3.7.Ook voor vrijwel alle andere stoepverlagingen in de straat geldt dat de ruimte tussen de huizen te smal is om als uitweg te kunnen functioneren, aldus verweerder.
4. De rechtbank vindt dat verweerder hiermee voldoende heeft gemotiveerd dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet kan slagen. Voor een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel moet sprake zijn van gelijke gevallen. Met de toelichting van verweerder van 24 juni 2021 is nu pas gebleken dat bij de andere woningen in de [locatie] geen uitritten maar stoepverlagingen zijn gerealiseerd. Daarmee is er geen sprake van een afwijkende situatie bij eisers in vergelijking met de andere woningen in de [locatie] . De rechtbank kan nu volgen dat er geen vergunningen ten behoeve van het realiseren van uitwegen in de [locatie] beschikbaar zijn. De rechtbank begrijpt nu ook het standpunt van verweerder dat er precedentwerking van zal uitgaan als de omgevingsvergunning aan eisers zou worden verleend. Eisers zouden dan immers als eerste bewoners een uitrit in de straat realiseren.
Ten aanzien van de zienswijze van eisers
5. Eisers stellen in de zienswijze dat zij als enige in de [locatie] in [woonplaats] geen uitweg hebben. Verweerder heeft toegelicht dat uit de tekening en uit de feitelijke situatie blijkt dat bij alle hoekwoningen met zijtuinen stoepverlagingen zijn aangebracht, die geen van allen voldoen aan de minimale breedte van een uitweg. Zoals hierboven overwogen heeft verweerder voldoende gemotiveerd dat bij de andere 33 woningen in de [locatie] geen uitritten maar stoepverlagingen van minder dan 3 meter breedte per woning zijn gerealiseerd. Daarmee is er bij eisers geen sprake van een afwijkende situatie ten opzichte van de andere woningen in de [locatie] .
6. De omstandigheid dat er bij eisers voor de woning een uitrit van 3 meter breed kan worden gerealiseerd, is niet relevant. Verweerder heeft namelijk beslisruimte om wel of niet af te wijken van het bestemmingsplan. Dat betekent dat verweerder de ruimte heeft om te beslissen of zij wil meewerken aan het bouwplan. Hoewel de CROW-richtlijnen geen wettelijke normen zijn, mag verweerder deze richtlijnen wel als uitgangspunt hanteren. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder in redelijkheid de beslissing heeft mogen nemen om niet af te wijken van het bestemmingsplan.
7. Eisers stellen zich ten slotte op het standpunt dat het, gelet op het feit dat er nu al 33 uitritten in de straat zijn, eerlijker zou zijn als verweerder het realiseren van een uitrit bij eisers zou toestaan. Dit standpunt gaat voorbij aan de feitelijke situatie dat er bij de andere 33 woningen geen sprake is van uitritten, maar van een stoepverlagingen van minder dan 3 meter breed per woning. De breedte van de stoepverlagingen in de straat tussen twee woningen naast elkaar moeten bovendien worden gehalveerd.
8. Omdat aan het bestreden besluit een motiveringsgebrek kleefde, verklaart de rechtbank het beroep van eisers gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Omdat verweerder het gebrek in de beroepsprocedure heeft hersteld, bepaalt de rechtbank dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven. Dat betekent dat de weigering van de omgevingsvergunning voor het realiseren van een uitrit in stand blijft.
Griffierecht en proceskostenvergoeding
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat verweerder het griffierecht van € 178,- dat eisers hebben betaald aan eisers vergoedt.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.870,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).