ECLI:NL:RBMNE:2021:6015

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 december 2021
Publicatiedatum
9 december 2021
Zaaknummer
9215892
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonvordering van uitzendkracht op basis van ABU-cao en Waadi

In deze zaak vordert een voormalig uitzendkracht, [eiseres], een verklaring voor recht dat zij recht heeft op hetzelfde loon als de werknemers in dezelfde functie van de onderneming waar zij via het uitzendbureau, Randstad Uitzendbureau B.V., heeft gewerkt. De kantonrechter overweegt dat het uitzendbureau op grond van de toepasselijke uitzend-cao (ABU), die afwijkt van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi), niet het loon in de onderneming waar de terbeschikkingstelling plaatsvindt, maar het loon van de opdrachtgever moet betalen. De vordering van [eiseres] wordt afgewezen omdat deze niet is gebaseerd op de functiegroepindeling bij de opdrachtgever, maar op de Waadi, die in dit geval niet van toepassing is.

De procedure begon met een dagvaarding op 6 mei 2021, gevolgd door een conclusie van antwoord op 21 juli 2021 en een mondelinge behandeling op 28 oktober 2021. Tijdens deze zitting hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. [eiseres] was aanwezig met haar gemachtigde, mr. J.A. Spigt, terwijl Randstad werd vertegenwoordigd door mr. J.M. Caro en een medewerker. Na de zitting hebben partijen geprobeerd een minnelijke regeling te treffen, maar dit is niet gelukt, waarna de uitspraak is bepaald.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de ABU-cao van toepassing is op de arbeidsrelatie van [eiseres] en dat deze cao-bepalingen een afwijkende regeling vormen ten opzichte van de Waadi. De kantonrechter concludeert dat [eiseres] niet recht heeft op het loon in de onderneming waar de terbeschikkingstelling plaatsvindt, maar op de beloning voor de functie van de toepasselijke functiegroep van de opdrachtgever. Aangezien [eiseres] haar vordering niet heeft gebaseerd op de juiste functiegroepindeling, wordt de vordering afgewezen en wordt [eiseres] veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Amersfoort
zaaknummer: 9215892 AC EXPL 21-1276 SV/40160
Vonnis van 8 december 2021
inzake
[eiseres],
wonend in [woonplaats] ,
verder ook te noemen: [eiseres] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. J.A. Spigt,
tegen:
de besloten vennootschap
Randstad Uitzendbureau B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen: Randstad,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. J.M. Caro.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 6 mei 2021 met productie 1 en 2
- de conclusie van antwoord van 21 juli 2021 met productie 1 tot en met 4
- de mondelinge behandeling op 28 oktober 2021.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 28 oktober 2021. [eiseres] was aanwezig en werd bijgestaan door haar gemachtigde, mr. Spigt. Namens Randstad was aanwezig de gemachtigde, mr. Caro, en mr. [A] , werkzaam als [functie] bij Randstad. Partijen hebben hun standpunten toegelicht en vragen beantwoord. Randstad heeft schriftelijke spreekaantekeningen overgelegd. Van het verhandelde ter zitting zijn door de griffier aantekeningen gemaakt. Aan het einde van de zitting is de behandeling twee weken aangehouden voor overleg tussen partijen over de mogelijkheid van een minnelijke regeling. Op 9 november 2021 hebben beide partijen per e-mail aan de griffie van de rechtbank bericht dat geen regeling is bereikt en gevraagd om vonnis te wijzen. Daarna is uitspraak bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] is vanaf 13 juni 2016 tot en met 1 februari 2018 bij Randstad in dienst geweest op basis van opvolgende uitzendovereenkomsten als bedoeld in artikel 7:690 Burgerlijk Wetboek (BW). Op het dienstverband is steeds de cao voor Uitzendkrachten (de ABU-cao) van toepassing geweest. De bepalingen van de ABU-cao zijn algemeen verbindend verklaard tot 5 november 2017 (besluit van de Minister van SZW van 22 maart 2016, Stcrt. 2016, 15 865). Vanaf 5 november 2017 geldt een nieuwe ABU-cao, waarvan de bepalingen pas algemeen verbindend zijn verklaard na afloop van het dienstverband.
2.2.
In de schriftelijke bevestiging van uitzending en uitzendovereenkomst van 13 juni 2016 staat dat [eiseres] door Randstad met ingang van 13 juni 2016 wordt uitgezonden aan opdrachtgever [onderneming 1] B.V. ( [onderneming 1] ) in [plaatsnaam 1] , in de functie van ‘callcentermedewerker inbound’, tegen een inlenersbeloning voor een uurloon van € 10,00 bruto. In een bevestiging van uitzending en uitzendovereenkomst van 12 september 2017 heeft Randstad aan [eiseres] meegedeeld dat het uurloon met ingang van 1 september 2017 € 11,00 bruto bedraagt.
2.3.
[onderneming 1] biedt opdrachtgevers diensten aan voor het invullen van klantcontacten.
2.4.
[eiseres] maakte tijdens het dienstverband met Randstad deel uit van een ‘Flexteam’ voor een opdrachtgever van [onderneming 1] , [onderneming 2] B.V. ( [onderneming 2] ) in [plaatsnaam 2] . [eiseres] is aanvankelijk begonnen als incassomedewerker voor [onderneming 2] . Vanaf 1 september 2017 heeft zij voor [onderneming 2] gewerkt als coach.
2.5.
[onderneming 2] betaalde in de periode van het dienstverband van [eiseres] aan haar eigen werknemers een hoger uurloon (tenminste € 12,74 bruto per uur voor een incassomedewerker en € 14,00 bruto per uur voor een coach) dan de inlenersbeloning van [onderneming 1] die [eiseres] van Randstad kreeg uitbetaald.
2.6.
De gemachtigde van [eiseres] heeft Randstad bij brief van 30 september 2020 in gebreke gesteld en gesommeerd om [eiseres] alsnog het verschil te betalen tussen het loon van een medewerker van [onderneming 2] die soortgelijke werkzaamheden heeft verricht en het loon dat zij heeft ontvangen, inclusief loonsverhogingen en overige vergoedingen.
2.7.
Randstad heeft hierop bij brief van 7 december 2020 geantwoord dat [eiseres] op grond van het dienstverband met Randstad uitsluitend ter beschikking is gesteld aan [onderneming 1] en dat [eiseres] het juiste loon volgens de inlenersbeloning van [onderneming 1] heeft ontvangen, zodat Randstad aan [eiseres] geen betaling is verschuldigd.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert dat het de kantonrechter behage bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1) te verklaren voor recht dat [eiseres] , gedurende het dienstverband met Randstad in de periode van 13 juni 2016 tot en met 1 februari 2018, recht heeft op hetzelfde loon, de eenmalige uitkeringen en overige vergoedingen van werknemers van [onderneming 2] die in die periode in gelijke of gelijkwaardige functies als [eiseres] hebben gewerkt;
2) Randstad te veroordelen om aan [eiseres] tegen kwijting te betalen:
a. het verschil tussen enerzijds het loon, de eenmalige uitkeringen en overige vergoedingen van werknemers van [onderneming 2] in gelijke of gelijkwaardige functies en anderzijds de door [eiseres] ontvangen bedragen in de onder punt 1) bedoelde periode;
b. de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 lid 1 BW van 50% over het bij a. bedoelde verschil;
c. de wettelijke rente over de onder a. en b. bedoelde bedragen vanaf de dag dat elk van die bedragen opeisbaar verschuldigd is geworden tot aan de dag van algehele voldoening;
d. buitengerechtelijke kosten van € 1.000,00, te vermeerderen met BTW;
3) Randstad te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
[eiseres] legt aan haar vordering ten grondslag dat zij door Randstad feitelijk aan [onderneming 2] ter beschikking is gesteld en dat zij uitsluitend daar werkzaamheden volgens aanwijzingen van [onderneming 2] heeft verricht. Op grond van artikel 8 van de Waadi zijn de arbeidsvoorwaarden van [onderneming 2] daarom maatgevend en heeft zij recht op hetzelfde loon en dezelfde uitkeringen en vergoedingen als een werknemer van [onderneming 2] . [eiseres] wijst daarbij als voorbeeld op de uitspraak van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Holland van 28 maart 2018 (ECLI:NL:RBNHO:2018:2491).
3.3.
Randstad heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Randstad heeft [eiseres] tijdens het dienstverband ter beschikking gesteld aan opdrachtgever [onderneming 1] , niet aan [onderneming 2] . In artikel 20 van de ABU-cao over de inlenersbeloning wordt rechtsgeldig afgeweken van artikel 8 Waadi. [eiseres] wordt daarom beloond op grond van het beloningssysteem van [onderneming 1] . Randstad betwist dat [eiseres] door [onderneming 1] is doorgeleend aan [onderneming 2] . [eiseres] werkte in een flexteam van [onderneming 1] voor een opdrachtgever van [onderneming 1] , [onderneming 2] . [eiseres] verrichtte bij die opdrachtgever afgebakende werkzaamheden onder leiding en toezicht van [onderneming 1] , die niet vergeleken kunnen worden met de werkzaamheden van werknemers van [onderneming 2] .

4.De beoordeling

4.1.
[eiseres] heeft haar vordering gebaseerd op artikel 8 van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi). Op grond van artikel 8 lid 1 van de Waadi - kort samengevat - heeft de arbeidskracht, die niet in het kader van payrolling ter beschikking is gesteld, recht op ten minste dezelfde arbeidsvoorwaarden als die welke gelden voor werknemers werkzaam in gelijke of gelijkwaardige functies in dienst van de onderneming waar de terbeschikkingstelling plaatsvindt. In lid 4 van artikel 8 is bepaald dat in de cao van lid 1 kan worden afgeweken.
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat op de arbeidsrelatie de ABU-cao van toepassing is, die bovendien tijdens het grootste deel van het dienstverband algemeen verbindend is verklaard.
4.3.
In artikel 19 lid 1 van de ABU-cao staat dat de uitzendkracht vanaf de eerste dag van zijn terbeschikkingstelling bij de opdrachtgever recht heeft op de inlenersbeloning, tenzij hij behoort tot een van de specifieke groepen als bedoeld in artikel 27 van paragraaf 3 (ABU-beloning) van de ABU-cao. In artikel 20 lid 1 van de ABU-cao staat dat bij toepassing van de inlenersbeloning de door de uitzendkracht te vervullen functie voor aanvang van de terbeschikkingstelling wordt ingedeeld in de bij de opdrachtgever toepasselijke functiegroep.
4.4.
De kantonrechter stelt vast dat deze cao-bepalingen, zoals deze van toepassing waren tijdens het dienstverband, een van artikel 8 lid 1 Waadi afwijkende regeling vormen zoals is bedoeld in lid 4 van dat wetsartikel. Uit de regeling in de artikelen 19 en 20 van de ABU-cao volgt dat de uitzendkracht niet recht heeft op het loon in de onderneming waar de terbeschikkingstelling plaatsvindt, maar op de beloning voor de functie van de toepasselijke functiegroep van de opdrachtgever van het uitzendbureau (de inlener). Bij het dienstverband van [eiseres] is de inlener [onderneming 1] . Niet is gesteld of gebleken dat [eiseres] behoort tot een specifieke groep als bedoeld in artikel 27 van de ABU-cao, waardoor zij op grond van artikel 19 lid 1 van de ABU-cao geen recht zou hebben op de inlenersbeloning.
4.5.
Tijdens de zitting is de regeling in de ABU-cao met partijen besproken en is hierover van gedachten gewisseld. De gemachtigde van [eiseres] heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat deze regeling in de ABU-cao alleen een geldige afwijking van de Waadi kan zijn, als daarbij uitdrukkelijk is bepaald dat het als een afwijking is bedoeld. Dat standpunt vindt geen steun in de wettekst. De gemachtigde van Randstad heeft verder nog gesteld dat Randstad niet zozeer een beroep doet op de uitzondering in de ABU-cao, maar dat de leiding en toezicht door [onderneming 1] niet is overgedragen aan [onderneming 2] . De grondslag van de vordering van [eiseres] is echter artikel 8 lid 1 van de Waadi, en die wordt beperkt door de ABU-cao. Daarmee is de grondslag voor de vordering onvoldoende. Aan een bespreking of [onderneming 1] de leiding en toezicht aan [onderneming 2] heeft overgedragen, komt de kantonrechter daarom niet meer toe. De verwijzing naar de uitspraak van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Holland van 28 maart 2018 (ECLI:NL:RBNHO:2018:2491) kan [eiseres] ook niet baten, want die uitspraak verwijst naar een andersluidende cao-tekst, artikel 22 lid 1 van de NBBU-cao voor Uitzendkrachten, die op het dienstverband niet van toepassing is.
4.6.
Uit het voorgaande volgt dat Randstad op grond van de afwijkende regeling in de ABU-cao aan [eiseres] het loon is verschuldigd dat hoort bij haar functie volgens de functiegroepindeling van [onderneming 1] . [eiseres] heeft de vordering daarop niet gebaseerd, zodat de vordering moet worden afgewezen.
4.7.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Randstad worden begroot op € 374,00 (2 punten x tarief € 187,00) aan salaris gemachtigde.
4.8.
De nakosten zullen op de hieronder weergegeven wijze worden begroot.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eiseres] tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van Randstad tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 374,00 aan salaris gemachtigde;
5.3.
veroordeelt [eiseres] , onder de voorwaarde dat zij niet binnen veertien dagen na aanschrijving door Randstad volledig aan de proceskostenveroordeling in dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 93,50 aan salaris gemachtigde;
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis;
5.4.
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Slootweg, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 1 december 2021.