ECLI:NL:RBMNE:2021:6034
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde van onroerende zaak; vaststelling waarde en bewijsvoering door de heffingsambtenaar
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 19 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de WOZ-waarde van een woning. Eiser, de eigenaar van de woning, had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde waarde van € 627.000,- voor het belastingjaar 2020, welke was gebaseerd op de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De waarde was vastgesteld per 1 januari 2019. Eiser stelde dat de waarde te hoog was en bepleitte een lagere waarde van € 520.000,-. De heffingsambtenaar handhaafde echter de vastgestelde waarde en voerde een taxatiematrix aan ter onderbouwing van zijn standpunt.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op een digitale zitting op 1 september 2021, waar zowel de gemachtigde van eiser als de gemachtigde van verweerder en een taxateur aanwezig waren. De rechtbank overwoog dat de heffingsambtenaar de bewijslast heeft om aan te tonen dat de vastgestelde waarde niet te hoog is. De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar met de ingediende taxatiematrix en de toelichting ter zitting voldoende aannemelijk had gemaakt dat de waarde van de woning correct was vastgesteld. Eiser's argumenten, waaronder de vergelijking met referentiewoningen en de ligging van de woning, werden door de rechtbank niet overtuigend geacht.
Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat het beroep van eiser ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.