderzoek 31SPIN19 / MD4R019017 (pagina 1 tot en met 310).
2.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij de in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal in het onderzoek 31SPIN19 / MD4R019017, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 310. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
3.Het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel, pagina 8.
4.Het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel, pagina 8.
5.Het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel, pagina 8.
6.Het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel, pagina 9.
7.Het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel, pagina 7.
8.Het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel, pagina 16.
9.Bij de berekening van de opbrengst is namelijk geheel ten onrechte rekening gehouden met de verhouding van 60% cocaïne ten opzichte van 40% versnijdingsmiddel. De verhouding cocaïne / versnijdingsmiddel is slechts relevant voor de kosten, niet voor de opbrengt van de verkochte cocaïne. Van de totale hoeveelheid verkochte cocaïne is slechts 60% vermenigvuldigd met € 50,-. Bij een juiste berekening zou de daadwerkelijke (totale) opbrengst veel (namelijk 40%) hoger zijn. Zie het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel, pagina 9. De officier van justitie heeft deze fout in de berekening in het ontnemingsrapport niet willen corrigeren, maar ten gunste van de veroordeelde laten staan. De rechtbank is van oordeel dat daarmee meer dan voldoende rekening is gehouden met de mogelijk lagere opbrengst die door de verdediging is bepleit.
10.Het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel, pagina 10-11.