ECLI:NL:RBMNE:2021:6136

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 december 2021
Publicatiedatum
20 december 2021
Zaaknummer
C/16/526243 / FO RK 21-861
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevel tot terugverhuizing in het kader van ouderschapsplan en gezag over minderjarigen

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 20 december 2021 een beschikking gegeven in een geschil tussen de vader en de moeder over de verhuizing van de vader naar [plaatsnaam 1]. De vader had eerder in juli 2021 verhuisd naar [plaatsnaam 1], wat meer dan tien kilometer van de woonplaats van de moeder lag. Dit was in strijd met de afspraken die in het ouderschapsplan waren gemaakt, waarin stond dat de ouders niet verder dan tien kilometer van elkaar mochten verhuizen totdat het jongste kind zestien jaar oud was. De rechtbank oordeelde dat de vader vervangende toestemming nodig had om met de kinderen naar [plaatsnaam 1] te verhuizen, en dat hij deze toestemming niet had verkregen. De rechtbank wees het verzoek van de vader af en beval hem om binnen zes maanden terug te verhuizen naar een woning op een afstand van maximaal tien kilometer van de woonplaats van de moeder. Tevens werd een dwangsom van € 500,- per dag opgelegd voor het geval de vader niet aan deze verplichting voldeed, met een maximum van € 200.000,-. De rechtbank benadrukte dat de belangen van de kinderen voorop staan en dat de vader onvoldoende had onderbouwd waarom de verhuizing noodzakelijk was. De rechtbank concludeerde dat de vader de verhuizing onvoldoende had doordacht en voorbereid, en dat de gevolgen voor de kinderen onacceptabel waren. De beslissing is niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de vader in hoger beroep kan gaan zonder direct te hoeven terugverhuizen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummer: C/16/526243 / FO RK 21-861
Verhuizing
Beschikking van 20 december 2021
in de zaak van:
[verzoeker] ,
wonende in [woonplaats 1] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. M.A.V. Daansen,
tegen
[verweerster] ,
wonende in [woonplaats 2] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. M.C.J. Fleur.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
  • het verzoekschrift van de vader (met bijlagen) binnengekomen op 10 augustus 2021;
  • het verweerschrift van de moeder, binnengekomen op 12 november 2021;
  • het F9-formulier van de vader van 18 november 2021 met bijlagen.
1.2.
Het verzoek is door de meervoudige kamer (dat wil zeggen dat de zaak behandeld is door drie rechters) besproken tijdens de mondelinge behandeling (zitting) van 22 november 2021. Daarbij waren aanwezig:
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • mevrouw [A] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).
1.3.
De rechtbank heeft aan [minderjarige 1 (voornaam)] , de dochter van de ouders, gevraagd wat zij van het verzoek vindt. De voorzitter heeft op 16 november 2021 gesproken met [minderjarige 1 (voornaam)] . [minderjarige 1 (voornaam)] heeft verteld dat zij het in [plaatsnaam 1] leuk vindt en dat zij de afstand naar school niet vervelend vindt. Ze heeft verder, kort gezegd, verteld dat haar ouders al jaren veel ruzie maken en dat ze daar heel veel last van heeft.

2.Waar gaat het over?

2.1.
De ouders hebben tot 2017 met elkaar een relatie gehad.
2.2.
Zij hebben samen twee kinderen:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2008 in [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2011 in [geboorteplaats]
[minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] hebben hun hoofdverblijfplaats bij de moeder.
2.3.
De ouders hebben samen het gezag over [minderjarige 1 (voornaam)] . De moeder is alleen belast met het gezag over [minderjarige 2 (voornaam)] .
2.4.
[minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] staan ingeschreven bij de moeder. [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] gaan om de week van donderdagavond tot en met woensdagochtend naar school naar de vader.
2.5.
In het ouderschapsplan van 18 september 2018 hebben de ouders het volgende afgesproken over een verhuizing:
  • “De ouders spreken af om niet verder dan 10 kilometer vanaf het huidige adres te gaan wonen totdat het jongste kind 16 jaar is.
  • De ouders informeren elkaar tenminste drie maanden van te voren wanneer één van hen op een afstand van meer dan 10 kilometer gaat wonen.
  • Als één van de ouders door een werkgever verplicht wordt om ver weg te gaan wonen, dan spreken de ouders af om er voor te zorgen dat het contact met de kinderen zo goed mogelijk wordt gehandhaafd.”
2.6.
De vader is in juli 2021 verhuisd naar [plaatsnaam 1] . [plaatsnaam 1] is meer dan tien kilometer van [plaatsnaam 2] .
2.7.
In het vonnis van 26 juli 2021 heeft de voorzieningenrechter de vader geboden om binnen twee maanden terug te verhuizen naar een woning op een afstand van maximaal tien kilometer van de [straatnaam] [nummeraanduiding] , [postcode] [plaatsnaam 2] , op straffe van een door hem aan de moeder te betalen dwangsom voor een bedrag van € 500,- voor iedere dag dat hij niet terugverhuist, tot een maximum van € 60.000,- is bereikt, tenzij de vader binnen vier weken na het vonnis een verzoekschrift indient bij de rechtbank met het verzoek om alsnog aan hem vervangende toestemming te verlenen voor zijn verhuizing naar [plaatsnaam 1] en hij deze toestemming ook verkrijgt in de bodemprocedure.
2.8.
De vader vraagt de rechtbank vervangende toestemming om met [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] naar [plaatsnaam 1] te verhuizen.
2.9.
De moeder is het hier niet mee eens. De moeder vindt dat het verzoek van de vader moet worden afgewezen. Verder vraagt de moeder vraagt de rechtbank om:
  • de vader te bevelen binnen een maand te verhuizen naar een woning op een afstand van maximaal tien kilometer van de [straatnaam] [nummeraanduiding] , [postcode] [plaatsnaam 2] , althans binnen een zodanige termijn als uw rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren;
  • de vader te veroordelen tot het betalen van een dwangsom aan de moeder van € 500,- voor iedere dag dat de vader zich niet houdt aan de verhuisverplichting.

3.De beoordeling

Beslissing
3.1.
De rechtbank zal het verzoek van de vader afwijzen. Dat betekent dat de vader niet met de kinderen naar [plaatsnaam 1] mag verhuizen. Verder zal de rechtbank de vader bevelen om binnen zes maanden te verhuizen naar een woning op een afstand van maximaal tien kilometer van de [straatnaam] in [plaatsnaam 2] . Daarnaast zal de rechtbank de vader veroordelen tot het betalen van een dwangsom aan de moeder van € 500,- voor iedere dag dat de vader zich niet houdt aan de verhuisverplichting, met een maximum van € 200.000,-.
De rechtbank zal hieronder uitleggen waarom zij deze beslissing neemt.
Gezagssituatie
3.2.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de ouders alleen gezamenlijk met het gezag over [minderjarige 1 (voornaam)] zijn belast. De moeder heeft het eenhoofdig gezag over [minderjarige 2 (voornaam)] . De ouders hebben ieder ter zitting gezegd dat zij vinden dat er geen onderscheid gemaakt moet worden tussen [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] . De rechtbank zal de verzoeken dan ook zo behandelen alsof de ouders samen zijn belast met het gezag over beide kinderen. Met de ouders is ter zitting besproken dat zij samen het gezamenlijk gezag voor [minderjarige 2 (voornaam)] kunnen regelen via hun DigiD.
Toestemming
3.3.
Voordat de rechtbank toekomt aan de vraag of de vader toestemming krijgt om met de kinderen te verhuizen naar [plaatsnaam 1] , zal de rechtbank eerst moeten beoordelen of het vragen van toestemming door de vader noodzakelijk is.
3.4.
De rechtbank sluit zich aan bij wat de voorzieningenrechter in het vonnis van 26 juli 2021 al heeft geoordeeld, namelijk dat de vader toestemming van de moeder dan wel van de rechtbank nodig om te verhuizen naar [plaatsnaam 1] . Vast staat dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats hebben bij de moeder. Omdat de vader geen verzoeken heeft gedaan tot wijziging van de hoofdverblijfplaats van de kinderen of tot wijziging van de zorgregeling, is van een formele verhuizing van de kinderen geen sprake als gevolg van de verhuizing van de vader naar [plaatsnaam 1] . De ouders hebben echter samen een nagenoeg gelijke verdeling van de zorg voor [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] afgesproken, een zogeheten co-ouderschapsregeling. De vader heeft voorgesteld om de zorgregeling te wijzigen naar een regeling waarbij de kinderen ieder weekend bij de vader verblijven en doordeweeks altijd bij de moeder, om de moeder tegemoet te komen in de zorgen die zij heeft over de afstand van [plaatsnaam 1] tot de scholen van de kinderen. De ouders hebben op de zitting beiden echter aangegeven dat zij de zorgregeling in beginsel niet willen wijzigen omdat die in de basis goed is voor de kinderen. Er ligt ook geen verzoek tot wijziging van de zorgregeling bij de rechtbank voor. Nu de verdeling van zorg tussen de ouders nagenoeg gelijk is, vindt de rechtbank de hoofdverblijfplaats van de kinderen niet doorslaggevend bij de vraag of de vader toestemming van de moeder dan wel vervangende toestemming van de rechtbank nodig heeft voor zijn verhuizing. De kinderen wonen immers echt in twee huizen en verhuizen de facto dus mee met de vader.
Verder hecht de rechtbank veel waarde aan het feit dat de ouders in het ouderschapsplan hebben afgesproken dat zij, tot de kinderen zestien jaar zijn, niet zullen verhuizen buiten een straal van tien kilometer van de huidige woonplaats van de kinderen. Partijen hebben zelf expliciet afgesproken dan
beide oudersniet ver van [plaatsnaam 2] zouden gaan wonen. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank deze zaak dan ook als een ‘verhuiszaak’ behandelen.
3.5.
De rechtbank volgt de vader dus niet in zijn standpunt dat hij geen toestemming nodig heeft voor de verhuizing naar [plaatsnaam 1] . De vader heeft verwezen naar een kort geding uitspraak waarin is geoordeeld dat geen toestemming nodig was voor de verhuizing. De rechtbank hecht in deze zaak als gezegd veel waarde aan het feit dat ouders een expliciete afspraak over een eventuele verhuizing in het ouderschapsplan hebben gemaakt.
Verhuizing
3.6.
Nu de rechtbank heeft geoordeeld dat de vader toestemming nodig heeft om te mogen verhuizen naar [plaatsnaam 1] , moet de rechtbank vervolgens beoordelen of de vader vervangende toestemming krijgt om met de kinderen te verhuizen naar [plaatsnaam 1] of dat de vader moet terugverhuizen naar een woning op een afstand van maximaal tien kilometer van [plaatsnaam 2] .
3.7.
Iedere ouder heeft in beginsel het recht om zijn of haar leven met de kinderen in te richten op een manier die hem of haar goed lijkt. Daaronder valt in beginsel ook de vrijheid om op een andere plek met de kinderen te gaan wonen. Als de ene ouder het niet eens is met de verhuisplannen van de andere ouder, dan kan er door de ouder die wil verhuizen vervangende toestemming aan de rechtbank worden gevraagd. De rechtbank brengt in dat geval alle omstandigheden in kaart en maakt een belangenafweging. Het belang van de kinderen staat hierbij voorop, maar afhankelijk van de omstandigheden kunnen andere belangen zwaarder wegen. Omstandigheden die volgens de rechtspraak van de Hoge Raad [1] een rol kunnen spelen zijn:
  • de noodzaak om te verhuizen;
  • hoe goed de verhuizing is voorbereid en doordacht;
  • de voorstellen die zijn gedaan om de gevolgen van de verhuizing te verzachten;
  • hoe goed de ouders met elkaar kunnen overleggen;
  • hoe vaak er contact plaatsvindt tussen de kinderen en de niet verhuizende ouder voor en na de verhuizing;
  • de leeftijd van de kinderen, hun mening en in hoeverre zij zijn gewend aan hun omgeving of juist aan verhuizingen;
  • de (extra) kosten van de omgang na de verhuizing.
Eisen aan stellen en onderbouwen door de vader
3.8.
Het staat vast dat de vader in juli 2021 al is verhuisd naar [plaatsnaam 1] . Dit is meer dan tien kilometer van [plaatsnaam 2] . In het ouderschapsplan van 18 september 2018 hebben partijen duidelijke afspraken gemaakt over verhuizingen, namelijk dat zij niet verder dan tien kilometer vanaf het huidige adres zullen gaan wonen totdat het jongste kind zestien jaar oud is. Anders dan de vader heeft gesteld, volgt naar het oordeel van de rechtbank uit deze afspraken dat een verhuizing buiten een straal van tien kilometer pas geoorloofd is als [minderjarige 2 (voornaam)] zestien jaar is én de ouders elkaar tijdig hebben geïnformeerd over een verhuizing. De rechtbank merkt verder op dat partijen in het ouderschapsplan hele duidelijke en uitgebreide afspraken hebben gemaakt over allerlei zaken omtrent de kinderen. Partijen zijn in 2017 uit elkaar gegaan en hebben als gezegd in september 2018 het ouderschapsplan ondertekend. Hieruit leidt de rechtbank af dat partijen weloverwogen afspraken hebben gemaakt over de kinderen, waaronder een eventuele verhuizingen. De rechtbank is van oordeel dat de vader, door de afspraak over de (on)mogelijkheid om te verhuizen, zelf tot op zekere hoogte afstand deed van het recht om zijn verblijfplaats vrijelijk te kiezen. De vader wist dus dat zijn mogelijkheden om samen te wonen met een nieuwe partner geografisch beperkt waren. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat de vader in zijn verzoekschrift van 12 augustus 2021 stelt dat hij inmiddels ruim drie jaren een relatie heeft met [B (voornaam)] , die woont in [plaatsnaam 3] . De rechtbank leidt daaruit af dat de relatie met [B (voornaam)] in de periode van de ondertekening van het ouderschapsplan is begonnen. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat de vader zich van meet af aan bewust was van de afgesproken beperkingen wat betreft woonplaats uit het ouderschapsplan. Gelet op de afspraak over een verhuizing worden aan de ouder die van deze afspraak wil afwijken en alsnog toestemming wil krijgen voor een verhuizing die valt buiten de afspraak hoge eisen gesteld aan het stellen en onderbouwen van dat verzoek.
Onvoldoende noodzaak om te verhuizen
3.9.
De rechtbank vindt dat de vader de noodzaak voor de verhuizing onvoldoende heeft onderbouwd. De vader stelt dat hij wil gaan samenwonen met zijn nieuwe partner [B (voornaam)] en haar drie kinderen. De vader en [B (voornaam)] hebben een plek gezocht tussen de woonplaatsen van hun ex-partners in. Op de zitting is echter duidelijk geworden dat de woning in [plaatsnaam 1] op dit moment te klein is voor iedereen en dat er eerst grondig verbouwd moet worden voordat het (samengestelde) gezin daar hun intrek kan nemen. [B (voornaam)] en haar kinderen wonen voorlopig dus niet bij de vader in [plaatsnaam 1] . De vader heeft verder gesteld dat [B (voornaam)] toestemming heeft gekregen of zal krijgen van haar ex-partner voor de verhuizing, maar hij heeft dat op geen enkele manier onderbouwd. [B (voornaam)] heeft evenwel ook een co-ouderschapsregeling met haar ex-partner. Dit maakt dat de rechtbank vindt dat het op dit moment nog onvoldoende concreet is dat de vader en [B (voornaam)] daadwerkelijk gaan samenwonen in [plaatsnaam 1] . De vader heeft evenmin voldoende onderbouwd dat zijn gezondheid een verhuizing noodzakelijk maakt. De vader heeft gesteld dat hij hartproblemen heeft en behoefte heeft aan rust. Deze rust kon hij niet vinden in [plaatsnaam 2] . De vader heeft zijn stellingen niet met stukken onderbouwd waaruit een medische noodzaak tot verhuizen blijkt. De rechtbank wijst er daarnaast op dat hij nog wel in de (drukke) stad [plaatsnaam 4] blijft werken en dat hij door de verhuizing veel heen-en-weer moet rijden tussen [plaatsnaam 4] en [plaatsnaam 1] om de kinderen te halen en te brengen.
Verhuizing onvoldoende doordacht en voorbereid
3.10.
Over de aanloop naar de verhuizing merkt de rechtbank het volgende op. Gebleken is dat de moeder de vader op 16 januari 2021 een mail stuurde waarin zij meldde dat zij van de kinderen had vernomen dat de vader het plan had om in een dorp dertig kilometer verderop te gaan wonen en dat zij daarover grote zorgen had. Zij schreef dat zij hiervoor toestemming moest geven en dat zij graag in mediation wilde spreken over de plannen van de vader om te kijken of zij tot afspraken konden komen. De vader mailde op 17 januari 2021 terug dat hij dat nogal voorbarig vond omdat hij nog in de oriënterende fase zat en dat hij zijn plannen zou delen als het zover was. Partijen hebben op 12 april 2021 een mediation-gesprek gehad. In zijn verzoekschrift merkt de vader daarover op dat de vader toen de woning in [plaatsnaam 1] al had aangekocht. De mediation was wat hem bedoeld om eventuele compensatie voor de verhuizing te bespreken. De vader heeft vervolgens zijn voornemen om te verhuizen op 13 april 2021 per e-mail aan de moeder kenbaar gemaakt. Hij heeft de moeder geïnformeerd dat hij een bod had gedaan op een andere woning en dat hij die dag zijn eigen huis te koop had gezet. De moeder heeft toen aangegeven dat zij geen toestemming gaf voor de verhuizing en dat de vader om die reden een procedure moest starten om vervangende toestemming te verkrijgen. Dit heeft de vader niet gedaan.
3.11.
Met zijn beslissing om zonder (vervangende) toestemming te verhuizen zet de vader de moeder en de rechtbank, maar daarmee ook de kinderen, voor het blok. De rechtbank rekent het de vader aan dat hij, ondanks de afspraak in het ouderschapsplan en ondanks de co-ouderschapsregeling tussen partijen en de gevolgen van de verhuizing voor de kinderen, eenzijdig heeft besloten te verhuizen. Door zijn verhuisplannen door te zetten en in mediation alleen nog te willen praten over de gevolgen van de verhuizing heeft de vader ten onrechte aangenomen dat hij hoe dan ook kon verhuizen, terwijl de moeder hem al in januari had aangegeven dat ze daarvoor geen toestemming zou geven. De rechtbank vindt dat de vader zijn verhuizing daarmee onvoldoende heeft doordacht en voorbereid.
Als gevolg van het handelen van de vader moet de rechtbank kiezen tussen twee kwaden: het afwijzen van het verzoek om vervangende toestemming te verlenen hetgeen inhoudt dat de vader moet terugverhuizen naar [plaatsnaam 2] met alle (financiële) gevolgen van dien, ofwel het verlenen van toestemming aan de vader waarbij de vader ingaat tegen de afspraken uit het ouderschapsplan en zijn verhuizing in wezen afdwingt. De rechtbank realiseert zich dat geen van deze beslissingen in het belang is van de kinderen. Terug verhuizen is ingrijpend voor [minderjarige 2 (voornaam)] en [minderjarige 1 (voornaam)] : de kinderen zijn inmiddels gewend in [plaatsnaam 1] en hebben het daar op dit moment naar hun zin. Ook voor de vader zal afwijzing van zijn verzoek (financieel) ingrijpend zijn: hij moet dan zijn woning in [plaatsnaam 1] verkopen en een nieuw huis zoeken in [plaatsnaam 2] hetgeen, gelet op de huidige huizenmarkt, niet eenvoudig zal zijn. De rechtbank is echter van oordeel dat de vader de consequenties zelf in het leven heeft geroepen door zonder toestemming van de moeder te verhuizen naar [plaatsnaam 1] .
3.12.
De rechtbank is verder van oordeel dat de vader onvoldoende heeft nagedacht over de impact van de verhuizing op de kinderen en de huidige zorgregeling. Met de moeder maakt de rechtbank zich, mede gelet op de gezondheidsargumenten die de vader heeft aangevoerd voor de verhuizing, zorgen over de voortzetting van de huidige zorgregeling. Door de verhuizing moet de vader de kinderen meerdere keren per week van [plaatsnaam 1] naar school in [plaatsnaam 4] brengen en halen. Dit brengt met zich mee dat de vader en de kinderen veel heen en weer moeten reizen. Dit is niet alleen voor de vader, maar ook voor de kinderen erg onrustig. Hoewel [minderjarige 1 (voornaam)] heeft aangegeven de grote afstand tussen haar vader, moeder en school nu geen probleem te vinden, denkt de rechtbank dat dit in de toekomst zal kunnen veranderen en vraagt de rechtbank zich af of [minderjarige 1 (voornaam)] helemaal overziet wat de verhuizing betekent. De moeder heeft naar het oordeel van de rechtbank terecht genoemd dat het schoolrooster van [minderjarige 1 (voornaam)] regelmatig verandert, en dat de vraag is of de roosters van [minderjarige 2 (voornaam)] en [minderjarige 1 (voornaam)] zodanig op elkaar (blijven) aansluiten dat de logistiek rondom het brengen en halen voor de vader haalbaar is. Uit de overgelegde stukken blijkt dat als [minderjarige 1 (voornaam)] met het openbaar vervoer naar school moet, zij om 7.00 uur moet vertrekken vanuit het huis in [plaatsnaam 1] om om 8.40 uur op school te zijn. Twee maal een reisduur van een uur en veertig minuten op een dag vindt de rechtbank voor [minderjarige 1 (voornaam)] heel belastend. Daarnaast is nog niet duidelijk naar welke middelbare school [minderjarige 2 (voornaam)] zal gaan en wat die schoolkeuze zal betekenen voor de logistiek van het reizen van en naar school vanuit [plaatsnaam 1] . Het sociale leven van de kinderen zal daarnaast naarmate de kinderen ouder worden steeds belangrijker worden en zich met name afspelen in de buurt van school. De vader heeft niet goed kunnen uitleggen hoe hij de toekomst van de kinderen ziet en welke impact de verhuizing daarop heeft.
Conclusie
3.13.
Hoewel het de ouders siert dat zij allebei voor ogen hebben dat de co-ouderschapsregeling in stand blijft, en de verhuizing op zichzelf geen invloed heeft op de tijd die de kinderen bij beide ouders doorbrengen, is de rechtbank van oordeel dat de belangen van de kinderen zich verzetten tegen deze verhuizing. De vader heeft de noodzaak van de verhuizing onvoldoende onderbouwd en heeft die onvoldoende doordacht en voorbereid. De rechtbank ziet daarin aanleiding om het verzoek van de vader af te wijzen. Gelet op het belang dat aan deze criteria wordt gehecht, in samenhang met wat de rechtbank heeft overwogen over het ouderschapsplan, komt de rechtbank dan niet meer toe aan de beoordeling van de andere genoemde verhuis-criteria.
3.14.
De rechtbank is van oordeel dat de vader binnen zes maanden moet terug verhuizen naar een woning op een afstand van maximaal tien kilometer van de [straatnaam] [nummeraanduiding] , [postcode] [plaatsnaam 2] op straffe van een door hem aan de moeder te betalen dwangsom voor een bedrag van € 500,- voor iedere dag dat hij niet terugverhuist, tot een maximum van € 200.000 is bereikt. De rechtbank ziet aanleiding om het bevel tot terugverhuizen te versterken met een dwangsom. Gelet op de manier waarop de vader tot nu toe heeft gehandeld is de rechtbank er niet van overtuigd dat hij zal terugverhuizen wanneer daaraan geen dwangmiddel is gekoppeld. De rechtbank wil de vader wel voldoende tijd geven om vervangende woonruimte in (de omgeving van) [plaatsnaam 2] te vinden. De rechtbank acht een termijn van zes maanden daarvoor redelijk, gelet op de huidige huizenmarkt.
3.15.
Ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat de beslissing van de rechtbank in de plaats komt van de beslissing van de voorzieningenrechter. De beslissing van de voorzieningenrechter is een ordemaatregel. In de bodemprocedure maakt de rechtbank opnieuw een afweging op basis van de op dat moment voorliggende stukken.
Ten slotte
3.16.
De rechtbank merkt ten slotte op dat het voor [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] heel triest, en ook bijzonder zorgelijk is, dat de ouders kennelijk nog steeds niet in staat zijn om op een manier met elkaar om te gaan die voor de kinderen niet belastend is. Het feit dat [minderjarige 1 (voornaam)] de voorzitter van de meervoudige kamer succes wenste met haar ouders is daarbij even tekenend als schrijnend. De rechtbank vindt ook de wijze waarop deze verhuizing is gegaan voor [minderjarige 2 (voornaam)] en [minderjarige 1 (voornaam)] schadelijk. Partijen laten hiermee immers zien dat zij niet in staat zijn tot overleg of gezamenlijke beslissingen in het belang van de kinderen. De rechtbank adviseert partijen dringend om hiervoor hulp te zoeken.
Uitvoerbaar bij voorraad
3.17.
De rechtbank zal haar beslissing niet uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Dat betekent dat de vader, indien hij in hoger beroep gaat tegen deze beslissing van de rechtbank zoals hij op de zitting heeft aangegeven, de beslissing van het gerechtshof mag afwachten. Tot die tijd hoeft de vader dus niet terug te verhuizen als hij dat niet wil. De rechtbank neemt deze beslissing om de volgende reden. De beslissing heeft, zoals de rechtbank al heeft uitgelegd, ingrijpende gevolgen voor de kinderen en de vader. De rechtbank vindt dat de vader de mogelijkheid moet hebben om hiertegen in hoger beroep te gaan zonder dat de vader, hangende het hoger beroep, al moet terugverhuizen. De gevolgen van de beslissing van de rechtbank zouden dan onomkeerbaar zijn, terwijl die nog niet in rechte vaststaat. Met de moeder is de rechtbank van oordeel dat door tijdsverloop de kinderen weliswaar meer geworteld raken in [plaatsnaam 1] (naast hun leven in [plaatsnaam 4] ) maar dit heeft voor de kinderen geen onomkeerbare gevolgen. [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] gaan immers nog steeds in [plaatsnaam 4] naar school en hebben (ook daar) hun sociale leven. Terugverhuizen is ook na enig tijdsverloop dus nog steeds mogelijk zonder zeer ingrijpende gevolgen.
Hierna volgt de beslissing. De rechtbank gebruikt daarbij de begrippen uit de wet.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
beveelt de vader om binnen zes maanden na deze beschikking terug te verhuizen naar een woning op een afstand van maximaal tien kilometer van de [straatnaam] [nummeraanduiding] , [postcode] [plaatsnaam 2] , op straffe van een door hem aan de moeder te betalen dwangsom voor een bedrag van € 500,- voor iedere dag dat hij niet terugverhuist, tot een maximum van € 200.000,- is bereikt;
4.2.
wijst het overige of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.W.V. van Duursen (voorzitter), mr. T. Dopheide en mr. N.J.W.G. Simons, kinderrechters, in aanwezigheid van mr. S. Clement als griffier en in het openbaar uitgesproken op 20 december 2021.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.

Voetnoten

1.HR 25 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC5901.