Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
kantonrechter
wonende te [woonplaats] ,
eiseres, hierna ook te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde mr. W.F. Wienen,
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde, hierna ook te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde mr. J.M.P. Blom.
1.De procedure
- de dagvaarding van 11 februari 2021
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek.
2.De feiten
3.Het geschil
4.4. De beoordeling
14 december 2016 op te zeggen. Per die datum is ook de loondoorbetalingsverplichting van [gedaagde] geëindigd. Met het laten voortbestaan van de arbeidsovereenkomst is een slapend dienstverband ontstaan zoals bedoeld in de prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van
8 november 2019 (ECLI:NL:HR:2019:1734, hierna ook te noemen Xella-uitspraak).
Vast is dan ook komen te staan dat [eiseres] op 31 januari 2017 een voorstel aan [gedaagde] heeft gedaan zoals bedoeld in de Xella-uitspraak.
De kantonrechter stelt vast dat dit uitgangspunt op zichzelf juist is en dat ook vaststaat dat [eiseres] haar wens voor 20 juli 2018 heeft geuit, maar waar [gedaagde] aan voorbij lijkt te gaan is het feit dat [eiseres] in haar voorstel van 31 januari 2017 al heeft gewezen op de aanstaande compensatieregeling en [gedaagde] van die ontwikkelingen dan ook op de hoogte was dan wel had moeten zijn. Met die wetenschap mocht [gedaagde] het voorstel niet zomaar naast zich neerleggen en het als afgedaan beschouwen.
Daarnaast gaat [gedaagde] eraan voorbij dat [eiseres] op 20 juli 2018 (op het moment van inwerkingtreding van de Wet Compensatie Transitievergoeding) nog onverminderd in dienst was. In de uitspraak van het Gerechtshof waar [gedaagde] zich op beroept was het dienstverband van de werknemer al geëindigd (van rechtswege) op het moment van inwerkingtreding van de compensatieregeling. Dat is hier niet het geval. Het Gerechtshof overweegt in voornoemde uitspraak ook dat na de totstandkoming van de in artikel 7:673e BW bedoelde compensatieregeling een weigering van een werkgever om mee te werken aan beëindiging van een slapend dienstverband wordt gezien als strijdig met de norm van goed werkgeverschap.
De kantonrechter gaat aan dat verweer voorbij, omdat [gedaagde] niet al in 2017 meteen verplicht was om in te stemmen met het voorstel van [eiseres] , maar wel na 20 juli 2018, waarvoor verwezen wordt naar het hiervoor overwogene onder 4.7.
€ 48.465,36 bruto. Door [eiseres] is geen berekening overgelegd en zij heeft de berekening van [gedaagde] niet dan wel onvoldoende weersproken, terwijl dat wel op haar weg had gelegen. De kantonrechter sluit dan ook aan bij de berekening van [gedaagde] , zodat een bedrag van € 48.465,36 bruto aan [eiseres] wordt toegewezen aan schadevergoeding.
5.De beslissing
€ 2.106,83;
€ 124,00 aan salaris gemachtigde, als niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit vonnis is voldaan;
15 december 2021.