Overwegingen
1. Eiseres voegt zich in april 2019 met een visum bij haar partner in Nederland met wie zij twee dochters heeft. De vader erkent zijn dochters, die daardoor de Nederlandse nationaliteit verkrijgen. Op 29 maart 2020 komen de dochters naar Nederland
.Bij besluit van 14 oktober 2020 bevestigt de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) aan eiseres dat zij een afgeleid verblijfsrecht heeft op grond van de Nederlandse nationaliteit van haar kinderen.
2. Op 4 november 2020 dient eiseres de huidige aanvraag om kindgebonden budget in, welke aanvraag bij het primaire besluit wordt afgewezen. Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt, omdat zij van mening is dat zij met ingang van 1 april 2020 recht heeft op een kindgebonden budget.
3. Bij besluit van 11 januari 2021 heeft de Sociale verzekeringsbank (SVB) per 1 oktober 2020 aan eiseres kinderbijslag toegekend voor haar kinderen. Voor de periode daarvoor merkt de SVB eiseres niet aan als ingezetene, waardoor zij geen is verzekerde op grond van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW). Reden hiervoor is dat eiseres in het tweede en derde kwartaal van 2020 geen eigen woning of werk had. Zonder werk of woning is er volgens de SVB geen sprake van een duurzame en persoonlijke band met Nederland op grond waarvan iemand ingezetene is. Bij uitspraak van 7 juli 2021 van deze rechtbank is dit besluit bevestigd.
4. Bij besluit van 6 februari 2021 heeft verweerder aan eiseres een voorschot kindgebonden budget verleend van € 1.345,- over de periode 1 oktober 2020 tot en met 31 december 2020.
5. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard, omdat zij niet voldoet aan de voorwaarden voor het recht op kindgebonden budget over de periode 1 april 2020 tot 1 oktober 2020. Eiseres heeft pas met ingang van 1 oktober 2020 recht op kinderbijslag en daarnaast zijn er geen bijzondere omstandigheden aangedragen. Uit gegevens van de SVB blijkt immers dat voor de twee kinderen van eiseres vanaf oktober 2020 kinderbijslag wordt toegekend. Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wet op het kindgebonden budget (Wkb) in samenhang met artikel 18 van de AKW, kan eiseres alleen aanspraak maken op een kindgebonden budget als zij kinderbijslag ontvangt. Eiseres heeft dus vanaf oktober 2020 recht op kindgebonden budget. Verweerder ziet geen aanleiding om hiervan af te wijken.
6. Eiseres heeft tegen het bestreden besluit aangevoerd dat verweerder het recht op kindgebonden budget ten onrechte niet zelfstandig heeft getoetst en het oordeel van de SVB heeft gevolgd. Uit jurisprudentie van de ABRvS blijkt dat verweerder bevoegd is om af te wijken van het oordeel van de SVB. De wettelijke grondslag voor toekennen van toeslagen is een geheel andere dan de normen die in de AKW worden gehanteerd. Belangrijk is dat verweerder, anders dan de SVB, niet betwist dat eiseres ingezetene is. Zoals de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) een andere definitie kent van het begrip “alleenstaande ouder” dan de Participatiewet, zo hanteert de Wkb het begrip ingezetene op een andere manier dan de SVB. Het is op dit punt dat verweerder een eigen oordeel hoort te geven, omdat de Wkb een andere is dan de AKW.
7. Eiseres heeft voorts betoogd dat bij de introductie van het kindgebonden budget, toen nog kindertoeslag geheten, nadrukkelijk is gekozen om die toeslag uit de fiscaliteit te halen en in het uitgavenkader van de sociale zekerheid te plaatsen. Niet ‘verzekerde’ maar draagkracht is volgens haar het uitgangspunt van het kindgebonden budget. De manier waarop verweerder artikel 2, eerste lid, van de Wkb toepast zorgt ervoor dat dit verschil teniet wordt gedaan. Omdat verweerder eiseres wel als ingezetene aanmerkt en draagkracht het doorslaggevende beginsel is, kan niet anders worden geoordeeld dan dat eiseres recht heeft op kindgebonden budget vanaf 1 april 2020.
Het is niet in geschil dat aan eiseres met ingang van 29 maart 2020 rechtsreeks verblijfsrecht op grond van artikel 20 van het Verdrag betreffende werking van de Europese Unie (VWEU) toekomt. Eiseres heeft daarom per die datum een afgeleid verblijfsrecht op grond van artikel 20 van het VWEU en een verblijfsstatus als gemeenschapsonderdaan op basis van artikel 8, onder e, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Eveneens staat was dat de SVB aanleiding heeft gezien om aan haar over de periode vanaf oktober 2020 kinderbijslag toe te kennen.
8. In geschil is of eiseres recht heeft op kindgebonden budget over de periode 1 april 2020 tot 1 oktober 2020.
9. Uit artikel 2, eerste lid, van de Wkb volgt dat het recht op kindgebonden budget is gekoppeld aan het recht op kinderbijslag. De SVB stelt vast wie recht op kinderbijslag heeft. Verweerder stelt vervolgens het kindgebonden budget vast op basis van de door de SVB geleverde informatie over de personen die recht hebben op kinderbijslag en op door hem verzamelde inkomens- en partnergegevens. Het is niet aan verweerder om te treden in de beoordeling door de SVB van het recht op kinderbijslag.Meer in het bijzonder heeft deze rechtbank op 7 juli 2021 ten aanzien van het recht op kinderbijslag van eiseres geoordeeld dat de SVB zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres in het tweede en derde kwartaal van 2020 niet was aan te merken als ingezetene en dat zij daardoor niet verzekerd was voor de AKW. Verweerder heeft, anders dan eiseres stelt, geen ander standpunt ingenomen over het ingezetenschap van eiseres.
10. Verweerder heeft zich gelet hierop terecht op het standpunt gesteld, dat eiseres met ingang van 1 april 2020 niet voldoet aan de voorwaarden om op grond van de Wkb aanspraak te hebben op kindgebonden budget.
11. De rechtbank volgt eiseres niet in haar standpunt dat verweerder op grond van het
draagkrachtbeginsel, dat leidend is bij de vraag of iemand in aanmerking komt voor een kindgebonden budget, artikel 2, eerste lid, van de Wkb buiten toepassing moet laten.
12. In de Memorie van Toelichting bij de Wkbstaat dat het recht op kindertoeslag
(thans kindgebonden budget) is gekoppeld aan de betaling van kinderbijslag en via die route is het recht dus ook gekoppeld aan het zijn van ingezetene. De AKW is echter een volksverzekering, terwijl het kindgebonden budget een inkomensafhankelijke regeling is die valt onder reikwijdte van de Awir en uitgaat van het draagkrachtbeginsel. De wetgever heeft voor deze constructie gekozen en heeft het draagkrachtbeginsel anders uitgewerkt dan eiseres bepleit. Er bestaat voorts geen regeling om het kindgebonden budget toe te kennen als er geen recht is op betaling van kinderbijslag maar wel van rechtmatig verblijf. Er is dan ook geen enkele reden om artikel 2, eerste lid, van de Wkb buiten toepassing te laten. Het is aan de wetgever om de wet te wijzigen als hij van mening is dat kindgebonden budget ook toegekend moet worden in gevallen waarin geen recht op kinderbijslag bestaat.
13. Dit laat onverlet dat artikel 2, eerste lid, van de Wkb buiten toepassing moet worden
gelaten, indien toepassing daarvan niet verenigbaar is met het Unierecht. Dit is niet het geval, omdat artikel 20 van het VWEU geen directe aanspraak op een kindgebonden budget met zich brengt.Eiseres heeft verder aangevoerd dat zij gedurende een periode niet in haar onderhoud kon voorzien door middel van werk of bijstand, omdat haar inschrijving in de Basisregistratie Personen zou zijn geweigerd en dat zij afhankelijk was van voedselbank en giften van derden. Deze omstandigheden kunnen er echter niet toe leiden dat zij recht heeft op kindgebonden budget omdat het waarborgen van het bestaansminimum niet het doel van het kindgebonden budget is. Het kindgebonden budget is bedoeld om ouders die ingezetene zijn en recht hebben op kinderbijslag te ondersteunen in de kosten van opvoeding en ontwikkeling van kinderen.
14. De rechtbank concludeert dat verweerder eiseres voor het tweede en derde kwartaal van 2020 dus terecht geen kindgebonden budget heeft toegekend.
15. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.