ECLI:NL:RBMNE:2021:6141

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 december 2021
Publicatiedatum
20 december 2021
Zaaknummer
C/16/530621 / KG ZA 21-634
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot verwijdering persoonsgegevens uit het IVR en EVR van een hypotheekbemiddelaar betrokken bij valsheid in geschrifte

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 21 december 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een hypotheekadviseur, aangeduid als [eiser], en De Volksbank N.V. De eiser vorderde de verwijdering van zijn persoonsgegevens uit het Interne Verwijzingsregister (IVR) en het Externe Verwijzingsregister (EVR) van De Volksbank, omdat hij beschuldigd werd van valsheid in geschrifte. De achtergrond van de zaak betreft een hypotheekaanvraag die eiser in juni 2020 indiende voor een echtpaar, waarbij hij een werkgeversverklaring uploadde die later als vervalst werd beschouwd door De Volksbank. De Volksbank had op 12 mei 2021 de persoonsgegevens van eiser geregistreerd in het IVR en EVR, wat eiser als onterecht betwistte.

Tijdens de mondelinge behandeling op 7 december 2021 heeft de voorzieningenrechter de argumenten van beide partijen gehoord. Eiser stelde dat hij de werkgeversverklaring niet had gewijzigd, terwijl De Volksbank betoogde dat er voldoende bewijs was dat eiser de verklaring had vervalst. De voorzieningenrechter oordeelde dat De Volksbank gegronde redenen had om de persoonsgegevens van eiser te registreren, gezien de concrete aanwijzingen van vervalsing. De voorzieningenrechter concludeerde dat de registratie in het IVR en EVR gerechtvaardigd was en dat de belangen van De Volksbank en de financiële sector zwaarder wogen dan die van eiser, die hinder ondervond van de registratie.

De vorderingen van eiser werden afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldigheid bij het omgaan met persoonsgegevens in de financiële sector en de gevolgen van valsheid in geschrifte voor de betrokkenen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/530621 / KG ZA 21-634
Vonnis in kort geding van 21 december 2021
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. M. de Boorder te 's-Gravenhage,
tegen
de naamloze vennootschap
DE VOLKSBANK N.V.,
gevestigd te Utrecht,
gedaagde,
advocaat mr. M.H. Berrevoets te Utrecht.
Partijen worden hierna [eiser] en De Volksbank genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de concept dagvaarding met 6 producties en de vrijwillige verschijning van partijen;
  • de producties 1 tot en met 14 van De Volksbank;
  • de aanvullende productie 7 van [eiser] .
1.2.
Op 7 december 2021 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt. Beide partijen hebben een pleitnota overgelegd en voorgedragen. Na sluiting van de mondelinge behandeling is datum voor vonnis bepaald.

2.Waar gaat de zaak over?

2.1.
[eiser] is werkzaam als adviseur bij zijn onderneming [onderneming 1] en bemiddelt voor klanten onder meer bij het afsluiten van hypotheken.
2.2.
De Volksbank verstrekt via haar label BLG Wonen hypotheken aan klanten.
2.3.
[eiser] heeft voor het echtpaar [A (achternaam)] in juni 2020 een hypotheekaanvraag ingediend bij BLG Wonen. Van de heer [A (achternaam)] (hierna: [A (achternaam)] ) ontving hij op 2 juni 2020 om 17:38 uur een werkgeversverklaring, die de werkgever van [A (achternaam)] eerder op de dag had ingevuld en om 17:10 uur aan hem had verstuurd. Op deze werkgeversverklaring staat bij DGA "ja" aangekruist, zonder vermelding van een aandelenpercentage.
2.4.
Op 22 juni 2020 heeft [eiser] om 13:48 uur de werkgeversverklaring van [A (achternaam)] geüpload in het digitale portaal van BLG Wonen. Hierna zijn door BLG Wonen nadere gegevens en documenten opgevraagd bij [eiser] . Op 23 juli 2020 heeft [eiser] de hypotheekaanvraag ingetrokken, nadat hij op 21 juli 2020 aan BLG Wonen had bericht dat er ten onrechte werd uitgegaan van een 25% aandelenbelang van [A (achternaam)] .
2.5.
Op 12 mei 2021 zijn de persoonsgegevens van [eiser] door De Volksbank geregistreerd in het Interne Verwijzingsregister (IVR) en het Externe Verwijzingsregister (EVR) voor de duur van acht jaren, omdat hij volgens De Volksbank de geüploade werkgeversverklaring op 22 juni 2020 heeft vervalst, doordat hij daarop bij het aandelenpercentage achter DGA zelf "25%" heeft ingevuld.
2.6.
In deze procedure vordert [eiser] bij voorlopige voorziening om zijn persoonsgegevens binnen 24 uur te laten verwijderen uit het IVR en EVR door De Volksbank. Volgens [eiser] heeft hij de werkgeversverklaring niet gewijzigd en wordt dat ondersteund door een proces-verbaal van constatering van een deurwaarder en een rapport van [onderneming 2] .
2.7.
De Volksbank voert gemotiveerd verweer dat er in de kern op neerkomt dat zij een zorgvuldig onderzoek heeft uitgevoerd, waar geen andere conclusie uit kan volgen dan dat [eiser] de geüploade werkgeversverklaring op 22 juni 2020 heeft vervalst.
2.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

3.Wat oordeelt de voorzieningenrechter?

3.1.
Het gaat in dit kort geding om de vraag of De Volksbank op 12 mei 2021 gegronde redenen had om te besluiten tot opname van de persoonsgegevens van [eiser] in het IVR en EVR. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is dat het geval, omdat er concrete aanwijzingen zijn dat [eiser] een werkgeversverklaring vervalst en geüpload heeft bij de hypotheekaanvraag voor zijn klant. Er is niets naar voren gekomen dat geeft te twijfelen of [eiser] zich schuldig heeft gemaakt aan dit strafbare feit. Ook een belangenafweging valt in het nadeel van [eiser] uit, gelet op de ernst en recentheid van zijn handelen, waardoor de gevraagde voorziening door [eiser] om op dit moment te worden verwijderd uit de registers, zal worden afgewezen. Dit wordt hierna toegelicht.
Spoedeisendheid
3.2.
[eiser] heeft voldoende aangetoond dat hij een spoedeisend belang heeft. Hij heeft onderbouwd dat hij privé en zakelijk hinder ondervindt van de registratie in het IVR en EVR, omdat hij voor zichzelf en zijn klanten moeilijk(er) of zelfs geen financiële producten meer kan afsluiten bij financiële dienstverleners in de markt. De Volksbank heeft tijdens de mondelinge behandeling erkend dat zij meldingen krijgt dat partijen de registratie van [eiser] in het EVR raadplegen, zodat het spoedeisend belang is komen vast te staan.
Criteria voor registratie in het IVR en EVR
3.3.
De Volksbank heeft de persoonsgegevens van [eiser] in het IVR en EVR geregistreerd op grond van de criteria in het Protocol Incidentenwaarschuwingssysteem Financiële Instellingen (hierna: het Protocol). Met het Protocol geven de aangesloten financiële instellingen uitvoering aan hun wettelijke verplichting om maatregelen te treffen ter bescherming van de integriteit van de financiële sector.
3.4.
Opname in het IVR en EVR is een verwerking van persoonsgegevens en moet voldoen aan artikel 6 lid 1 sub f van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Het is vaste rechtspraak dat het Protocol voldoende waarborgen biedt voor een rechtmatige verwerking van persoonsgegevens. Het Protocol dient daarom tot uitgangspunt bij de beoordeling van de vraag of opname van de persoonsgegevens van [eiser] in het IVR en EVR gerechtvaardigd is.
3.5.
Voor vastlegging van gegevens in het IVR is op grond van artikel 3.1.1 Protocol vereist dat sprake is van een
"incident", omschreven in artikel 2 Protocol als:
"een gebeurtenis die als gevolg heeft, zou kunnen hebben of heeft gehad dat de belangen, integriteit of veiligheid van de cliënten of medewerkers van een Financiële Instelling, de Financiële Instelling zelf of de financiële sector als geheel in het geding zijn of kunnen zijn, zoals het falsificeren van nota’s, identiteitsfraude, skimming, verduistering in dienstbetrekking, phishing en opzettelijke misleiding."
3.6.
Op grond van artikel 3.1.1 Protocol is vereist dat registratie geschiedt ten behoeve van het in artikel 4.1.1 Protocol genoemde doel, namelijk: het ondersteunen van activiteiten gericht op het waarborgen van de veiligheid en de integriteit van de financiële sector.
3.7.
Op grond van artikel 5.2.1 van het Protocol is registratie in het EVR slechts geoorloofd indien kort gezegd:
a. a) de gedraging(en) van de te vermelden persoon een bedreiging vormen voor (I) de (financiële) belangen van cliënten en/of de financiële instelling zelf of (II) de continuïteit en/of de integriteit van de financiële sector;
b) in voldoende mate vaststaat dat de desbetreffende (rechts)persoon betrokken is bij de onder a bedoelde gedraging(en). Dit betekent dat van strafbare feiten in principe aangifte wordt gedaan;
c) het proportionaliteitsbeginsel in acht is genomen in die zin dat wordt vastgesteld dat het belang van opname prevaleert boven de mogelijk nadelige gevolgen van opname in het Extern Verwijzingsregister voor de desbetreffende persoon.
3.8.
Voor verwerking van persoonsgegevens in het EVR dient sprake te zijn van zodanige concrete feiten en omstandigheden dat zij een als strafbaar feit te kwalificeren bewezenverklaring in de zin van art. 350 Wetboek van Strafvordering (Sv) kunnen dragen. Een veroordeling door de strafrechter is echter niet vereist. Als maatstaf geldt dat de vastgestelde gedragingen een zwaardere verdenking dan een redelijk vermoeden van schuld moeten opleveren, in die zin dat de te verwerken strafrechtelijke persoonsgegevens in voldoende mate moeten vaststaan. Uitgangspunt is verder dat het aan de financiële instelling is te onderbouwen en te concretiseren waarom zij tot registratie is overgegaan (zie HR 29 mei 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH4720, r.o. 4.4. en hof Arnhem-Leeuwarden 7 november 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:8710, r.o. 5.4).
3.9.
Voor opneming van persoonsgegevens in het IVR gelden dus minder strenge eisen dan voor opneming in het EVR, omdat de registratie in het IVR alleen voor de instelling zelf (en de met haar verbonden rechtspersonen) zichtbaar is, terwijl de registratie in het EVR ook voor andere financiële dienstverleners die daaraan deelnemen raadpleegbaar is.
Er is een zwaardere verdenking dan alleen een redelijk vermoeden van schuld
3.10.
De Volksbank heeft de registratie van [eiser] in het IVR en EVR voldoende onderbouwd, omdat zij concrete aanwijzingen naar voren heeft gebracht dat [eiser] zich schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrifte. Dat blijkt uit de metadata van het document dat [eiser] in het portaal van BLG Wonen heeft geüpload op 22 juni 2020. In dit document staat bij DGA niet alleen "ja" aangekruist, maar ook "25%" vermeld. Dit document is om 13:48 uur door [eiser] geüpload in het portaal, waarbij uit de onderliggende metadata blijkt dat het document nog kort ervoor om 12:23 uur is bewerkt.
3.11.
Nadat op 6 augustus 2020 vragen waren gesteld door De Volksbank aan [eiser] over de aangeleverde informatie bij de ingetrokken hypotheekaanvraag van [A (achternaam)] , erkende [eiser] aanvankelijk op 1 oktober 2020 - naar zijn eigen zeggen pas ná overleg met de klant - dat op 22 juni 2020 een onjuiste verklaring door hem was geüpload:
"In eerste instantie is de werkgeversverklaring door de werkgever onjuist ingevuld. Er is ingevuld dat aanvrager algemeen directeur is als functie. Daarnaast is per abuis ook ingevuld dat aanvrager 25% in het bezit had, hetgeen de indruk heeft gewekt bij de behandelaar van het dossier bij BLG dat meneer een DGA is of een eigen bedrijf is. Ik heb zelf dit stuk over het hoofd gezien aangezien ik normaliter deze zaken check voordat ze deur uit gaan gelet op FTR. Door drukte in die periode heb ik dit dus niet gezien anders had ik de WGV ook zo niet ingezonden."
3.12.
Uit de e-mails van [A (achternaam)] en zijn werkgever die [eiser] op 2 juni 2020 ontving, blijkt echter dat de door hen opgestuurde werkgeversverklaring aan [eiser] geen vermelding van "25%" bij DGA bevat. Bovendien hebben [A (achternaam)] en zijn werkgever aan De Volksbank verklaard dat zij dit niet hebben ingevuld en hier niet van op de hoogte waren. Verder heeft [A (achternaam)] in e-mails laten weten aan De Volksbank aangifte te zullen doen en te hebben gedaan tegen [eiser] vanwege de vervalsing van zijn werkgeversverklaring.
3.13.
Op zijn verklaring dat hij op 22 juni 2020 een werkgeversverklaring heeft geüpload met de vermelding van "25%", is [eiser] vervolgens in het voorjaar 2021 teruggekomen. [eiser] stelde toen - zoals hij in deze procedure herhaalt - dat niet hij, de heer [A (achternaam)] of diens werkgever "25%" op de werkgeversverklaring heeft ingevuld, maar dat BLG Wonen dat intern moet hebben gedaan ná het uploaden van de werkgeversverklaring door [eiser] op 22 juni 2020. Voor die gang van zaken bestaat naar het oordeel van de voorzieningenrechter echter geen enkel aanknopingspunt.
3.14.
Allereerst heeft De Volksbank onderbouwd naar voren gebracht dat in het digitale portaal dat BLG Wonen gebruikt, alle metadata van documenten vastgelegd worden. Die documenten zijn na het uploaden niet meer aan te passen of te verwijderen, ook niet door de medewerkers van BLG Wonen zelf. Als geüploade documenten in het portaal onjuist of onvolledig zijn, kan de hypotheekadviseur dus alleen nieuwe (aangevulde) documenten uploaden, waarbij de oude (onjuiste) documenten in het portaal blijven staan. Zo ook bij het hypotheekdossier van [A (achternaam)] met de door [eiser] geüploade documenten, dat vandaag de dag nog steeds toegankelijk en raadpleegbaar is. Van het aanbod door De Volksbank om tijdens de mondelinge behandeling gezamenlijk de geüploade documenten door [eiser] in het portaal te verifiëren, wenste [eiser] echter geen gebruik te maken, omdat volgens hem het systeem achter het portaal van BLG Wonen door De Volksbank beïnvloed kan zijn.
3.15.
Dat van oneigenlijke beïnvloeding door BLG Wonen of De Volksbank sprake is, waarbij het gissen blijft welk belang zij daarbij zouden hebben, is niet gebleken. [eiser] verwijst in dit kader naar een proces-verbaal van een deurwaarder van 25 maart 2021 en een rapport van [onderneming 2] van 4 oktober 2021, waaruit zou volgen dat niet hij maar medewerkers van BLG Wonen de werkgeversverklaring hebben gewijzigd. De deurwaarder heeft blijkens het proces-verbaal geconstateerd dat op de computer van [eiser] twee bestanden met een werkgeversverklaring van [A (achternaam)] staan opgeslagen: één zoals ontvangen van [A (achternaam)] op 2 juni 2020 zonder vermelding van "25%" (bijlage 1) en één door [eiser] ondertekend en gescand op 22 juni 2020 zonder vermelding van "25%" (bijlage 2).
3.16.
Over de werkgeversverklaring in bijlage 2 merkt de deurwaarder het volgende op in zijn constatering (pagina 2 van het proces-verbaal):
"(…)
Het is volgens [eiser] niet mogelijk om als gebruiker van het portaal deze documenten na het uploaden nog in te zien of weer te downloaden. Het is om die reden dat [eiser] , zo verklaarde hij, van elk document dat hij in het webportaal van BLG Wonen plaatst een exemplaar ondertekent en stempelt en dat document inscant. Naar de verklaring van [eiser] betreft dat het document dat is bijgevoegd als bijlage 2.
(…)
Tezamen met [eiser] heb ik de bestandseigenschappen onderzocht van het document dat als bijlage 2 is bijgevoegd. Van deze bestandseigenschappen heb ik schermafdrukken gemaakt, deze zijn als bijlage 5, 6, 7, 8 en 9 bij dit proces-verbaal gevoegd. In deze bestandseigenschappen is te lezen dat het document op 22 juni 2020 om 13.46 voor het laatste is aangepast (bijlage 5 en 6). In bijlage 7 is te lezen dat het bestand op die datum om 12.48 voor het laatst is gewijzigd. In bijlage 8 en 9 is te lezen dat het bestand voor het laatst is aangepast om 13.48, maar daarin is de tijd in een andere tijdzone genoteerd."
3.17.
Deze constatering van de deurwaarder staat haaks op de bevinding van [onderneming 2] , die drie bestanden met een werkgeversverklaring van [A (achternaam)] heeft onderzocht: één zoals ontvangen van [A (achternaam)] op 2 juni 2020 zonder vermelding van "25%" (bestand 1), één zoals na het uploaden door [eiser] op 22 juni 2020 is uitgeprint, ondertekend en gescand zonder vermelding van "25%" (bestand 2) en één zoals op 27 januari 2021 is ontvangen van het fraudeteam van De Volksbank. Gelet op deze omschrijving zou de werkgeversverklaring in de door de deurwaarder genoemde bijlage 2 en in het door [onderneming 2] genoemde bestand 2 met elkaar overeen moeten komen als hetzelfde bestand. Dat is echter niet het geval.
3.18.
Waar de deurwaarder namelijk signaleert dat het digitale bestand achter bijlage 2 wél metadata bevat over wijzigingen om 12.48, 13.46 en 13.48 (zie het citaat in rechtsoverweging 3.16 hiervoor), concludeert [onderneming 2] juist het tegenovergestelde:
"Bestand (2):
Geen meta data beschikbaar (komt door printen, ondertekenen, inscannen)Formulier wel ondertekend met: "Document aan BLG gezonden op 22/6/2020" inclusief stempel en handtekening van dhr. [eiser] ."
3.19.
Daarnaast geldt dat de metadata die de deurwaarder omschrijft, ook niet aansluiten op de metadata zoals die blijken uit het door [eiser] geüploade bestand in het portaal van BLG Wonen volgens De Volksbank. Dat geüploade bestand werd namelijk niet om 12:48 uur en 13:48 uur gewijzigd (zoals de deurwaarder constateert), maar om 12:23 uur gewijzigd en om 13:46 uur geüpload. Bovendien blijkt uit bijlage 6 bij het proces-verbaal van de deurwaarder dat het bestand pas om 13:46 uur is
"gemaakt",terwijl uit bijlage 7 weer blijkt dat het om 12:48 uur op dezelfde dag zou zijn "
gewijzigd", wat technisch gezien dus niet mogelijk is als het hetzelfde bestand zou zijn zoals de deurwaarder constateert.
3.20.
Deze discrepanties tussen de constatering door de deurwaarder en de bevindingen van [onderneming 2] , en de afwijking in genoemde tijdstippen, heeft [eiser] niet kunnen ophelderen tijdens de mondelinge behandeling. Zijn enige verklaring, dat hij al vóór het uploaden de werkgeversverklaring kan hebben uitgeprint, is daarvoor in ieder geval niet toereikend. Bovendien is die verklaring onaannemelijk, omdat [eiser] eerder aangaf (zoals [onderneming 2] in haar rapport herhaalt) dat hij dit pas doet nádat het bestand succesvol is geüpload, wat qua zorgvuldigheid ook meer in de rede zal liggen omdat zich bij het uploaden nog technische problemen kunnen voordoen die het uploaden kunnen beletten.
3.21.
Het proces-verbaal van de deurwaarder doet de bevindingen van De Volksbank dat [eiser] de werkgeversverklaring heeft vervalst, dus niet wankelen. Integendeel, het sterkt juist de conclusie dat [eiser] nog steeds de vervalsing lijkt te proberen te verhullen. Daarbij biedt het rapport van [onderneming 2] überhaupt geen aanknopingspunt voor welke verklaring [eiser] op 22 juni 2020 heeft geüpload, aangezien [onderneming 2] die cruciale verklaring niet heeft onderzocht, maar enkel het ontvangen document van [A (achternaam)] van 2 juni 2020, het op 22 juni 2020 door [eiser] uitgeprinte, ondertekende en gescande document en het van De Volksbank ontvangen document dat nog gewijzigd is op 23 juli 2020 (en derhalve niet het document is dat op 22 juni 2020 door [eiser] is geüpload).
3.22.
Over het van De Volksbank afkomstige bestand dat volgens [onderneming 2] nog gewijzigd is op 23 juli 2020, heeft De Volksbank verklaard dat deze tijdscodering is ontstaan door het downloaden van het bestand uit het portaal en opslaan daarvan op de computer op die betreffende dag door een compliance medewerker van De Volksbank. Dit bestand is later doorgestuurd aan [eiser] per e-mail. [eiser] heeft dit onvoldoende weersproken. Ook dit document kan daarom de implicatie door [eiser] dat (medewerkers van) BLG Wonen debet zijn aan de vervalsing, niet dragen. Bovendien kan dit bestand [eiser] niet vrijpleiten van de vervalsing, omdat uit het dossier volgt dat [eiser] al vóór 23 juli 2020 bij De Volksbank heeft gemeld dat de vermelding van "25%" op de werkgeversverklaring onjuist was. Op dat moment was de werkgeversverklaring namelijk al ontvangen, waardoor De Volksbank dat niet pas op 23 juli 2020 (de datum waarop [eiser] de hypotheekaanvraag introk) kan hebben ingevuld. Bovendien weegt ook hier de voorzieningenrechter mee dat [eiser] geen gebruik heeft willen maken van het aanbod van De Volksbank om tijdens de mondelinge behandeling het portaal te raadplegen, zodat partijen gezamenlijk konden vaststellen of het door hem op 22 juni 2020 geüploade bestand wel of niet de vermelding van "25%" bevat.
3.23.
[eiser] heeft nog aangevoerd dat de vervalsing op zichzelf niet tot een positieve(re) uitkomst kon leiden bij de hypotheekbeoordeling, omdat er eerst nog aanvullende stukken aangeleverd moesten worden, zoals jaarcijfers over meerdere jaren. De aanvraag is daardoor niet beïnvloed. Dat standpunt volgt de voorzieningenrechter niet, omdat deze redenering van [eiser] ervan uit lijkt te gaan dat registratie alleen gerechtvaardigd is als het vervalste geschrift de hypotheekaanvraag daadwerkelijk heeft beïnvloed. Het vervalsen van een geschrift en het gebruik maken van dat vervalste geschrift is echter op zichzelf al voldoende voor registratie. Daar komt bij dat [eiser] door externe factoren, namelijk enerzijds het feit dat De Volksbank navraag deed bij [eiser] over de vermelding en nadere stukken opvroeg ter verificatie en anderzijds het feit dat [A (achternaam)] elders een hypotheek aangeboden kreeg, de hypotheekaanvraag heeft ingetrokken.
3.24.
Gelet op het voorgaande heeft De Volksbank naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk gemaakt dat [eiser] zich schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrifte, door de werkgeversverklaring van [A (achternaam)] aan te passen en te uploaden op 22 juni 2020 om de hypotheekaanvraag bij BLG Wonen te beïnvloeden.
Belangenafweging: de registratie is subsidiair en proportioneel
s
3.25.
De beslissing van De Volksbank om [eiser] in het IVR en EVR op te nemen, moet subsidiair en proportioneel zijn. Daaraan is voldaan. Een belangenafweging leidt op dit moment ook niet tot beëindiging van de registratie in het IVR en EVR.
3.26.
Bij subsidiariteit gaat het om het uitgangspunt dat er geen lichter middel is om hetzelfde doel te bereiken. Het doel van de registratie van persoonsgegevens van [eiser] is om De Volksbank en andere financiële dienstverleners erop te wijzen dat hij betrokken is geweest bij een incident, teneinde de belangen en integriteit van de financiële sector te waarborgen. Dat is op geen andere manier te bereiken dan door registratie. [eiser] heeft dat niet weersproken. Aan de eisen van subsidiariteit is daarom voldaan.
3.27.
Bij proportionaliteit gaat het om een afweging van de belangen over en weer. [eiser] is vanuit zijn onderneming al jarenlang werkzaam als adviseur en bemiddelaar bij verzekeringen en hypotheken, waarmee hij inkomsten genereert om zijn gezin te onderhouden. Door de registratie wordt hij gehinderd in zijn werkzaamheden, omdat (aangesloten) financiële dienstverleners door de registratie de samenwerking met [eiser] niet meer willen voortzetten. [eiser] heeft daardoor een zwaarwegend belang bij verwijdering uit de registers. Het belang van De Volksbank en de financiële sector dat zij beschermd moeten worden tegen personen die betrokken zijn bij misdrijven zoals valsheid in geschrifte, is aan de andere kant ook zwaarwegend, temeer wanneer het een persoon betreft die beroepsmatig en structureel met financiële dienstverleners samenwerkt.
3.28.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter prevaleert op dit moment het belang van De Volksbank en de financiële sector, gelet op de ernst van het handelen van [eiser] en de recentheid van het incident, dat pas 7 maanden geleden tot registratie heeft geleid. Daarbij weegt mee dat [eiser] tot op de dag van vandaag blijft ontkennen dat hij tot de vervalsing is overgegaan en nog steeds lijkt te proberen - zonder succes - om die vervalsing te verhullen door een rookgordijn op te trekken. Weliswaar erkende [eiser] tijdens de mondelinge behandeling dat hij in de betreffende periode waarin dit speelde, meerdere fouten blijkt te hebben gemaakt bij hypotheekaanvragen, maar doordat hij zonder plausibele verklaring stellig blijft volharden dat daar in dit geval geen enkele sprake van kan zijn geweest, doet dat de voorzieningenrechter twijfelen of zijn intenties zuiver zijn.
3.29.
Die twijfel werd tijdens de mondelinge behandeling verder vergroot, doordat [eiser] zonder begin van bewijs stelde dat [A (achternaam)] juist aangifte zou hebben willen doen tegen De Volksbank van oplichting, terwijl in het dossier het tegenovergestelde terug te lezen is. Of doordat [eiser] tijdens de mondelinge behandeling voor het eerst naar voren bracht in mei of juni 2020 wél een werkgeversverklaring met de vermelding van "25%" op papier te hebben gezien tijdens een bespreking met [A (achternaam)] en diens werkgever, die vervolgens bij het oud papier zou zijn beland, terwijl [A (achternaam)] en diens werkgever (en overigens ook [eiser] zelf) daar niets over zeggen in hun verklaringen in het dossier. Het gedraai in toelichting rondom de werkgeversverklaring maakt het verhaal van [eiser] ongeloofwaardig en wijst er dus op dat hij nog steeds de waarheid naar zijn hand probeert te zetten. De voorzieningenrechter is het daarom met De Volksbank eens dat deze handelwijze van [eiser] en het gebrek aan reflectie in dat kader, het benodigde vertrouwen in een adviseur en bemiddelaar zoals [eiser] ernstig schaadt. Het belang van [eiser] bij verwijdering uit de registers, weegt daar op dit moment niet tegenop.
Conclusie
3.30.
De conclusie luidt dat De Volksbank de persoonsgegevens van [eiser] heeft mogen opnemen in het EVR en dat deze gegevens daarin geregistreerd mogen blijven. Omdat aan de strengere voorwaarden voor opneming in het EVR is voldaan, is daarmee ook voldaan aan de voorwaarden voor opneming in het IVR. De belangenafweging leidt op dit moment niet tot een andere uitkomst. De vorderingen zullen daarom worden afgewezen.
Proceskosten
3.31.
Als de in het ongelijk gesteld partij zal [eiser] worden veroordeeld in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van De Volksbank begroot op € 667,00 aan griffierecht en € 980,00 aan salaris advocaat.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
4.1.
wijst de vorderingen af,
4.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van De Volksbank tot op heden begroot op € 1.647,00, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
4.3.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 voor salaris advocaat, te vermeerderen met € 85,00 en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit vonnis plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
4.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.R. Hurenkamp en in het openbaar uitgesproken op 21 december 2021. [1]

Voetnoten

1.type: