ECLI:NL:RBMNE:2021:6134

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 december 2021
Publicatiedatum
20 december 2021
Zaaknummer
AWB - 21 _ 26
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing omgevingsvergunning voor uitrit op perceel

In deze zaak hebben eisers, bewoners van een woning in [woonplaats], een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het aanleggen van een uitrit op hun perceel. De gemeente Gooise Meren, als verweerder, heeft deze aanvraag afgewezen op 27 maart 2020, omdat de realisatie van de uitrit zou leiden tot het verlies van een openbare parkeerplaats. Na een bezwaarschrift van eisers, heeft de gemeente op 19 november 2020 het bezwaar ongegrond verklaard, wat leidde tot het indienen van beroep door eisers.

De rechtbank heeft op 18 mei 2021 een tussenuitspraak gedaan, waarin werd vastgesteld dat de gemeente niet voldoende had gemotiveerd waarom de vergunning niet verleend kon worden. De gemeente kreeg de kans om het motiveringsgebrek te herstellen. Op 24 juni 2021 diende de gemeente een aanvullende motivering in, maar de rechtbank oordeelde dat deze niet voldeed aan de eisen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen precedentwerking zou zijn bij het verlenen van de vergunning, omdat andere woningen in de straat ook geen uitritten hebben, maar alleen stoepverlagingen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eisers gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het besluit in stand gelaten. Dit betekent dat de weigering van de omgevingsvergunning voor de uitrit blijft bestaan. De rechtbank heeft de gemeente ook veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eisers. De uitspraak is gedaan door rechter J.R. van Es-de Vries en is openbaar gemaakt op 20 december 2021.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/26

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 december 2021 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , te [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: mr. W. de Vries),
en

Burgemeester en Wethouders van de gemeente Gooise Meren, verweerder

(gemachtigde: H. Schuit).

Procesverloop

Eisers hebben een aanvraag bij verweerder ingediend voor een omgevingsvergunning voor het aanleggen van een uitrit op het voorerf van hun woning op het perceel [adres 1] in [woonplaats] .
Bij besluit van 27 maart 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder deze aanvraag afgewezen, omdat bij realisering van de uitrit er minimaal één openbare parkeerplaats verloren gaat.
Bij besluit van 19 november 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers, in afwijking van het advies van de Commissie voor de bezwaarschriften, met een aanvullende motivering ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 april 2021 via een Skype-verbinding. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Bij tussenuitspraak [1] van 18 mei 2021 (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen acht weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
Op 24 juni 2021 heeft verweerder in reactie op de tussenuitspraak een aanvullende motivering ingediend. Eisers hebben hierop een schriftelijke zienswijze (de zienswijze) gegeven.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek op 28 september 2021 gesloten.

Overwegingen

Tussenuitspraak
1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 augustus 2011 [2] en 15 augustus 2012 [3] .
2. In haar tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat verweerder zijn rol bij de herinrichting van de [locatie] eind jaren negentig en de jaren daarna niet navolgbaar heeft gemotiveerd. De rechtbank kan het standpunt van verweerder niet volgen dat de gemeente [plaats] deze herinrichting zonder enige vorm van besluitvorming heeft uitgevoerd. Verweerder heeft niet onderbouwd dat er precedentwerking zal uitgaan van een eventuele verlening van de vergunning. De rechtbank heeft verweerder in de tussenuitspraak in de gelegenheid gesteld om dit gebrek te herstellen.
Herstelpoging van verweerder
3.1.
Verweerder heeft op 24 juni 2021 een reactie op de tussenuitspraak ingebracht waarin verweerder zich op het standpunt heeft gesteld dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet kan slagen.
3.2.
De definitie van een uitweg is volgens verweerder een aansluiting vanaf een perceel op de openbare weg. Een uitwegconstructie dient te voldoen aan de CROW-richtlijnen (publicatie 344 “Richtlijn drempels, plateaus en uitritten”). Tussen partijen is niet in geschil dat volgens deze richtlijn de afmeting van een uitweg bij één woning minimaal 3 meter bedraagt. Eisers hebben in de huidige situatie een stoepverlaging van 1,5 meter breed.
3.3.
Het standpunt van eisers dat zij de enige bewoners in de [locatie] zijn die geen uitrit hebben, is volgens verweerder feitelijk onjuist. Uit de tekening van de herinrichting uit 1993 blijkt namelijk dat bij alle hoekwoningen met zijtuinen stoepverlagingen zijn aangebracht, die geen van alle voldoen aan de minimale breedte van een uitweg. De stoepverlagingen lijken eerder te zijn bedoeld als ontsluiting van het perceel voor bijvoorbeeld een fiets dan voor een personenauto. Dit verklaart waarom hiervan geen vergunningen beschikbaar zijn.
3.4.
Verder heeft verweerder toegelicht dat de afstand tussen [adres 2] en [adres 3] 3,6 meter is en dat de tussenliggende ruimte volgens het kadaster aan beide percelen toebehoort. Het ziet eruit alsof er sprake is van een uitweg, maar er wordt niet voldaan aan het criterium voor een uitweg per woonperceel van 3 meter. De foto’s illustreren dat er niet twee auto’s naast elkaar kunnen staan.
3.5.
Tussen [adres 4] en [adres 5] is te zien dat de strook aan de zijde van [adres 5] vrij smal is en dat daar geen personenauto geparkeerd kan worden. Daarom is hier geen sprake van een uitweg.
3.6.
In hetzelfde bouwblok van eisers, tussen de woningen aan de [adres 6] en [adres 7] is de ruimte tussen de woningen ongeveer 2,5 meter. Hoewel hier een stoepverlaging is aangebracht, staat vanwege de geringe breedte op voorhand vast dat die niet bedoeld kan zijn als een uitweg, omdat er geen auto kan staan. De geringe breedte van ongeveer 2,5 meter is ook nog gehalveerd per perceel.
3.7.
Ook voor vrijwel alle andere stoepverlagingen in de straat geldt dat de ruimte tussen de huizen te smal is om als uitweg te kunnen functioneren, aldus verweerder.
4. De rechtbank vindt dat verweerder hiermee voldoende heeft gemotiveerd dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet kan slagen. Voor een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel moet sprake zijn van gelijke gevallen. Met de toelichting van verweerder van 24 juni 2021 is nu pas gebleken dat bij de andere woningen in de [locatie] geen uitritten maar stoepverlagingen zijn gerealiseerd. Daarmee is er geen sprake van een afwijkende situatie bij eisers in vergelijking met de andere woningen in de [locatie] . De rechtbank kan nu volgen dat er geen vergunningen ten behoeve van het realiseren van uitwegen in de [locatie] beschikbaar zijn. De rechtbank begrijpt nu ook het standpunt van verweerder dat er precedentwerking van zal uitgaan als de omgevingsvergunning aan eisers zou worden verleend. Eisers zouden dan immers als eerste bewoners een uitrit in de straat realiseren.
Ten aanzien van de zienswijze van eisers
5. Eisers stellen in de zienswijze dat zij als enige in de [locatie] in [woonplaats] geen uitweg hebben. Verweerder heeft toegelicht dat uit de tekening en uit de feitelijke situatie blijkt dat bij alle hoekwoningen met zijtuinen stoepverlagingen zijn aangebracht, die geen van allen voldoen aan de minimale breedte van een uitweg. Zoals hierboven overwogen heeft verweerder voldoende gemotiveerd dat bij de andere 33 woningen in de [locatie] geen uitritten maar stoepverlagingen van minder dan 3 meter breedte per woning zijn gerealiseerd. Daarmee is er bij eisers geen sprake van een afwijkende situatie ten opzichte van de andere woningen in de [locatie] .
6. De omstandigheid dat er bij eisers voor de woning een uitrit van 3 meter breed kan worden gerealiseerd, is niet relevant. Verweerder heeft namelijk beslisruimte om wel of niet af te wijken van het bestemmingsplan. Dat betekent dat verweerder de ruimte heeft om te beslissen of zij wil meewerken aan het bouwplan. Hoewel de CROW-richtlijnen geen wettelijke normen zijn, mag verweerder deze richtlijnen wel als uitgangspunt hanteren. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder in redelijkheid de beslissing heeft mogen nemen om niet af te wijken van het bestemmingsplan.
7. Eisers stellen zich ten slotte op het standpunt dat het, gelet op het feit dat er nu al 33 uitritten in de straat zijn, eerlijker zou zijn als verweerder het realiseren van een uitrit bij eisers zou toestaan. Dit standpunt gaat voorbij aan de feitelijke situatie dat er bij de andere 33 woningen geen sprake is van uitritten, maar van een stoepverlagingen van minder dan 3 meter breed per woning. De breedte van de stoepverlagingen in de straat tussen twee woningen naast elkaar moeten bovendien worden gehalveerd.
Conclusie
8. Omdat aan het bestreden besluit een motiveringsgebrek kleefde, verklaart de rechtbank het beroep van eisers gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Omdat verweerder het gebrek in de beroepsprocedure heeft hersteld, bepaalt de rechtbank dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven. Dat betekent dat de weigering van de omgevingsvergunning voor het realiseren van een uitrit in stand blijft.
Griffierecht en proceskostenvergoeding
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat verweerder het griffierecht van € 178,- dat eisers hebben betaald aan eisers vergoedt.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.870,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,-, aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.870,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.M.T. Bouwman, griffier. De beslissing is uitgesproken op 20 december 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
De rechter is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak en de tussenuitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.