ECLI:NL:RBMNE:2021:6228

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 december 2021
Publicatiedatum
23 december 2021
Zaaknummer
21/2699
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke zaak betreffende studiefinanciering

Op 13 december 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een belanghebbende en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Dienst Uitvoering Onderwijs. De zaak betreft een verzoek van de belanghebbende om de minister te veroordelen in de proceskosten op grond van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft de minister veroordeeld tot betaling van € 2.244,- aan proceskosten aan de belanghebbende.

De achtergrond van de zaak is dat de minister op 13 januari 2021 de aanvraag van de belanghebbende voor studiefinanciering voor de maand december 2020 en voor 2021 had afgewezen. De belanghebbende is hiertegen in beroep gegaan. In een later besluit van 19 augustus 2021 heeft de minister alsnog studiefinanciering toegekend voor de maand december 2020. Tijdens een online zitting op 16 september 2021 zijn partijen overeengekomen dat de belanghebbende nadere stukken zou aanleveren en dat de minister de aanspraak op studiefinanciering voor 2021 zou herbeoordelen.

Na het indienen van de stukken heeft de minister op 27 oktober 2021 een besluit genomen waarin studiefinanciering voor de maanden maart tot en met september 2021 is toegekend. De minister heeft echter ook aangegeven dat de belanghebbende voor januari en februari 2021 niet als migrerend werknemer wordt aangemerkt, waardoor geen studiefinanciering wordt toegekend. De belanghebbende heeft vervolgens het beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft geoordeeld dat aan de vereisten voor een proceskostenveroordeling is voldaan en heeft het verzoek toegewezen.

De uitspraak is bekendgemaakt door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van mr. L.E. Mollerus, griffier. De minister is ook verplicht het door de belanghebbende betaalde griffierecht van € 49,- te vergoeden. De beslissing zal openbaar worden gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/2699
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:75a in verbinding met artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 13 december 2021 in het geding tussen
[belanghebbende], te [woonplaats] , belanghebbende
(gemachtigde: mr. P.S. Folsche),
en
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Dienst Uitvoering Onderwijs, de minister
(gemachtigde: mr. Th. Holtrop).
Betreft
Het verzoek van belanghebbende op grond van artikel 8:75a van de Awb om de minister te veroordelen in de proceskosten.

1.Beslissing

De rechtbank veroordeelt de minister in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 2.244,-.

2.Gronden

2.1
De minister heeft in het in bezwaar gehandhaafde besluit van 13 januari 2021 de aanvraag van belanghebbende om studiefinanciering voor de maand december 2020 en voor 2021 afgewezen. Belanghebbende is tegen deze afwijzing in beroep gekomen.
2.2
In het besluit van 19 augustus 2021 heeft de minister aan belanghebbende alsnog studiefinanciering toegekend voor de maand december 2020.
2.3
Partijen zijn op de online zitting van 16 september 2021 overeengekomen dat belanghebbende in de gelegenheid wordt gesteld nadere stukken aan te leveren en dat de minister na ontvangst van die stukken ook de aanspraak op studiefinanciering van belanghebbende over 2021 zal beoordelen. De rechtbank heeft aan partijen daarvoor termijnen gegeven.
2.4
Belanghebbende heeft binnen de door de rechtbank gestelde termijn stukken aangeleverd.
2.5
Bij brief van 27 oktober 2021 heeft de minister zijn besluit van 1 oktober 2021 overgelegd, waarin aan belanghebbende studiefinanciering is toegekend voor de maanden maart 2021 tot en met september 2021. De minister heeft medegedeeld dat aan belanghebbende ook over de maanden oktober 2021 tot en met december 2021 studiefinanciering zal worden toekend. Verder heeft de minister medegedeeld dat hij over de maanden januari 2021 en februari 2021 belanghebbende niet aanmerkt als migrerend werknemer en haar daarom geen studiefinanciering toekent.
2.6
Naar aanleiding hiervan heeft belanghebbende het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek de minister te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
2.7
De minister heeft gereageerd op het verzoek van belanghebbende en heeft het oordeel daarover aan de rechtbank gelaten.
2.8
De rechtbank overweegt dat aan de vereisten voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75a van de Awb is voldaan, nu de minister aan belanghebbende tegemoet is gekomen en belanghebbende met de intrekking van het beroep om een proceskostenvergoeding heeft verzocht.
2.9
Het verzoek wordt als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank veroordeelt de minister in de proceskosten van belanghebbende. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.244,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 748,- en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748,-), met een wegingsfactor 1.
2.1
De rechtbank wijst erop dat de minister op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 49,- te vergoeden. Zij zal zich hiervoor dan ook tot de minister moeten wenden.
Deze beslissing is bekendgemaakt op 13 december 2021 door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van mr. L.E. Mollerus, griffier. De beslissing zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De rechter is niet in de gelegenheid om deze uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.