Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
- het tussenvonnis van 27 januari 2021, waarbij de zaak naar de rol van 17 februari 2021 is verwezen voor het nemen van een akte door beide partijen;
- het “B16 Niet geregeld verzoek” van 17 februari 2021 met het gezamenlijke verzoek de zaak aan te houden voor een deskundigenonderzoek buiten rechte, waarna de rolrechter de zaak op de parkeerrol heeft geplaatst;
- het “B6 Verzoek doorhalen/opbrengen (doorgehaalde) zaak” van 24 augustus 2021 met het gezamenlijke verzoek de zaak weer op de rol te brengen;
- het Zivver bericht van 7 september 2021 van mr. Palper waarbij voor de rol van 8 september 2021 het rapport van de rekenkundige van “de Bureaus” is overgelegd;
- de akte na deskundigenrapport van 6 oktober 2021 van [eiseres] ;
- de akte na deskundigenrapport met vermelding van de datum 6 oktober 202
- het Zivver bericht van 29 november 2021 van de rechtbank aan partijen waarin staat dat mr. Wilken de zaak niet verder kan behandelen en wordt vervangen; partijen is een termijn gegeven om desgewenst te vragen om een mondelinge behandeling van de zaak met de meervoudige kamer die het vonnis zal wijzen. Er is niet om een nieuwe mondelinge behandeling gevraagd. Daarop volgt dit vonnis.
2. De verdere beoordeling
waar gaat de zaak over?
Verder heeft de rechtbank een beslissing genomen over de omvang van de geleden en toekomstige materiële schade (rechtsoverweging 2.44 tot en met 2.50) en over de hoogte van het smartengeld (punt 2.51 tot en met 2.57).
De rekenkundige heeft zijn definitieve rapport van 23 juni 2021 met een begeleidend schrijven op die zelfde datum via e-mail aan de advocaten van partijen gestuurd.
Daarna zal de rechtbank samenvatten wat alle beslissingen uit het tussenvonnis en dit vonnis betekenen voor de vordering van [eiseres] en tot slot wordt nog ingegaan op de kosten van de procedure.
€ 90.000,00
€ 149.000,00-
- € 38.099,00 voor geleden materiële schade tot 1 januari 2018 (zie punt 2.45 van het tussenvonnis van 27 januari 2021), te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 18 mei 2012 (datum ongeval);
- € 62.440,00 (niet gekapitaliseerd) voor materiële schade vanaf 1 januari 2018 en in de toekomst (zie punt 2.50 van het tussenvonnis van 27 januari 2021), zonder rente;
- € 60.000,00 voor smartengeld (zie punt 2.57 van het tussenvonnis van 27 januari 2021), te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 18 mei 2012 (datum ongeval);
- € 1.178.493,00 (inclusief fiscale component) voor verlies aan verdienvermogen (zie 2.7 van dit vonnis), te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 1 januari 2022 (de kapitalisatiedatum).
€ 8.027,50(2,5 punten × tarief € 3.211,00)
3.De beslissing
bijgestaan door mr. M.A. Rademaker, griffier, en is in het openbaar uitgesproken
op 29 december 2021. [1]