ECLI:NL:RBMNE:2021:6208

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 december 2021
Publicatiedatum
23 december 2021
Zaaknummer
UTR - 21 _ 2835
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van toeslagen en proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 10 december 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en de Belastingdienst/Toeslagen. De eiser had bezwaar gemaakt tegen de herziening van zijn voorschotten huur- en zorgtoeslag over de jaren 2014, 2015 en 2016. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Belastingdienst voldoende heeft aangetoond dat de voorschotten zijn uitbetaald aan de eiser. Eiser stelde dat hij de voorschotten nooit had ontvangen, omdat zijn rekeningnummer in 2015 was opgeheven. De rechtbank oordeelde echter dat de eiser niet voldoende bewijs had geleverd om zijn stelling te onderbouwen. De rechtbank concludeerde dat de Belastingdienst aannemelijk had gemaakt dat de voorschotten waren uitbetaald op het door eiser opgegeven rekeningnummer. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard.

Daarnaast heeft de rechtbank de Belastingdienst veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de eiser, die zijn vastgesteld op € 1.496,-. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een verdere volledige proceskostenvergoeding, omdat niet was gebleken van een uitzonderlijk geval. Tot slot werd de Belastingdienst opgedragen om het griffierecht van € 49,- aan eiser te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/2835

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 december 2021 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , [land] , eiser

(gemachtigde: mr. K. Wöltgens-Daems),
en

de Belastingdienst/Toeslagen, verweerder

(gemachtigden: mr. S. Di Vincenzo en mr. B. van Dongen).

Procesverloop

In het besluit van 21 november 2015 (primair besluit I) heeft verweerder eisers voorschot huurtoeslag over 2015 herzien en vastgesteld op € 2.005,-.
In het besluit van 21 april 2016 (primair besluit II) heeft verweerder eisers voorschot zorgtoeslag over 2016 herzien en vastgesteld op € 0,-.
In het besluit van 27 mei 2016 (primair besluit III) heeft verweerder eisers huur- en zorgtoeslag over 2014 definitief berekend en allebei vastgesteld op € 0,-.
Eiser heeft op 8 april 2021 bezwaar gemaakt tegen de primaire besluiten.
In het besluit van 21 juni 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het besluit van 21 juni 2021 beroep ingesteld.
Op 10 augustus 2021 heeft verweerder het besluit van 21 juni 2021 herzien (het bestreden besluit). Hij heeft het bezwaar ontvankelijk verklaard, deels gegrond en toeslagen herzien. De zorgtoeslag over 2016 is herzien naar € 317,-, de huurtoeslag over 2014 naar € 2.979,- en de zorgtoeslag over 2014 naar € 1.531,-. De huurtoeslag over 2015 blijft € 2.005,-.
Eiser handhaaft zijn beroep en heeft toegelicht waar zijn beroep nog betrekking op heeft.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Naar aanleiding van het verweerschrift heeft eiser een nadere reactie ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 25 november 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Waar gaat deze uitspraak over?
1. Tussen partijen is nog in geschil of verweerder de voorschotten van de toeslagen heeft betaald aan eiser. Eiser stelt namelijk dat hij nooit de voorschotten van de toeslagen (de huur- en zorgtoeslag over het jaar 2014, de huurtoeslag over het jaar 2015 en de zorgtoeslag over het jaar 2016) heeft ontvangen. Verweerder stelt dat de voorschotten zijn betaald aan eiser. Daarnaast verschillen partijen van mening over de hoogte van de te vergoeden proceskosten.
Zijn de voorschotten toeslagen uitbetaald?
2. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft onderbouwd en aannemelijk gemaakt dat de voorschotten toeslagen zijn uitbetaald aan eiser.
3. Uit de stukken die verweerder bij het verweerschrift heeft ingediend, blijkt voldoende dat verweerder de voorschotten toeslagen heeft uitbetaald op het rekeningnummer dat eiser bij zijn aanvraag heeft doorgegeven. Het is de verantwoordelijkheid van eiser als aanvrager van de toeslagen om tijdig en op de juiste wijze relevante wijzigingen door te geven. [1] Niet is gebleken dat eiser het rekeningnummer bij verweerder heeft gewijzigd.
4. Eiser voert aan dat hij de voorschotten niet heeft ontvangen. Volgens eiser zijn de voorschotten teruggestort naar verweerder, omdat hij zijn rekeningnummer in 2015 heeft opgeheven. Eiser heeft nader toegelicht dat geldbedragen bij de bank binnenkomen op een tussenrekening. Vervolgens maakt de bank het van die tussenrekening over naar het rekeningnummer van de ontvanger. Omdat de bank de voorschotten toeslagen niet kon overmaken naar het opgeheven rekeningnummer van eiser heeft de bank het geld teruggestort naar het bankrekeningnummer van de afzender, aldus eiser.
5. Wat eiser heeft aangevoerd, is onvoldoende om te twijfelen aan het onderbouwde standpunt van verweerder dat de voorschotten toeslagen zijn uitbetaald aan het op door eiser doorgegeven rekeningnummer. Daarvoor is van belang dat eiser zijn stellingen niet heeft onderbouwd. Dat eisers rekeningnummer in 2015 is opgeheven, volgt de rechtbank niet. Eiser heeft een stuk van de ING Bank ingediend waarop staat vermeld dat het desbetreffende rekeningnummer op 27 juli 2018 is opgeheven. Eiser heeft zijn stelling dat een rekeningnummer drie jaar lang achter de schermen actief blijft en dat daarom zijn rekeningnummer pas door de ING Bank in 2018 als opgeheven is geregistreerd, niet onderbouwd. Temeer nu verweerder op de zitting een e-mail van de ING Bank heeft overgelegd waarin ook staat vermeld dat het desbetreffende rekeningnummer op 27 juli 2018 is opgeheven. Ook heeft eiser niet onderbouwd dat de voorschotten toeslagen zijn teruggestort op het rekeningnummer van verweerder. Daarvoor is van belang dat verweerder niet bekend is met de gestelde terug stortingen, terwijl verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat hij dan een melding van een ‘geweigerde betaling’ krijgt.
6. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat verweerder voldoende heeft onderbouwd dat de voorschotten toeslagen zijn uitbetaald aan het door eiser opgegeven rekeningnummer. Wat eiser hier tegenover heeft gesteld, is onvoldoende om hier niet vanuit te gaan. Het beroep is ongegrond.
Wat is de hoogte van de proceskostenvergoeding?
7. Omdat verweerder de besluiten heeft herzien, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten die eiser heeft gemaakt. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 748,- en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 748,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.496,-. De proceskosten in bezwaar hebben partijen onderling geregeld.
8. Eiser heeft verzocht om een verdere volledige proceskostenvergoeding, maar daarvoor ziet de rechtbank geen aanleiding. Het is de rechtbank niet gebleken dat het hier gaat om een uitzonderlijk geval waarin strikte toepassing van het forfaitaire stelsel uit het Besluit proceskosten bestuursrecht onrechtvaardig uitpakt. [2] Dat het hier - zoals eiser stelt - zou gaan om een langlopende complexe zaak, is in de ogen van de rechtbank niet voldoende om van een uitzonderlijk geval te spreken. Daar komt bij dat niet is gebleken dat sprake is van een uitzonderlijke tijdsbesteding aan de kant van eiser of dat hij op uitzonderlijk hoge kosten is gejaagd.
9. Tot slot draagt de rechtbank verweerder op om het griffierecht aan eiser te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.496,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.R. van der Vos, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Westerhof, griffier. De beslissing is uitgesproken op 10 december 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De rechter is verhinderd de
uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie rechtsoverweging 5.1. van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 7 november 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:3596).
2.De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 7 augustus 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2702).