ECLI:NL:RBMNE:2021:6016

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 december 2021
Publicatiedatum
9 december 2021
Zaaknummer
8898259
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Matiging van contractuele boete in franchiseovereenkomst na ontbinding van gedaagde vennootschap

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 15 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eisende partij, vertegenwoordigd door mr. W.J.A. Dales, en een gedaagde partij, [gedaagde partij] B.V., vertegenwoordigd door mr. A.W. Dolphijn en mr. C. Damen. De eisende partij stelde dat de gedaagde partij, die tijdens de procedure ontbonden was, niet-ontvankelijk verklaard moest worden in haar tegenvordering. De kantonrechter oordeelde echter dat er geen aanleiding was om de procedure te schorsen of de gedaagde partij niet-ontvankelijk te verklaren. De rechter matigde de contractuele boete voor de schending van de non-concurrentiebepalingen van de franchiseovereenkomst tot € 1.000,00, ondanks dat de gedaagde partij aanvankelijk een boete van € 10.000,00 had gevorderd. De kantonrechter overwoog dat de gedaagde partij onvoldoende had onderbouwd dat zij schade had geleden door de overtredingen van de eisende partij, en dat de omstandigheden van de zaak, waaronder de coronamaatregelen, een rol speelden in de beslissing om de boete te matigen. De rechter concludeerde dat de eisende partij weliswaar de contractuele bepalingen had geschonden, maar dat de opgelegde boete in verhouding tot de werkelijke schade buitensporig was.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 8898259 UC EXPL 20-9907 SV/40160
Vonnis van 15 december 2021
inzake
[eisende partij] , h.o.d.n. [handelsnaam],
wonend in [woonplaats] ,
verder ook te noemen: [eisende partij] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. W.J.A Dales, Juridische Specialisten4u.nl B.V.,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde partij] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen: [gedaagde partij] BV,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. A.W. Dolphijn en mr. C. Damen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 16 juni 2021
  • de akte van 14 juli 2021van [gedaagde partij] BV, tevens houdende wijziging van eis in reconventie
  • de akte van 14 juli 2021 van [eisende partij] met het verzoek tot schorsing of vernietiging van de procedure, dan wel niet-ontvankelijkheidverklaring van [gedaagde partij] BV, en tot matiging van de contractuele boetes, met producties
  • de antwoordakte van 21 juli 2021 van [gedaagde partij] BV, zonder de daarin aangekondigde producties
  • de akte van 4 augustus 2021 van [eisende partij]
  • het tussenvonnis van 1 september 2021
  • de akte van [gedaagde partij] BV met productie 12 tot en met 17, welke akte gelijk is aan de akte van 21 juli 2021; deze akte is gedateerd 2 september 2021, maar in het administratief systeem gedateerd op 15 september 2021
  • de antwoordakte van [eisende partij] met 1 productie, van 29 september 2021 met één productie
  • het verzoek tot wraking, ingediend door [eisende partij] van 8 oktober 2021, mondeling behandeld op 9 november 2021
  • de akte van [eisende partij] van 13 oktober 2021, die een verwijzing inhoudt naar de akte van 29 september 2021
  • de uitspraak van de wrakingskamer van 23 november 2021, waarbij [eisende partij] in haar verzoek tot wraking niet-ontvankelijk is verklaard.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. Het resterende geschil, de standpunten van partijen en de beoordeling daarvan
Wat is in het tussenvonnis van 16 juni 2021 al beoordeeld?2.1. In het tussenvonnis van 16 juni 2021 heeft de kantonrechter de vordering van [eisende partij] in conventie inhoudelijk beoordeeld en afgewezen, maar de eindbeslissing hierover aangehouden totdat ook op de tegenvordering van [gedaagde partij] BV een eindbeslissing kan worden gegeven. Over de tegenvordering van [gedaagde partij] BV heeft de kantonrechter geoordeeld dat [eisende partij] contractuele boetes is verschuldigd omdat zij het non-concurrentiebeding in artikel 15 heeft overtreden en de voorschriften van artikel 22 van de franchiseovereenkomst heeft geschonden. Daarbij is de periode waarover boetes zijn verbeurd beperkt tot de periode vanaf 1 januari 2021, tot uiterlijk 1 maart 2021. De kantonrechter heeft partijen in de gelegenheid gesteld zich over de eventuele matiging van de contractuele boete uit te laten. De eindbeslissing over de tegenvordering van [gedaagde partij] BV is daarom aangehouden totdat ook over de hoogte van de boetes wordt beslist.
Wat is na het tussenvonnis van 16 juni 2021 gebeurd?
2.2.
Partijen hebben daarna aktes ingediend. [gedaagde partij] BV heeft bij akte tot wijziging van eis de gevorderde contractuele boetes beperkt tot € 10.000,00. [eisende partij] heeft in haar akte van 14 juli 2021 verzocht de procedure te schorsen of te vernietigen, danwel [gedaagde partij] BV niet-ontvankelijk te verklaren omdat [gedaagde partij] BV al op 31 december 2020 ontbonden blijkt te zijn. Subsidiair heeft [eisende partij] naar de kantonrechter begrijpt haar verlangen geuit de boetes te matigen tot € 0,00. Bij het tussenvonnis van 1 september 2021 heeft de kantonrechter [gedaagde partij] BV in de gelegenheid gesteld de ontbrekende producties bij haar akte alsnog in te dienen, die [gedaagde partij] BV daarna heeft ingediend. [eisende partij] heeft hierop in de antwoordaktes gereageerd.
De reactie van [eisende partij] op het tussenvonnis van 16 juni 2021:
2.3.
[eisende partij] stelt allereerst dat de procedure geschorst moet worden of dat [gedaagde partij] BV niet-ontvankelijk verklaard moet worden, omdat zij geen procedure kan voeren tegen een vennootschap die sinds 31 december 2020 niet meer bestaat. [eisende partij] heeft verwezen naar een uittreksel van de Kamer van Koophandel van 6 juli 2021, waarin staat dat [gedaagde partij] BV op 31 december 2020 is ontbonden en dat op 28 juni 2021 is geregistreerd dat de ontbonden rechtspersoon is opgehouden te bestaan, omdat geen bekende baten meer aanwezig zijn met ingang van 31 december 2020. Uit een recent uittreksel van de Kamer van Koophandel van 26 september 2021 (overgelegd bij de akte van 29 september 2021) blijkt dat de uitschrijving uit het handelsregister (nog) niet is veranderd.
2.4.
Over de boetes stelt [eisende partij] dat [gedaagde partij] BV geen schade heeft geleden. [eisende partij] betwist de stelling van [gedaagde partij] BV dat zij schade heeft geleden doordat zij geen andere franchisenemers op de locatie te werk kon stellen. [eisende partij] stelt ook dat haar winkel in de coronatijd lange tijd gesloten is geweest, waardoor zij in die periode geen inkomsten heeft gehad. [eisende partij] betwist ook de stelling van [gedaagde partij] BV dat de kwestie een negatieve invloed heeft gehad op het rekruteren van nieuwe franchisenemers elders. [gedaagde partij] BV had door het besluit tot ontbinding van de vennootschap als gevolg van een gebrek aan baten geen belang meer bij toepassing van het non-concurrentiebeding of het opleggen van boetes. [eisende partij] verzoekt de boetes af te wijzen, althans te matigen tot € 0,00.
De reactie van [gedaagde partij] BV op de akte van [eisende partij] van 14 juli 2021:
2.5.
[gedaagde partij] BV stelt dat de wijziging in het handelsregister een kennelijk misverstand is en dat zij nooit heeft bedoeld de uitschrijving te laten doorvoeren in het handelsregister. [gedaagde partij] BV heeft tegen de uitschrijving en opheffing van haar onderneming op 14 juli 2021 bezwaar gemaakt bij de Kamer van Koophandel. Bovendien ontbreekt een rechtsgeldig besluit van de algemene aandeelhoudersvergadering voor de vermeende opheffing.
2.6.
[gedaagde partij] BV stelt dat er in beginsel geen grond is voor matiging van de contractuele boetes omdat [eisende partij] daarom niet heeft verzocht. [gedaagde partij] BV is uit coulance bereid het totaal van de contractuele boetes verder te beperken tot € 10.000,00. [gedaagde partij] BV stelt dat zij wel degelijk schade heeft geleden in de periode dat het non-concurrentieverbod is overtreden doordat zij geen andere franchisenemers op de locatie van [eisende partij] te werk heeft kunnen stellen. Andere franchisenemers hadden ook tijdens de coronamaatregelen online verkoopactiviteiten kunnen verrichten. Een nieuwe franchisenemer zou [gedaagde partij] BV de gelegenheid hebben geboden om inkomsten te genereren ten aanzien van begeleiding, training en kennisoverdracht. Ook de verkoop van de inventaris voor een andere franchisenemer zou inkomsten genereren. Bovendien heeft de kwestie negatieve invloed gehad op het rekruteren van nieuwe franchisenemers elders.

3.De beoordeling

in conventie en in reconventie:

3.1.
De kantonrechter verwijst naar de tussenvonnissen van 16 juni 2021 en 1 september 2021, neemt de inhoud daarvan hier over en volhardt bij hetgeen hij daarin heeft overwogen en beslist.
3.2.
De kantonrechter zal vervolgens het verzoek van [eisende partij] tot schorsing van de procedure en tot niet-ontvankelijkverklaring van [gedaagde partij] BV beoordelen.
3.3.
[gedaagde partij] BV betwist dat haar vennootschap is ontbonden en is opgeheven. Er is geen besluit van de Algemene Vergadering van Aandeelhouders en het bericht van de boekhouder van [gedaagde partij] BV aan de Kamer van Koophandel berust op een misverstand. [gedaagde partij] BV heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat de uitschrijving van haar onderneming uit het handelsregister - naar aanleiding van haar bezwaarschrift hiertegen bij de Kamer van Koophandel - ongedaan is gemaakt. Een beslissing van de Directeur van de Kamer van Koophandel daarover is niet overgelegd. De kantonrechter kan dan ook niet vaststellen of [gedaagde partij] BV al dan niet is ontbonden. De kantonrechter kan de beslissing hierover in het kader van de beoordeling van de geschillen in deze procedure echter in het midden laten. De kantonrechter licht dit als volgt toe.
3.4.
Indien [gedaagde partij] BV niet is ontbonden, is er geen enkele reden de gehele procedure te schorsen dan wel te vernietigen of [gedaagde partij] BV in haar reconventionele vordering niet-ontvankelijk te verklaren. De vennootschap bestaat dan immers nog.
3.5.
Indien [gedaagde partij] BV wel ontbonden zou zijn, dan nog leidt dat op zichzelf niet tot schorsing van de procedure, vernietiging daarvan of tot niet-ontvankelijkheid van [gedaagde partij] BV in reconventie. Als de kantonrechter uitgaat van de gestelde ontbinding per 31 december 2020, dan staat vast dat die ontbinding tot stand is gekomen nadat de procedure door [eisende partij] aanhangig is gemaakt. Dat is gebeurd door het aanbrengen van de dagvaarding door [eisende partij] bij de griffie van de rechtbank aangebracht op [gedaagde partij] BV op 16 december 2020.
[gedaagde partij] BV kan als ontbonden vennootschap belang hebben bij
a. verweer in conventie en
b. bij een oordeel over de tegenvordering op grond van de verplichtingen uit de franchiseovereenkomst in het kader van een eventuele (heropening van de) vereffening.
De kantonrechter verwijst naar het arrest van de Hoge Raad van 11 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX9762, alsmede naar Asser 2-1 (Rechtspersonenrecht), nr. 405, dit naar aanleiding van het bepaalde in artikel 2:19 (en volgende) van het Burgerlijk Wetboek.
3.6.
De kantonrechter ziet daarom geen aanleiding de procedure in conventie en in reconventie op verzoek van [eisende partij] te schorsen, te vernietigen of [gedaagde partij] BV niet-ontvankelijk te verklaren in haar tegenvordering.
in conventie:
3.7.
De kantonrechter zal, zoals hierna zal blijken, een eindoordeel geven over de vordering in reconventie. Om die reden zal de in het tussenvonnis van 16 juni 2021 al gegeven beslissing op de vordering in conventie (zie de punten 4.6 tot en met 4.10) hierna onder “De beslissing” worden opgenomen.
in reconventie:
matiging van de boetes3.8. De kantonrechter stelt voorop dat in de punten 4.21 en 4.22 in het tussenvonnis van 16 juni 2021 abusievelijk over het hoofd is gezien dat de tegenvordering tot een veroordeling van [eisende partij] tot betaling van de beide contractuele boetes tezamen al was beperkt tot
€ 24.000,00. Dit abuis doet niet af aan de beslissing en het verzoek aan partijen, zoals vervat in punt 4.22 van het tussenvonnis. [gedaagde partij] BV heeft deze tegenvordering daarna in haar akte van 14 juli 2021 verlaagd tot € 10.000,00.
3.9.
[gedaagde partij] BV stelt dat er geen grond is voor matiging van de contractuele boetes omdat [eisende partij] dit niet heeft verlangd, als bedoeld in artikel 6:94 lid 1 BW. [eisende partij] heeft in haar akte van 14 juli 2021 onder meer een beroep gedaan op matiging van de contractuele boete, door aan het slot geheel subsidiair te verzoeken de boetes te matigen tot € 0,00. [gedaagde partij] BV heeft dit punt in haar latere aktes niet bestreden.
3.10.
De kantonrechter is op grond van artikel 6:94 lid 1 BW uitsluitend bevoegd de overeengekomen boete op verlangen van de schuldenaar te matigen, in die gevallen dat de billijkheid matiging klaarblijkelijk eist. Dit brengt mee dat de boete gematigd kan worden indien toepassing van het boetebeding in de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat zou leiden. Daarbij moet gelet worden op de verhouding tussen de werkelijke schade en de hoogte van de boete, de aard van de overeenkomst en de inhoud en strekking van het beding, alsmede de omstandigheden waaronder het is ingeroepen en de overige omstandigheden van het geval.
3.11.
De kantonrechter stelt voorop (zoals al is geoordeeld in het tussenvonnis van 16 juni 2021) dat [eisende partij] het non-concurrentiebeding en het beding in artikel 22 van de franchiseovereenkomst heeft geschonden, door al tijdens en direct na afloop van de overeenkomst een concurrerende winkel te starten, op dezelfde locatie en volgens de formule van [naam formule] [plaatsnaam] . De contractuele boete voor ieder van deze overtredingen is in de overeenkomst bepaald op € 10.000,00, te vermeerderen met € 1.000,00 voor iedere dag dat de overtreding voortduurt. De boete voor iedere dag dat de overtreding voortduurt, is pas verbeurd vanaf 1 januari 2021 tot uiterlijk 1 maart 2021. Niet is in geschil dat de overtreding in ieder geval tot 1 maart 2021 heeft geduurd (zie 4.21 van het tussenvonnis van 16 juni 2021), zodat de door [gedaagde partij] BV in haar akte van 14 juli 2021 verminderde boete voor de beide overtredingen tezamen gedurende een periode van twee maanden € 10.000,00 maximaal bedraagt.
3.12.
[gedaagde partij] BV heeft [eisende partij] pas op 23 december 2020 gesommeerd de concurrerende activiteiten te staken en iedere associatie met [gedaagde partij] BV te verwijderen. Door pas geruime tijd na afloop van de franchiseovereenkomst deze sommatie te versturen, heeft [gedaagde partij] BV zelf het risico aanvaard dat zij schade lijdt door de concurrerende activiteiten van [eisende partij] . [gedaagde partij] BV stelt dat zij in de periode van 1 januari 2021 tot 1 maart 2021 schade heeft geleden doordat zij geen andere franchisenemer voor dezelfde locatie kon vinden. [gedaagde partij] BV heeft echter niet onderbouwd dat zij door het mislopen van de franchise-vergoeding over de omzet, een zodanige schade heeft geleden dat die een boete van € 10.000 voor de overtreding over de periode van 1 januari 2021 tot 1 maart 2021 rechtvaardigt. Daarbij komt dat de fysieke winkel in de betreffende periode gesloten was door de coronamaatregelen, waardoor de omzet door een nieuwe franchisenemer, en dus ook de daarop gebaseerde franchisevergoeding, waarschijnlijk lager zou zijn geweest dan normaal is voor die periode in het jaar. Dat de online verkoopactiviteiten tot een met eenzelfde periode in een eerder jaar vergelijkbare omzet zouden hebben geleid, is door [gedaagde partij] BV onvoldoende met concrete branchegegevens onderbouwd. Voor zover [gedaagde partij] BV door de overtredingen van [eisende partij] al schade heeft geleden omdat dit een negatieve invloed had op het vinden van nieuwe franchisenemers elders, is het niet aannemelijk dat die schade omvangrijk is, omdat [gedaagde partij] BV niet heeft geconcretiseerd dat zij in overleg was met een of meer gegadigden om [naam formule] [plaatsnaam] voort te zetten in plaats van [eisende partij] . Onder deze omstandigheden acht de kantonrechter een boete van € 10.000 voor de overtredingen gedurende twee maanden buitensporig en daardoor onaanvaardbaar (zie 3.10 van dit vonnis). Dat [gedaagde partij] BV enige schade heeft geleden door de schendingen van de contractsbepalingen door [eisende partij] , acht de kantonrechter voldoende aannemelijk, alleen al doordat [gedaagde partij] BV daartegen in het geweer is moeten komen. De enkele stelling van [eisende partij] dat [gedaagde partij] BV met andere uitgetreden franchisenemers wel met gesloten beurzen zou hebben afgerekend, is onvoldoende om rekening mee te houden. [eisende partij] had hierover preciezere gegevens moeten verstrekken, wat zij niet heeft gedaan. De kantonrechter kan daarmee dan ook geen rekening houden. Gelet op het voorgaande ziet de kantonrechter aanleiding om de contractuele boete ten aanzien van de schendingen van de beide contractsbepalingen door [eisende partij] tezamen te matigen tot
€ 1.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente, zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf de datum van dit vonnis. De gevorderde wettelijke handelsrente, als bedoeld in artikel 6:119a BW wordt afgewezen omdat het betalen van een boete niet kan worden aangemerkt als een na te komen handelsverplichting.
3.13.
De gevorderde veroordeling tot nakoming van het concurrentieverbod zal worden afgewezen, omdat de looptijd van het non-concurrentiebeding tot 1 maart 2021 op de datum van dit vonnis al is verstreken en [gedaagde partij] BV daarbij geen belang meer heeft.
buitengerechtelijke incassokosten:
3.14.
[gedaagde partij] BV maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat hierop het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. De kantonrechter stelt vast dat [gedaagde partij] BV voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten zal worden toegewezen tot een bedrag van € 150, berekend over de toewijsbare hoofdsom en volgens het in het Besluit bepaalde tarief.
proceskosten:3.15. De kantonrechter zal de proceskosten compenseren, wat wil zeggen dat iedere partij de eigen kosten draagt. Weliswaar wordt [eisende partij] veroordeeld om een bedrag aan [gedaagde partij] BV te betalen, maar het grootste deel van de vordering van [gedaagde partij] BV wordt afgewezen. De conclusie is dan ook dat partijen over en weer gedeeltelijk in het gelijk respectievelijk ongelijk zijn gesteld. Deze kostencompensatie geldt niet voor het nakomen van de veroordeling tot betaling van de boete, de wettelijke handelsrente en de buitengerechtelijke kosten. Indien [eisende partij] die veroordeling niet mocht nakomen zal zij de nakosten daarover, zoals hierna vermeld, verschuldigd zijn.

4.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie:
4.1.
wijst de vordering af;
4.2.
veroordeelt [eisende partij] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [gedaagde partij] BV, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 622,00 aan salaris gemachtigde;
4.3.
veroordeelt [eisende partij] , onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [gedaagde partij] BV volledig aan de proceskostenveroordeling onder 4.2 voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 124,00 aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving tot de voldoening,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening tot de voldoening;
4.4.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
in reconventie:
4.6.
veroordeelt [eisende partij] om aan [gedaagde partij] BV tegen bewijs van kwijting te betalen € 1.150 aan hoofdsom (boete + buitengerechtelijke incassokosten), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de boete van € 1.000,00 vanaf de datum van dit vonnis tot de voldoening;
4.7.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt, met uitzondering van de eventuele nakosten;
4.8.
veroordeelt [eisende partij] , onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [gedaagde partij] BV volledig aan 4.6 van dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 109,00 aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving tot de voldoening,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening tot de voldoening;
4.9.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.10.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.S. Penders, kantonrechter, in aanwezigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op 15 december 2021.