ECLI:NL:RBMNE:2021:6196

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 december 2021
Publicatiedatum
23 december 2021
Zaaknummer
UTR 21/4589
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake afschot van grote wilde hoefdieren en bescherming van wolven op de Veluwe

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 24 december 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. De zaak betreft een verzoek van Stichting De Faunabescherming tegen het college van gedeputeerde staten van Gelderland, waarbij de verzoekster stelt dat het afschot van grote wilde hoefdieren op de Veluwe leidt tot verstoring van de wolvenpopulatie. De voorzieningenrechter oordeelt dat er een kans bestaat dat de wolven worden verstoord door het afschot, maar dat de belangen van het afschot op dit moment zwaarder wegen dan de belangen van de wolf. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om het afschot per direct stil te leggen af, omdat er geen acute noodzaak is om in te grijpen. De rechtbank benadrukt dat de wolf een beschermde soort is en dat de situatie in de toekomst opnieuw beoordeeld moet worden, maar op dit moment is er onvoldoende bewijs dat het afschot de wolven ernstig verstoort. De uitspraak is gedaan in het kader van de Wet natuurbescherming, waarbij de voorzieningenrechter de rechtmatigheid van het bestreden besluit van de gedeputeerde staten heeft getoetst.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/4589

uitspraak van de voorzieningenrechter van 24 december 2021 in de zaak tussen

Stichting De Faunabescherming, gevestigd in Amstelveen, verzoekster

(gemachtigde: mr. B.N. Kloostra),
en
het college van gedeputeerde staten van de provincie Gelderland(gedeputeerde staten), verweerder
(gemachtigde: mr R. van Rossum).

Als derde-partij neemt aan het geding deel:

Stichting Faunabeheereenheid Gelderland(de faunabeheereenheid), gevestigd in Arnhem
(gemachtigde: F. Koffeman).

Inleiding

Deze zaak gaat over een verzoek om handhaving dat verzoekster heeft ingediend bij gedeputeerde staten. Gedeputeerde staten heeft op 24 september 2019 aan de faunabeheereenheid een ontheffing (de ontheffing) verleend voor het in hun werkgebied doden van de soorten damhert, edelhert, wild zwijn en ree (de grote wilde hoefdieren). In dit werkgebied ligt ook de Veluwe. Volgens verzoekster leidt het grootschalig afschot van de grote wilde hoefdieren op en rond de Veluwe onvermijdelijk tot verstoring – naar verwachting van verzoekster zelfs tot ernstige verstoring – van de wolven die zich op de Veluwe hebben gevestigd. Volgens verzoekster worden de roedels, hun voortplantingsplaatsen en leef-, rust- en foerageergebied door het afschot verstoord en dat is volgens verzoekster in strijd met de Wet natuurbescherming (Wnb). Met een brief van
19 oktober 2021 heeft verzoekster bij gedeputeerde staten daarom een verzoek ingediend om met spoed handhavend op te treden tegen het verstoren van de wolf, dan wel – voor zover nodig – de ontheffing in te trekken of te beperken (het handhavingsverzoek).
Met een besluit van 22 november 2021 (het bestreden besluit) heeft gedeputeerde staten het handhavingsverzoek afgewezen. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen deze weigering en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening en een ordemaatregel te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een ordemaatregel afgewezen.
Gedeputeerde staten heeft een verweerschrift ingediend.
Het verzoek is behandeld op de zitting van 14 december 2021. Namens verzoekster was [A] op de zitting aanwezig. Hij werd bijgestaan door de gemachtigde van verzoekster en prof. dr. C. Smit. Ook de gemachtigde van gedeputeerde staten was aanwezig. Zij werd vergezeld door [B] . Namens de faunabeheereenheid was
F. Koffeman op de zitting aanwezig.

Overwegingen

Spoedeisend belang
1. De voorzieningenrechter treft alleen een voorlopige voorziening als “onverwijlde spoed” dat vereist. [1]
2. Gedeputeerde staten heeft in het verweerschrift en op de zitting aangevoerd dat de rechtbank in haar uitspraak van 5 november 2021 [2] heeft overwogen dat deze zaak niet zo spoedeisend is dat vanwege het uitblijven van een beslissing op het handhavingsverzoek geen ingebrekestelling kon worden verstuurd en de termijn van twee weken niet kon worden afgewacht. Deze lijn doortrekkend vindt gedeputeerde staten dat deze zaak ook niet zo spoedeisend is dat nu hangende de bezwaarprocedure een voorlopige voorziening moet worden getroffen.
3. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het spoedeisendheid belang in het kader van dit verzoek om een voorlopige voorziening niet vergelijkbaar met de spoedeisendheid tijdens de beroepsprocedure vanwege het niet tijdig nemen van een besluit op het handhavingsverzoek. De termijn waarbinnen gedeputeerde staten volgens de Awb een besluit op bezwaar moet nemen is veel langer dan de tweewekentermijn die geldt bij een ingebrekestelling. Het afschot van de grote wilde hoefdieren op en rond de Veluwe gaat tijdens de bezwaarprocedure gewoon door. De behandeling van het bezwaar staat pas gepland op 2 februari 2022 en de beslissing op bezwaar hoeft pas in mei te worden genomen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoekster daarmee voldoende spoedeisend belang bij haar verzoek om een voorlopige voorziening.
Wat beoordeelt de voorzieningenrechter?
4. Voor het treffen van een voorlopige voorziening in de fase van bezwaar is in beginsel alleen aanleiding als het bestreden besluit zodanig gebrekkig is dat dit in de heroverweging naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet of niet volledig in stand kan blijven. De voorzieningenrechter geeft in deze uitspraak daarom eerst een voorlopig oordeel over de vraag of het bestreden besluit rechtmatig is of niet. Daarna zal zij beoordelen of de belangen van verzoekster bij het stilleggen dan wel drastisch beperken van het afschot van de grote wilde hoefdieren op de Veluwe ter voorkoming van verstoring van de wolf al dan niet zwaarder moeten wegen dan de belangen van gedeputeerde staten en de faunabeheereenheid om door te kunnen gaan met het afschot van de grote wilde hoefdieren. Hoe zekerder de voorzieningenrechter is over de rechtmatigheid van het bestreden besluit, hoe minder ruimte er is voor de belangen van verzoekster.
5. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een eventuele bodemprocedure niet.
Rechtmatigheid van het bestreden besluit
6. Partijen zijn het er over eens en de voorzieningenrechter stelt ook vast dat de wolf op bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn staat en dus in het kader van de Wnb een beschermde soort is.
Waarover gaat het geschil?
7. Verzoekster voert aan dat het afschot van de grote wilde hoefdieren op de Veluwe leidt tot een overtreding van artikel 3.5, eerste en tweede lid, van de Wnb, omdat de wolven die op de Veluwe leven door het afschot worden verstoord en er zelfs al één wolf is gedood. Op de zitting heeft verzoekster toegelicht dat haar bezwaar zich met name richt op het verstoren van de wolven op de Veluwe en dus op de overtreding van het tweede lid. De voorzieningenrechter zal zich in deze uitspraak daarom beperken tot een oordeel over het verstoren van de wolf. Het verstoren van de wolf is volgens verzoekster alleen toegestaan als hiervoor een ontheffing als bedoeld in artikel 3.8 van de Wnb is verleend. Zolang deze ontheffing niet is verleend mag er volgens haar geen afschot van de grote wilde hoefdieren op de Veluwe plaatsvinden.
8. Gedeputeerde staten stelt zich op het standpunt dat er geen verstoring van de wolf en dus ook geen overtreding van artikel 3.5 van de Wnb plaatsvindt.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
9. Gedeputeerde staten stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat de wolven niet worden verstoord door het geluid van het kogelgeweer. De voorzieningenrechter kan daarin meegaan. Wolven komen veel voor op militaire oefenterreinen, waar ook regelmatig wordt geschoten. Zij vestigen zich ondanks het schieten daar blijkbaar toch, omdat er op een militair oefenterrein weinig menselijke aanwezigheid is en er voldoende prooidieren beschikbaar zijn. Maar naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter bestaat er wel een kans op verstoring door het afschot van de grote wilde hoefdieren door de toenemende menselijke activiteit en de afname van prooidieren in het gebied waar de wolf zich ophoudt.
10. De voorzieningenrechter baseert zich daarbij op het rapport ‘In hoeverre heeft intensief afschot van wilde hoefdieren op de Veluwe negatieve effecten voor de wolf? Een wetenschappelijke analyse.’ van prof. dr. C. Smit, hoogleraar Ecologie en Natuurbeheer aan de Rijksuniversiteit Groningen van 18 november 2021 (het rapport van Smit). In dit rapport schrijft Smit dat het zijn inziens niet is uitgesloten en wellicht zelfs aannemelijk is dat door het huidige intensieve afschot van de grote wilde hoefdieren zelfs als de meest zorgvuldige jachttechnieken worden gebruikt verstorende effecten van mensen op de wolf zullen toenemen. Het is vooral de aanwezigheid van mensen die verstorend werkt. Ook is volgens hem zeker niet uit te sluiten dat het huidige intensieve afschot leidt tot een limitering van het prooiaanbod voor de wolven. Het standpunt dat gedeputeerde staten in het verweerschrift inneemt dat geen sprake is van een verminderd voedselaanbod deelt Smit niet. Volgens zijn reactie op het verweerschrift van 10 december 2021 weten we op dit moment niet welke wildstand nodig is om de huidige wolvenpopulatie in stand te houden. Ook is onbekend hoeveel/wat de wolven precies eten van de prooidieren in de verschillende gebieden, laat staan dat kan worden uitgesloten dat het wegschieten van 80% van het wild geen effect heeft op de huidige populatie wolven. Smit concludeert dus dat sprake is van verstoring van de wolven door de toenemende menselijke aanwezigheid en het verminderen van het voedselaanbod voor de wolf. Dit doet Smit aan de hand van wel bekende gegevens uit internationale en nationale wetenschappelijke onderzoeken.
11. De reactie van gedeputeerde staten en de faunabeheereenheid in het verweerschrift en op de zitting op dit rapport, maakt niet dat de voorzieningenrechter twijfelt aan de juistheid van de conclusies van Smit. Gedeputeerde staten wijst erop dat de wolvenpopulatie zich sinds de verlening van de ontheffing juist positief heeft ontwikkeld en dat er nog geen wolven uit het gebied zijn weggetrokken. Verder worden de wolven intensief gemonitord en wordt waar nodig het afschot bijgestuurd. Zo is bijvoorbeeld in het deel van de Veluwe in de buurt van Ede waar vijf zelfstandige wolven leven naar aanleiding van de monitoring het afschot van de grote wilde hoefdieren teruggeschroefd om de wolf meer ruimte te geven. Het voorgaande betekent naar het oordeel van de voorzieningenrechter echter niet dat geen sprake kan zijn verstoring van de wolf en dat een ontheffing niet nodig is. De bedoeling van artikel 3.5 van de Wnb is immers juist dat verstoring wordt voorkomen. De vraag is dus niet of op dit moment al sprake is van verjaagde wolven door menselijke aanwezigheid of door een tekort aan prooidieren, maar of die verstoring ten gevolge van het afschot aannemelijk is. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter blijkt uit de noodzaak tot intensieve monitoring van de wolf en uit het al bij moeten stellen van de intensiteit van het afschot in een bepaald gebied, juist dat het inderdaad aannemelijk is dat wolven op de Veluwe door het afschot van de grote wilde hoefdieren worden verstoord. Dit volgt overigens ook uit passages in het Faunabeheerplan Grote hoefdieren 2019-2025 en het interprovinciaal wolvenplan. Zo wordt in het Faunabeheerplan in alle hoofdstukken over de verschillende hoefdieren al vermeld dat de effecten van deze predator een aanleiding kunnen zijn tot tussentijdse aanpassingen in het faunabeheerplan. En in het interprovinciaal wolvenplan is opgenomen dat het nodig kan zijn om lokaal de rust te garanderen in de kern van het leefgebied van gevestigde wolven, met name gedurende de voortplantingsperiode. Ook wordt in dit plan aanbevolen om onderzoek te doen naar de ecologische aspecten van de wolf zoals terreingebruik en voedselkeus, omdat dit relevant kan zijn in relatie tot de wettelijke beschermingsplicht (zijn er grote obstakels in het leefgebied, is er voldoende rust en voedsel) en naar aantallen, verspreiding en gedrag van de grote wilde hoefdieren in relatie tot de aan- of afwezigheid van de wolf.
Conclusie
12. Als conclusie van het voorgaande komt de voorzieningenrechter tot het voorlopig rechtmatigheidsoordeel dat gedeputeerde staten bij de heroverweging in bezwaar er vanuit moet gaan dat aannemelijk is dat de wolf op de Veluwe wordt verstoord door het afschot van de grote wilde hoefdieren op grond van de ontheffing en dat dus sprake is van een overtreding van artikel 3.5, tweede lid, van de Wnb.
13. De voorlopige voorzieningenprocedure leent zich niet voor een oordeel van de voorzieningenrechter over de vraag of deze overtreding door middel van verlening van een ontheffing op grond van artikel 3.8 van de Wnb kan worden gelegaliseerd. Gedeputeerde staten zal hierover in het besluit op bezwaar wel een beslissing moeten nemen.
Belangenafweging
14. Uit het voorgaande blijkt dat de voorzieningenrechter twijfel heeft over de rechtmatigheid van het bestreden besluit. De voorzieningenrechter weegt de belangen van verzoekster die pleiten vóór het treffen van een voorlopige voorziening en de belangen van gedeputeerde staten en de faunabeheereenheid die pleiten tegen het treffen daarvan nu als volgt.
15. De voorzieningenrechter kan verzoekster niet volgen in haar op de zitting ingenomen standpunt dat het belang van de faunabeheereenheid alleen het plezier van de jagers in de jacht is. De faunabeheereenheid coördineert de uitvoering van het faunabeheer. Ze zet zich in voor het evenwicht tussen de belangen van dieren, bewoners, toeristen en ondernemers door te werken aan schadebestrijding en beheer van dierenpopulaties.
16. Het afschot van de grote wilde hoefdieren vindt plaats op basis van de ontheffing. Gedeputeerde staten heeft de ontheffing verleend vanwege verschillende belangen, waaronder het belang van de bescherming van de wilde flora en fauna of in het belang van de instandhouding van de natuurlijke habitats op de Veluwe. Regulatie van de grote wilde hoefdieren is nodig om de doelstelling van het Natura 2000-gebied te behalen. Gedeputeerde staten en de faunabeheereenheid hebben dus in het kader van de bescherming van andere op grond van de Wnb beschermde soorten en habitats een groot belang bij het doorgaan het het afschot van de grote wilde hoefdieren op de Veluwe. Ook moet onnodig lijden van zieke of gebrekkige dieren worden voorkomen en bestreden. Verder is de ontheffing nodig ter beperking van de omvang van de populatie van de grote wilde hoefdieren in verband met de door de dieren ter plaatse en in het omringende gebied veelvuldig veroorzaakte schade of in verband met de maximale draagkracht van het gebied. De Veluwe heeft maar een bepaalde capaciteit voor een bepaald aantal grote wilde hoefdieren. Edelherten en wilde zwijnen veroorzaken ernstige schade aan met name gewassen, veehouderijen, bossen, visgronden, wateren of andere vormen van eigendom. Ook moet schade of overlast aan sportvelden, schietterreinen en dergelijke worden voorkomen. Ten slotte vindt het afschot van de grote wilde hoefdieren plaats in het belang van de verkeersveiligheid. Bij te hoge dichtheden van de grote wilde hoefdieren vinden er aanrijdingen plaats en die zijn vaak dodelijk voor het dier en gevaarlijk voor de mens.
17. Het is de voorzieningenrechter duidelijk dat de wolf zich pas kort geleden op de Veluwe heeft gevestigd en dat de komst van deze nieuwe beschermde soort de ontheffing niet ineens overbodig heeft gemaakt. Maar de voorzieningenrechter vindt wel dat nu het moment is om de in de praktijk ontstane situatie opnieuw te bezien en de belangen bij het afschot van de grote wilde hoefdieren af te wegen tegen het belang van de bescherming van de wolf op de wijze zoals de Wnb dat voorschrijft. Op dit moment is naar het oordeel van de voorzieningenrechter echter geen sprake van een situatie dat de wolven op de Veluwe door het afschot zodanig worden verstoord dat de belangen bij het doorgaan van afschot van de grote wilde hoefdieren tijdens de bezwaarprocedure niet zwaarder wegen.
Conclusie
18. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr.I.C. de Zeeuw-'t Lam, griffier. De beslissing is uitgesproken op 24 december 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).