ECLI:NL:RBMNE:2021:611

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 februari 2021
Publicatiedatum
17 februari 2021
Zaaknummer
UTR 20/1101
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen last onder dwangsom voor huisvesting arbeidsmigranten in bedrijfswoning

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 4 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, eigenaar van een woning op een perceel in Lelystad, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lelystad. De eiser had een last onder dwangsom opgelegd gekregen omdat zijn woning werd gebruikt voor de huisvesting van arbeidsmigranten, wat in strijd was met het bestemmingsplan. De last onder dwangsom, opgelegd op 12 augustus 2019, vereiste dat de eiser de bewoning diende te staken, met een dwangsom van € 2.000,- per week tot een maximum van € 20.000,-. Eiser ging in bezwaar, maar dit werd op 5 februari 2020 ongegrond verklaard. Hierna ging hij in beroep bij de rechtbank.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Oostervaart' van toepassing is op het perceel, waarin staat dat de gronden zijn bestemd voor bestaande bedrijfswoningen en andere vormen van bewoning niet zijn toegestaan. De rechtbank concludeerde dat de woning van eiser in overtreding was van de planregels, aangezien er geen omgevingsvergunning was voor de huisvesting van arbeidsmigranten. De rechtbank oordeelde dat er geen concreet zicht op legalisatie was en dat handhaving door verweerder gerechtvaardigd was. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en bevestigde de rechtmatigheid van de opgelegde last onder dwangsom.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/1101
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 februari 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lelystad , verweerder

(gemachtigde: S. Yosefie).

Inleiding

Eiser is eigenaar van de woning op het perceel [perceel] in [plaats] (hierna: het perceel). Volgens verweerder wordt deze woning gebruik voor de huisvesting van arbeidsmigranten, in strijd met wat op basis van het bestemmingsplan is toegestaan. Verweerder heeft eiser daarom op 12 augustus 2019 een last onder dwangsom opgelegd om de bewoning te staken en gestaakt te houden, op straffe van een dwangsom van € 2.000,- per week of een gedeelte daarvan, met een maximum van € 20.000,-.
Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar ingediend. Dat bezwaar is op 5 februari 2020 door verweerder ongegrond verklaard. Eiser is op 13 maart 2020 tegen dit besluit in beroep gegaan en heeft op 23 april 2020 aanvullende beroepsgronden in gediend.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

Is er sprake van een overtreding?
1. Op het perceel is het bestemmingsplan ‘ Bedrijventerrein Oostervaart ’ van toepassing (hierna: het bestemmingsplan) en het heeft de bestemming Bedrijventerrein. Volgens artikel 5.1, onder c van de planregels zijn de gronden met deze bestemming onder andere bestemd voor bestaande bedrijfswoningen. Andere vormen van bewoning zijn niet toegestaan. In artikel 1 onder 10 van de planregels is een bedrijfswoning gedefinieerd als: ‘een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is.’
2. Uit controles door verweerder is gebleken dat de woning van eiser gebruikt wordt voor de huisvesting van arbeidsmigranten. Deze zijn daar niet gehuisvest omdat dit gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is. Eiser heeft niets aangevoerd waaruit het tegendeel zou blijken. Ook is voor de rechtbank duidelijk dat eiser geen omgevingsvergunning heeft waarmee de huisvesting van de arbeidsmigranten wel zou zijn toegestaan. Eiser is daarmee in overtreding van artikel 5.1 van de planregels van het bestemmingsplan en artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Dat de woning er al geruime tijd staat en anders gebruikt wordt dan aangegeven in het bestemmingsplan, maakt dit oordeel niet anders.
Had verweerder van handhaving af moeten zien?
3. Verweerder is in principe verplicht om op te treden tegen een illegale situatie en mag daarom een last onder dwangsom opleggen om hier een einde aan te maken. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State kan een bestuursorgaan alleen onder bijzondere omstandigheden afzien van handhaving. Dit is het geval als er concreet zicht op legalisatie bestaat of als handhavend optreden zodanig onevenredig is in verhouding met de daarmee te dienen belangen dat in die concrete situatie van handhavend optreden behoort te worden afgezien. [1]
4. In dit geval is er geen concreet zicht op legalisatie, omdat verweerder tijdens de zitting heeft aangegeven dat hij niet mee wil werken aan het alsnog legaliseren van de bewoning. Volgens verweerder is het niet de bedoeling om op het bedrijventerrein huisvesting toe te staan, omdat anders de bedrijfsvoering van de daar gevestigde en te vestigen bedrijven in gevaar kan komen. Als er namelijk burgerwoningen tussen de bedrijven zouden staan, zouden deze bedrijven moeten voldoen aan veel strengere eisen, die bijvoorbeeld zien op geluids- en milieuhinder. Voor een bedrijfswoning ligt dit anders, maar de woning wordt in dit geval niet op zodanige wijze gebruikt. De rechtbank kan deze uitleg van verweerder volgen en is daarom van oordeel dat handhavend optreden niet zodanig onevenredig is in verhouding met de daarmee te dienen belangen dat in dit geval van handhavend optreden behoort te worden afgezien. De last onder dwangsom is daarom terecht opgelegd.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Sloots, griffier. De beslissing zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2018:2525