ECLI:NL:RBMNE:2021:6049

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 november 2021
Publicatiedatum
13 december 2021
Zaaknummer
AWB - 21 _ 2908
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening kinderbijslag en vervallen artikel 7aa AKW

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 11 november 2021 uitspraak gedaan in een herzieningsverzoek van eiseres betreffende de kinderbijslag voor haar dochter. Eiseres had verzocht om herziening van de afwijzing van haar kinderbijslag voor de periode van het vierde kwartaal van 2015 tot en met het derde kwartaal van 2016. De Sociale Verzekeringsbank had het herzieningsverzoek afgewezen, omdat de dochter van eiseres op de peildatum recht had op studiefinanciering, wat volgens artikel 7aa van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) betekende dat er geen recht op kinderbijslag bestond. Eiseres beroept zich op de wetswijziging waarbij artikel 7aa AKW is vervallen per 1 januari 2020 en stelt dat zij met terugwerkende kracht recht zou moeten hebben op kinderbijslag vanaf het vierde kwartaal van 2015.

De rechtbank overweegt dat de wetswijziging geen terugwerkende kracht heeft en dat artikel 7aa AKW een dwingendrechtelijke bepaling was. De rechtbank concludeert dat de Sociale Verzekeringsbank terecht het herzieningsverzoek heeft afgewezen. Eiseres heeft niet kunnen aantonen dat zij recht heeft op kinderbijslag voor de genoemde periode, en het beroep wordt ongegrond verklaard. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na verzending van het proces-verbaal.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/2908

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 november 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, verweerder

(gemachtigde: mr. P.C. van der Voorn).

Procesverloop

Bij besluit van 20 april 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder het herzieningsverzoek voor kinderbijslag in de periode van het vierde kwartaal van 2015 tot en met het derde kwartaal van 2016 afgewezen.
Bij besluit van 31 mei 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 november 2021 via een skypeverbinding. Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. De kinderbijslag voor de dochter van eiseres ( [A] ) is vanaf het vierde kwartaal van 2015 beëindigd, omdat zij onderwijs volgde waarvoor recht op studiefinanciering kon bestaan. In artikel 7aa, eerste lid, van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) – zoals dit gold ten tijde in geding – is bepaald dat de verzekerde geen recht heeft op kinderbijslag voor een kind, indien dat kind op de eerste dag van een kalenderkwartaal recht heeft op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000). Niet in geschil is dat [A] op de peildatum 17 jaar was en een Bacheloropleiding volgde, waarvoor zij recht had op studiefinanciering op grond van de Wsf 2000. Voorts is niet in geschil dat eiseres om die reden vanaf het vierde kwartaal van 2015 geen recht meer heeft op kinderbijslag. Eiseres beroept zich op de wetswijziging waarbij artikel 7aa van de AKW is vervallen (Verzamelwet SZW 2020). [1] Deze wetswijziging ging in op 1 januari 2020, maar eiseres vindt dat zij met terugwerkende kracht recht zou moeten hebben op kinderbijslag vanaf het vierde kwartaal van 2015.
3. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht het herzieningsverzoek heeft afgewezen. De Verzamelwet SZW 2020, waarbij artikel 7aa van de AKW is komen te vervallen, is met ingang van 1 januari 2020 in werking getreden. [2] De wetgever heeft hieraan geen terugwerkende kracht verleend. Daarnaast was artikel 7aa AKW een dwingendrechtelijke bepaling, waarvan verweerder niet mocht afwijken toen deze van toepassing was. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 22 oktober 2020. [3] De beroepsgrond slaagt niet.
4. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Karman, rechter, in aanwezigheid van
mr. drs. N.L.K.J. Li, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
11 november 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het
proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Wet van 11 december 2019 tot wijziging van enkele wetten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid alsmede enkele wetten van andere ministeries (Verzamelwet SZW 2020), zie: Staatsblad 2019, 483
2.Besluit van 11 december 2019 tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de artikelen van de Verzamelwet SZW 2020, zie: Staatsblad 2019, 484