ECLI:NL:RBMNE:2021:6184

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 december 2021
Publicatiedatum
22 december 2021
Zaaknummer
C/16/501959 / HA ZA 20-277
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwikkeling van letselschade na verkeersongeval met verlies aan verdienvermogen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, gaat het om de afwikkeling van letselschade die eiseres heeft geleden na een ernstig verkeersongeval op 18 mei 2012. Eiseres, die frontaal in botsing kwam met een trekker, heeft door dit ongeval ernstig letsel opgelopen. De procedure is voortgekomen uit een geschil over het verlies aan verdienvermogen, waarbij partijen niet tot overeenstemming konden komen in het buitengerechtelijk traject. De rechtbank had eerder in een tussenvonnis van 27 januari 2021 al uitgangspunten vastgesteld voor de berekening van het verlies aan verdienvermogen. In dit eindvonnis heeft de rechtbank de schadeposten en de hoogte van de vordering van eiseres beoordeeld, waarbij de rechtbank heeft geoordeeld dat de indexatie van het wettelijk minimumloon niet buiten beschouwing gelaten kan worden bij de berekening van de schade. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres recht heeft op een schadevergoeding van € 1.339.032,00, vermeerderd met wettelijke rente, en heeft ASR, de gedaagde partij, veroordeeld om dit bedrag te betalen. Daarnaast is ASR veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die zijn begroot op € 8.211,39. Het vonnis is openbaar uitgesproken op 29 december 2021.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
meervoudige handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/501959 / HA ZA 20-277
Vonnis van 29 december 2021
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. N.T.G. Greven te Leeuwarden,
tegen
de naamloze vennootschap
ASR SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Utrecht,
gedaagde,
advocaat mr. S.D. Palper te Amersfoort.
Partijen zullen hierna [eiseres] en ASR genoemd worden.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 27 januari 2021, waarbij de zaak naar de rol van 17 februari 2021 is verwezen voor het nemen van een akte door beide partijen;
  • het “B16 Niet geregeld verzoek” van 17 februari 2021 met het gezamenlijke verzoek de zaak aan te houden voor een deskundigenonderzoek buiten rechte, waarna de rolrechter de zaak op de parkeerrol heeft geplaatst;
  • het “B6 Verzoek doorhalen/opbrengen (doorgehaalde) zaak” van 24 augustus 2021 met het gezamenlijke verzoek de zaak weer op de rol te brengen;
  • het Zivver bericht van 7 september 2021 van mr. Palper waarbij voor de rol van 8 september 2021 het rapport van de rekenkundige van “de Bureaus” is overgelegd;
  • de akte na deskundigenrapport van 6 oktober 2021 van [eiseres] ;
  • de akte na deskundigenrapport met vermelding van de datum 6 oktober 202
  • het Zivver bericht van 29 november 2021 van de rechtbank aan partijen waarin staat dat mr. Wilken de zaak niet verder kan behandelen en wordt vervangen; partijen is een termijn gegeven om desgewenst te vragen om een mondelinge behandeling van de zaak met de meervoudige kamer die het vonnis zal wijzen. Er is niet om een nieuwe mondelinge behandeling gevraagd. Daarop volgt dit vonnis.

2. De verdere beoordeling

waar gaat de zaak over?

2.1.
Deze zaak gaat over de afwikkeling van de schade die [eiseres] lijdt door het ernstige verkeersongeval dat haar op 18 mei 2012 is overkomen. [eiseres] is frontaal in botsing gekomen met een trekker met daarachter een balenpers en zij heeft door dit ongeval ernstig letsel opgelopen.
Deze procedure is vooral ingegeven omdat het partijen in het buitengerechtelijk traject niet is gelukt het eens te worden over de belangrijkste en grootste schadepost: het verlies aan verdienvermogen. Partijen hebben elk andere ideeën over hoe het werkende leven van [eiseres] eruit zou hebben gezien zonder ongeval en ook denken zij verschillend over de restverdiencapaciteit van [eiseres] .
wat is er al beslist?
2.2.
In het tussenvonnis van 27 januari 2021 heeft de rechtbank over de verschillende aspecten van het verlies aan verdienvermogen een beslissing genomen en daarmee de uitgangspunten voor het berekenen van het verlies aan verdienvermogen vastgesteld (zie rechtsoverweging 2.18 tot en met 2.43 van het tussenvonnis).
Verder heeft de rechtbank een beslissing genomen over de omvang van de geleden en toekomstige materiële schade (rechtsoverweging 2.44 tot en met 2.50) en over de hoogte van het smartengeld (punt 2.51 tot en met 2.57).
deskundigenonderzoek buiten rechte
2.3.
Met de vastgestelde uitgangspunten hebben partijen vervolgens gezamenlijk buiten rechte de totale schade voor verlies aan verdienvermogen van [eiseres] laten uitrekenen door mr. R.S.H. Withagen, als Rekenkundig Expert verbonden aan de Bureaus bv.
De rekenkundige heeft zijn definitieve rapport van 23 juni 2021 met een begeleidend schrijven op die zelfde datum via e-mail aan de advocaten van partijen gestuurd.
2.4.
De rekenkundige heeft twee scenario’s doorgerekend. Het verschil tussen de twee scenario’s komt er - kort gezegd - op neer dat in scenario 1 gerekend is met indexaties van het wettelijk minimumloon vanaf 1 januari 2013 tot 1 januari 2022 (dat is de kapitalisatiedatum), terwijl in scenario 2 die indexaties buiten beschouwing zijn gelaten. In het eerste scenario levert een en ander een totale schade voor verlies aan verdienvermogen op van € 1.178.493 (inclusief fiscale component) terwijl dit in scenario 2 een bedrag van € 1.124.935 bedraagt, ook inclusief fiscale component.
scenario 1 of 2?
2.5.
Partijen zijn het niet eens over welk scenario gevolgd moet worden. [eiseres] vindt dat met scenario 1 op een juiste manier haar schade is berekend en dat dat het meest recht doet aan de uitgangspunten zoals de rechtbank die in het tussenvonnis van 27 januari 2021 heeft geformuleerd. Ook sluit dit volgens haar het meest aan bij de uitgangspunten die arbeidsdeskundige Hulsen in zijn rapport van 30 januari 2018 (productie 4 van [eiseres] ) heeft vermeld en waarvan de rechtbank heeft overwogen dat die uitgangspunten leidend zijn bij het bepalen van de hoogte van het (hypothetische) salaris. ASR wil voor de hoogte van het verlies aan verdienvermogen juist aansluiten bij scenario 2. De rechtbank heeft immers beslist dat [eiseres] een carrière zou hebben gehad in de detailhandel waarmee zij een startsalaris zou verdienen van 120% van het minimumloon en zou eindigen met een salaris van 150% daarvan. Een ander verband met het minimumloon is er wat ASR betreft niet, wat volgens haar dan ook moet betekenen dat ook bij de berekening van de schade voor het verlies aan verdienvermogen geen rekening moet worden gehouden met de indexaties van dat minimumloon.
begroting door de rechtbank
2.6.
In het tussenvonnis van 27 januari 2021 heeft de rechtbank voor het salaris waarmee voor de hypothetische situatie zonder ongeval moet worden gerekend, gekeken naar de tabel op bladzijde 18 van het rapport van de arbeidsdeskundige (zie punt 2.31 van het tussenvonnis). In die tabel heeft Hulsen het loon volgens cao en het loon volgens Loonwijzer afgezet tegen (percentages van) het wettelijk minimumloon. Dat wettelijk minimumloon bedroeg in 2013 volgens die tabel € 1.477,80 en in 2017 € 1.565,40. In zoverre heeft Hulsen daarin dus de geïndexeerde bedragen voor wettelijk minimumloon vermeld. De rechtbank heeft vervolgens beslist dat het redelijk is voor het startsalaris uit te gaan van 120% van het minimumloon met een lineaire groei naar uiteindelijk 150% daarvan.
2.7.
In het algemeen geldt, in ieder geval voor beroepen waar in deze zaak naar gekeken is, dat lonen, of dat nu gaat om het wettelijk minimumloon of bijvoorbeeld een cao-loon, een loonindex ondergaan. De rechtbank ziet niet in waarom dat bij het berekenen van schade voor het verlies van dat loon (verlies aan verdienvermogen) buiten beschouwing zou moeten worden gelaten. Aan het begroten van schade (op grond van een wettelijke schadevergoedingsverplichting) ligt immers ten grondslag dat de benadeelde zoveel mogelijk moet worden gebracht in de toestand waarin hij/zij zou hebben verkeerd als de schadeveroorzakende gebeurtenis zich niet zou hebben voorgedaan (Hoge Raad 5 december 2008 ECLI:NL:HR:2008:BE9998). [eiseres] moet dus zoveel als mogelijk in de (financiële) situatie worden gebracht zoals die zou zijn geweest als het ongeluk niet zou zijn gebeurd. Dat doel wordt naar het oordeel van de rechtbank niet bereikt als in de berekening geabstraheerd wordt van indexatie. In de hypothetische situatie waarin het ongeval niet zou zijn gebeurd en [eiseres] zou werken, zou haar loon ook zijn geïndexeerd: als zij het wettelijk minimumloon zou hebben verdiend zou dat via wettelijke indexering zijn gebeurd en als zij een inkomen zou hebben gehad volgens cao, zou dat langs die weg zijn gebeurd. Dit betekent dat voor de begroting van het verlies aan verdienvermogen van [eiseres] uitgegaan moet worden van scenario 1.
waarover moet nu nog worden beslist?
2.8.
Zoals de rechtbank in het tussenvonnis van 27 januari 2021 onder punt 2.15 heeft vermeld vordert [eiseres] een bedrag van € 1.349.614,00 inclusief wettelijke rente tot de datum van dagvaarding en wettelijke rente vanaf de datum van de dagvaarding (21 april 2020). Over de wettelijke rente is nog geen beslissing genomen, dat zal de rechtbank hierna doen.
Daarna zal de rechtbank samenvatten wat alle beslissingen uit het tussenvonnis en dit vonnis betekenen voor de vordering van [eiseres] en tot slot wordt nog ingegaan op de kosten van de procedure.
wettelijke rente
2.9.
Als uitgangspunt geldt dat wettelijke rente over schade door onrechtmatig handelen verschuldigd is vanaf het moment dat de schade is ontstaan. De wettelijke rente over de smartengeldvergoeding is toewijsbaar vanaf de datum van het ongeval, dus vanaf 18 mei 2012. Dit volgt zo uit de wet (artikel 6:119 BW en artikel 6:83 aanhef en onder b BW). Over de schadeposten die zijn gekapitaliseerd, de gekapitaliseerde toekomstschade, is wettelijke rente verschuldigd vanaf de kapitalisatiedatum. Over niet gekapitaliseerde toekomstschade is geen wettelijke rente verschuldigd. Op deze manier zal de rechtbank de gevorderde wettelijke rente toewijzen.
wat betekent dit voor de vordering van [eiseres] ?
2.10.
De vordering van [eiseres] is als volgt gespecificeerd en toegelicht (zie ook punt 2.16 van het tussenvonnis):
geleden materiële schade tot 1 januari 2018 € 38.099,00
verlies aan verdienvermogen € 1.261.315,00
materiële schade vanaf 1 januari 2018 en in de toekomst € 109.200,00
smartengeld
€ 90.000,00
€ 1.498.614,00
betaalde voorschotten
€ 149.000,00-
totaal vordering € 1.349.614,00
2.11.
De omvang van de vier schadeposten a tot en met d staan met de beslissingen die de rechtbank heeft genomen vast. Dat wat de rechtbank in het tussenvonnis van 27 januari 2021 en in dit vonnis daarover heeft overwogen en beslist betekent dat van de vordering van [eiseres] toewijsbaar is:
  • € 38.099,00 voor geleden materiële schade tot 1 januari 2018 (zie punt 2.45 van het tussenvonnis van 27 januari 2021), te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 18 mei 2012 (datum ongeval);
  • € 62.440,00 (niet gekapitaliseerd) voor materiële schade vanaf 1 januari 2018 en in de toekomst (zie punt 2.50 van het tussenvonnis van 27 januari 2021), zonder rente;
  • € 60.000,00 voor smartengeld (zie punt 2.57 van het tussenvonnis van 27 januari 2021), te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 18 mei 2012 (datum ongeval);
  • € 1.178.493,00 (inclusief fiscale component) voor verlies aan verdienvermogen (zie 2.7 van dit vonnis), te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 1 januari 2022 (de kapitalisatiedatum).
Dit is totaal € 1.339.032,00.
Vervolgens moet daarop in mindering worden gebracht het betaalde bedrag van € 149.000,00.
Dit betekent dat de rechtbank ASR zal veroordelen om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 1.339.032,00 te vermeerderen met wettelijke rente zoals hiervoor omschreven en minus € 149.000,00.
wie betaalt de kosten?
2.12.
ASR zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 100,89
- betaald griffierecht € 83,00
- salaris advocaat
€ 8.027,50(2,5 punten × tarief € 3.211,00)
Totaal € 8.211,39
De wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen zoals in de beslissing is vermeld. In de proceskostenveroordeling ligt een veroordeling in de nakosten (berekend op grond van de gebruikelijke forfaitaire tarieven) besloten.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
veroordeelt ASR om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 1.339.032,00, vermeerderd met wettelijke rente tot de dag van de volledige betaling, een en ander overeenkomstig rechtsoverweging 2.11 van dit vonnis, en verminderd met het reeds betaalde voorschot van € 149.000,00, ook zoals bepaald in rechtsoverweging 2.11 van dit vonnis;
3.2.
veroordeelt ASR in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 8.211,39, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de 15e dag na de datum van dit vonnis tot de dag van de volledige betaling;
3.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.P. Killian, mr. P. Dondorp en mr. A.S. Penders,
bijgestaan door mr. M.A. Rademaker, griffier, en is in het openbaar uitgesproken
op 29 december 2021. [1]

Voetnoten

1.type: MAR/4186