Beoordeling door de rechtbank
3. Bij haar beoordeling stelt de rechtbank voorop dat verweerder besluiten over iemands
arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapportages van verzekeringsartsen. Die rapportages moeten dan wel aan de volgende drie voorwaarden voldoen. De rapportages:
zijn op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen;
bevatten geen tegenstrijdigheden;
zijn voldoende begrijpelijk.
De rapportages en de besluiten die daarop gebaseerd zijn, zijn in beroep wel aanvechtbaar. Het is echter aan de eisende partij om aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapportages niet aan de drie genoemde voorwaarden voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Niet-medisch geschoolden kunnen aannemelijk maken dat niet aan de drie genoemde voorwaarden is voldaan. Voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in principe een rapportage van een arts of medisch behandelaar noodzakelijk.
Voldoet de medische beoordeling aan de drie voorwaarden?
4. De rechtbank beoordeelt het bestreden besluit aan de hand van de rapportage van
4 december 2020 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep [A] . In deze rapportage staat dat deze arts de dossiergegevens heeft bestudeerd en de informatie uit de behandelend sector in de heroverweging heeft betrokken. Verder blijkt dat op 30 oktober 2020 een telefonische hoorzitting met eiseres is geweest in afwezigheid van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Uit het verslag van de hoorzitting maakt de rechtbank op dat namens verweerder alleen de voorzitter van de bezwaarcommissie aanwezig was, die geen arts is. De rechtbank concludeert daarom in het licht van een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) dat het besluit niet volledig is heroverwogen. In deze uitspraak heeft de CRvB geoordeeld dat in geval de medische grondslag van de besluitvorming wordt betwist (zoals in deze zaak aan de orde is), het slechts doen van dossieronderzoek in de regel niet volstaat. Volgens de Raad kan van een fysiek spreekuurcontact in zo’n situatie in beginsel alleen worden afgezien, indien de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende kan motiveren dat in het licht van de aard van de klachten en de beschikbare medische informatie dit geen toegevoegde waarde heeft. Dat heeft verzekeringsarts bezwaar en beroep [A] niet gedaan. In zoverre is er sprake van een motiveringsgebrek. Daar komt in deze zaak bij dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet heeft gemotiveerd waarom hij bij de telefonische hoorzitting afwezig was. De rechtbank heeft er begrip voor dat het vanwege Covid-19 lastiger is om een (fysiek) spreekuur in te plannen, maar dat neemt niet weg dat de medische heroverweging in de bezwaarfase op zorgvuldige wijze tot stand moet komen.
De beroepsgrond slaagt.
5. Uit de brief van de behandelend psychiater [B] van 8 mei 2020 aan de Arbodienst
blijkt dat eiseres zich in een proces van herstel bevindt en ruimte nodig heeft om op haar tempo aan de behandeldoelen te werken. Volgens de psychiater kan eiseres vanuit hier zich verder ontwikkelen, zodat terugval vermeden kan worden en er meer stabiliteit komt. Eiseres vindt dat met de effecten van haar behandeling onvoldoende rekening is gehouden. De rechtbank oordeelt dat niet duidelijk wordt op welke wijze de verzekeringsarts bezwaar en beroep hier rekening mee heeft gehouden. Het medisch onderzoek is daarom onzorgvuldig geweest. De beroepsgrond slaagt.
Is de medische beoordeling juist?
6. Eiseres voert aan dat zij niet 30 danwel 32 uur per week kan werken. Verweerder
heeft niet inzichtelijk en voldoende gemotiveerd waarom slechts een beperkte urenbeperking is aangenomen. Eiseres volgt één keer per week EMDR-therapie en haptotherapie. Na een EMDR-behandeling is eiseres naar eigen zeggen twee dagen daarna niet in staat om te werken. Verder slaapt eiseres slecht, waardoor zij mentaal is uitgeput. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft eiseres een e-mail van haar psycholoog [C] van 5 augustus 2020 overgelegd. Op de zitting heeft eiseres nog aangegeven dat zij soms niet toekomt aan herstel van de bijwerkingen van de therapieën, omdat zij een alleenstaande moeder is met twee chronisch zieke kinderen.
7. Eiseres verwijst tenslotte naar het besluit van 19 mei 2021, waarin
verweerder heeft beslist dat zij per 8 maart 2021 recht heeft op een Ziektewet-uitkering. In deze zaak gaat het om de situatie van eiseres op de datum 7 december 2020. Weliswaar gaat het in de beslissing van 19 mei 2021 om de situatie van eiseres op een later moment en is de behandelfrequentie sindsdien toegenomen, maar is dit volgens eiseres ook voor deze zaak relevant. Hieruit blijkt namelijk dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met het effect van de EMDR-therapie op eiseres in deze zaak.
8. De rechtbank merkt op dat zij begrijpt dat de zorg voor twee chronisch zieke kinderen
een negatieve impact op eiseres heeft. Dit kan echter niet bij de beoordeling van haar eigen gezondheidssituatie en eventuele arbeidsongeschiktheid worden meegenomen, aangezien het bij de beoordeling van de vraag of recht bestaat op een Ziektewet-uitkering gaat om de medische situatie van eiseres zelf.
9. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft tijdelijk een urenbeperking van gemiddeld
ongeveer 8 uur per dag en gemiddeld ongeveer 30 t/m 32 uur per week aangenomen op grond van niet beschikbaarheid van eiseres vanwege de lopende EMDR-therapie en de haptotherapie. Tevens wordt eiseres niet in staat geacht ’s nachts te werken. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is met de aangenomen urenbeperking rekening gehouden met de omstandigheid dat na een EMDR-behandeling enige tijd nodig is voor de verwerking daarvan. De verzekeringsarts bezwaar en beroep ziet geen aanleiding om op grond van energetische en preventieve gronden een urenbeperking aan te nemen.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende uitgelegd hoeveel hersteltijd na een therapie in aanmerking is genomen, uitgaande van twee behandelsessies per week en haar medische toestand zoals omschreven in de brief van 8 mei 2020 van haar behandelend psychiater. Daarbij komt dat de situatie nadien is verslechterd, waardoor verzekeringsarts bezwaar en beroep [D] in zijn medische rapportage van 3 mei 2021 heeft geconcludeerd dat bij eiseres per 7 december 2020 sprake is van een marginale belastbaarheid, gelet op de intensiviteit en het effect van de op dat moment lopende behandeling van drie sessies per week. De rechtbank concludeert daarom dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de hiervoor genoemde aangenomen urenbeperking onvoldoende heeft gemotiveerd.
De beroepsgrond slaagt.
Wat is de conclusie van de rechtbank?
10. De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een zorgvuldigheidsgebrek, omdat de
verzekeringsarts bezwaar en beroep eiseres niet heeft gesproken op de hoorzitting, zonder dat daarvoor een toereikende motivering is gegeven. Daarnaast is onduidelijk gebleven op welke wijze rekening is gehouden met de informatie van de behandelend psychiater van eiseres over het proces van herstel en hoeveel hersteltijd voor eiseres in aanmerking is genomen.
De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit in strijd is met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb. De rechtbank zal verweerder daarom met toepassing van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb in de gelegenheid stellen de gebreken in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit.
11. De rechtbank bepaalt dat verweerder in de gelegenheid wordt gesteld om binnen acht
weken na verzending van deze tussenuitspraak de gebreken te herstellen.
12. Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze
vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid de gebreken te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
13. Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt
tot de beroepsgronden zoals die zijn aangedragen in het beroepschrift en het aanvullend beroepschrift, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht.
14. De rechtbank oordeelt in deze tussenuitspraak niet over de overige door eiseres
aangevoerde beperkingen, die verweerder volgens haar ten onrechte niet heeft aangenomen. Het gaat dan om het vasthouden en verdelen van de aandacht, het niet kunnen samenwerken met anderen vanwege haar mentale gesteldheid, het niet kunnen autorijden en het vermijden van het openbaar vervoer. Zo nodig zal zij hierover oordelen in de einduitspraak. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat betekent ook dat de rechtbank over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.