ECLI:NL:RBMNE:2021:6211

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 december 2021
Publicatiedatum
23 december 2021
Zaaknummer
UTR - 21 _ 3609
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening studiefinanciering en uitwonendenbeurs op basis van woonadres in BRP

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 14 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die studiefinanciering en een uitwonendenbeurs ontving, en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De zaak betreft de herziening van de studiefinanciering en de intrekking van de uitwonendenbeurs van eiseres, omdat de verweerder van mening was dat eiseres niet op het adres stond ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP).

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder op 12 november 2020 de hoogte van de studiefinanciering van eiseres heeft herzien en de uitwonendenbeurs heeft ingetrokken, met een terugvordering van € 2.495,51 voor de periode van oktober 2019 tot en met oktober 2020. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Tijdens de zitting op 14 december 2021, die via videobeeldverbinding plaatsvond, heeft eiseres haar standpunt toegelicht, bijgestaan door haar gemachtigde.

De rechtbank oordeelde dat de bewijslast voor de stelling dat eiseres niet op het BRP-adres woont, bij de verweerder ligt. De rechtbank concludeerde dat de verweerder terecht heeft gesteld dat eiseres niet op het adres woont, omdat er geen persoonlijke spullen zijn aangetroffen tijdens een huisbezoek. De rechtbank oordeelde dat het door eiseres overgelegde bewijs onvoldoende overtuigend was en dat de verweerder niet verplicht was om eiseres te horen in de bezwaarschriftprocedure. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/3609
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 december 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.W. Aartsen),
en
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Dienst Uitvoering Onderwijs, verweerder
(gemachtigde: mr. G.J.M. Naber).

Procesverloop

Bij besluiten van 12 november 2020 (de primaire besluiten) heeft verweerder de hoogte van de studiefinanciering van eiseres herzien en de uitwonendenbeurs van eiseres ingetrokken. Het teveel ontvangen bedrag in de periode oktober 2019 tot en met oktober 2020 van € 2.495,51 zal worden verrekend, dan wel zal moeten worden terugbetaald.
Bij besluit van 23 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden via een videobeeldverbinding op 14 december 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Eiseres volgt de mbo-opleiding tot Verzorgende IG. Zij heeft een uitwonendenbeurs. Zij staat in de basisregistratie personen (BRP) ingeschreven op het adres [adres] te [woonplaats] . Op 23 oktober 2020 heeft een huisbezoek plaatsgevonden.
Uit de daarvan opgestelde rapportage blijkt dat er geen persoonlijke spullen, geen hebbedingen, geen foto’s, geen zaken zijn aangetroffen waardoor de kamer de aanwezigheid van een jonge vrouw van 20 doet vermoeden. De kamer geeft een beeld van een speelplek voor kinderen en een extra bergplek. Verweerder stelt zich daarom op het standpunt dat eiseres niet op het adres woonachtig is. Omdat geen informatie is overgelegd waaruit onomstotelijk blijkt dat eiseres in de periode voorafgaand aan het huisbezoek wel woonde op het BRP-adres heeft verweerder de uitwonendenbeurs herzien vanaf oktober 2019.
3. Eiseres voert aan dat zowel het onderzoek als de redeneringen in primo en in bezwaar niet voldoen aan de minimumstandaarden die je van een dergelijk onderzoek mag verwachten. Een besluit met dergelijke verstrekkende gevolgen dient op basis van deugdelijk vooronderzoek plaats te vinden, er dient hoor en wederhoor plaats te vinden en aan de algemene regels van bewijsrecht dient te worden voldaan. Daarbij komt dat eiseres wel degelijk op het adres woont. Dat blijkt uit de door haar overgelegde korte verklaring van haar zijde, diverse poststukken die zijn verzonden aan het adres en foto’s die op het adres zijn gemaakt. Uit die foto’s blijkt dat de zolder netjes is opgeruimd. Dat is het werk van eiseres. De kinderen van haar oom hebben allen een eigen slaapkamer en slapen dus niet op zolder. Zij voert aan dat zij ook wenst te worden gehoord.
4. Ingevolge artikel 1.5, eerste lid, van de Wsf 2000 komt voor het normbedrag voor een uitwonende studerende in aanmerking de studerende die voldoet aan de verplichting dat hij woont op het adres waaronder hij in de BRP staat ingeschreven, en dat dat woonadres niet het adres is waaronder zijn ouders of een van hen in de BRP staan of staat ingeschreven.
5. Ingevolge artikel 7.1 van de Wsf 2000 kan een beschikking waarbij studiefinanciering is toegekend onder meer worden herzien wanneer te veel of te weinig studiefinanciering is toegekend.
6. Ingevolge artikel 7.4 van de Wsf 2000 wordt indien een herzieningsbeschikking of een beslissing op bezwaar daartoe aanleiding geeft, het bedrag van een basisbeurs of aanvullende beurs dat teveel is betaald door de betrokkene terugbetaald of met hem verrekend.
7. De rechtbank stelt voorop dat het bestreden besluit een voor eiseres belastend besluit is. De bewijslast voor de stelling dat eiseres niet woont op het adres waarop zij staat ingeschreven, rust dan ook op verweerder en niet op eiseres. Verweerder moet onderzoek doen naar de feiten. Als verweerder feiten presenteert op grond waarvan het aannemelijk is dat eiseres niet woont op het adres waarop zij in de BRP stond ingeschreven, dan is het aan eiseres om met onomstotelijk bewijs te komen dat zij wel op dit adres woont of heeft gewoond.
8. De rechtbank is van oordeel dat het beroep niet slaagt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat aannemelijk is dat eiseres ten tijde hier van belang niet woonde op het adres [adres] te [woonplaats] , waarop zij in de BRP stond ingeschreven. Uit de rapportage blijkt dat er geen spullen zijn aangetroffen waarvan kon worden vastgesteld dat deze van eiseres zijn en dat de kamer eruit ziet alsof deze in gebruik is als speelkamer voor kinderen en bergplek. Dat de controleurs ten tijde van het onderzoek of erna geen contact met eiseres hebben opgenomen doet aan voornoemde constateringen in het rapport niet af. Zoals blijkt uit rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep is het voor het uitvoeren van een zorgvuldig onderzoek in het algemeen niet noodzakelijk dat de studerende bij het huisbezoek aanwezig is. Als zou blijken dat tijdens het huisbezoek bepaalde zaken niet zijn opgemerkt of verkeerd zijn geïnterpreteerd, dan had eiseres tijdens de bezwaarfase de gelegenheid daarvan melding te maken en desgewenst bewijzen te leveren [1] . Verweerder heeft zich gelet op het voorgaande op het standpunt kunnen stellen dat nader onderzoek op dat moment niet vereist was.
9. Het door eiseres in bezwaar en beroep overgelegde bewijs overtuigt niet. Dit bewijs bestaat uit een verklaring van haarzelf, foto’s van haar en haar familie en een aantal poststukken gericht aan eiseres op het BRP-adres. De rechtbank volgt verweerder in zijn stelling dat het overgelegde bewijs onvoldoende gewicht toekomt. De verklaring van eiseres zelf heeft verweerder als minder objectief mogen aanmerken. Over de toegevoegde foto’s heeft verweerder terecht opgemerkt dat hieruit niet de woonsituatie blijkt. Voor wat betreft de poststukken heeft verweerder terecht opgemerkt dat de Belastingdienst het BRP-adres als postadres gebruikt. Hierbij komt dat eiseres weliswaar ter zitting heeft toegelicht waarom er geen studieboeken en computer op haar kamer lagen, maar niet heeft uitgelegd waarom er verder geen persoonlijke spullen van haar op de kamer zijn aangetroffen.
10. Verweerder was niet verplicht om eiseres te horen in de bezwaarschriftprocedure (artikel 7.3 Wsf 2000). Ook de overige door eiseres genoemde omstandigheden maken niet dat het onderzoek niet aan de eisen heeft voldaan en/of dat eiseres daarmee aangetoond zou hebben dat zij wel op het adres woonachtig is. Eiseres heeft getuigenbewijs aangeboden, maar de rechtbank ziet hiervoor geen aanleiding.
11. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van mr. R.G. Kamphof, griffier. De beslissing is uitgesproken op 14 december 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Zie ook de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 20 augustus 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:2802)