In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 11 november 2021 uitspraak gedaan in een herzieningsverzoek van eiseres betreffende de kinderbijslag voor haar dochter. Eiseres had verzocht om herziening van de afwijzing van haar kinderbijslag voor de periode van het vierde kwartaal van 2015 tot en met het derde kwartaal van 2016. De Sociale Verzekeringsbank had het herzieningsverzoek afgewezen, omdat de dochter van eiseres op de peildatum recht had op studiefinanciering, wat volgens artikel 7aa van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) betekende dat er geen recht op kinderbijslag bestond. Eiseres beroept zich op de wetswijziging waarbij artikel 7aa AKW is vervallen per 1 januari 2020 en stelt dat zij met terugwerkende kracht recht zou moeten hebben op kinderbijslag vanaf het vierde kwartaal van 2015.
De rechtbank overweegt dat de wetswijziging geen terugwerkende kracht heeft en dat artikel 7aa AKW een dwingendrechtelijke bepaling was. De rechtbank concludeert dat de Sociale Verzekeringsbank terecht het herzieningsverzoek heeft afgewezen. Eiseres heeft niet kunnen aantonen dat zij recht heeft op kinderbijslag voor de genoemde periode, en het beroep wordt ongegrond verklaard. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na verzending van het proces-verbaal.