Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
[gedaagde sub 5],
[gedaagde sub 6],
1.De procedure
- de dagvaarding;
- de akte overlegging producties 1 tot en met 56 van eiseres;
- de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 7;
- de akte overlegging producties 57 tot en met 69 tevens vermindering en vermeerdering van eis van eiseres;
- de akte overlegging producties 8 en 9 van gedaagden.
2.Waar het in deze procedure om gaat
op grond van overeenkomst [.][Overeenkomst 2015]
worden overgenomen door [gedaagde sub 2] . [onderneming 2] blijft jegens [eiseres][ [eiseres] ]
echter onverkort en hoofdelijk aansprakelijk voor de nakoming van alle verplichtingen van [gedaagde sub 2] jegens [eiseres] .
€ 1.502.852,00, te vermeerderen met buitengerechtelijke incassokosten en de wettelijke handelsrente, en in de proces- en nakosten. Volgens [gedaagde sub 1] c.s. is de omvang van de vordering onjuist, omdat er nog betalingen zijn ontvangen door [eiseres] en er nog kosten gecrediteerd moeten worden. Daarnaast maakt [eiseres] misbruik van recht, of handelt zij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar, door betaling te vorderen.
3.De beoordeling
Rechtsmacht en toepasselijk recht
- € 79.220,58 aan verrichte betalingen door de Belastingdienst aan [eiseres] onder het openbare pandrecht ten laste van [gedaagde sub 4] over maart tot en met april 2020;
" [onderneming 2][thans [gedaagde sub 1] ]
erkent dat zij geen vorderingen heeft op [eiseres][ [eiseres] ] op
grond van wanprestatie, onrechtmatige daad of enige andere juridische grondslag."Dat deze afspraak vernietigbaar is, zoals [gedaagde sub 1] c.s. hebben gesteld, is ook onvoldoende onderbouwd. [gedaagde sub 1] c.s. hebben in dit verband alleen gesteld dat [gedaagde sub 1] zich destijds onder druk gezet voelden door [eiseres] om deze afspraak te maken, omdat haar bedrijfsmodel afhankelijk was van de tankpassen van [eiseres] . Die enkele omstandigheid vormt geen grond voor vernietiging van deze afspraak. Voor zover [gedaagde sub 1] destijds niet tot het maken van deze afspraak wenste over te gaan, stonden haar (rechts)maatregelen ten dienste om daartegen op te komen en de continuïteit van haar activiteiten alsnog te waarborgen. Dat zij dat heeft nagelaten, komt daarom voor eigen rekening en risico van [gedaagde sub 1] c.s.
"borgstelling"tegenover de Belastingdienst. Daarnaast was er nog steeds sprake van een achterstand in de incassering bij klanten, die ingelopen zou gaan worden, waarna de incasso’s door [eiseres] weer konden plaatsvinden, aldus [gedaagde sub 5] in de e-mails.
"Ik wil immers mijn toezeggingen gestand kunnen doen. Zomaar wat toezeggen is niet mijn huisstijl.", waar [eiseres] vertrouwen aan zal hebben ontleend. Op 28 februari 2019 kon het namelijk niet anders dan duidelijk zijn voor [gedaagde sub 5] dat [gedaagde sub 1] c.s. forse inkomsten hadden ontvangen over de voorgaande maanden van de klanten en de Belastingdienst, terwijl hij daarover bewust onjuiste uitlatingen bleef doen aan [eiseres] namens [gedaagde sub 1] . In dat kader heeft de rechtbank meegewogen dat [gedaagde sub 5] als enige bestuurder aan het roer van [gedaagde sub 1] c.s. stond en geen feiten of omstandigheden heeft gesteld waaruit zou volgen dat hij het financiële reilen en zeilen van de ondernemingen niet kende, nog daargelaten dat dit tot het primaire takenpakket van een bestuurder behoort. Daardoor bleef [gedaagde sub 5] [eiseres] ertoe bewegen om door te leveren en niet eerst haar reeds bestaande betalingsachterstand op te eisen, zoals zij al meerdere keren in de e-mails had aangekondigd. Daarmee is [gedaagde sub 5] bewust [eiseres] op het verkeerde been blijven zetten wat betreft de inkomsten die [gedaagde sub 1] c.s. nog zouden ontvangen (terwijl die al ontvangen waren) en heeft hij de belangen van [eiseres] grovelijk veronachtzaamd.
[gedaagde sub 4] in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel, maar gaf zij daar in de praktijk geen uitvoering aan, zo vertelde zij tijdens de mondelinge behandeling. [gedaagde sub 6] heeft zich de afgelopen jaren hoofdzakelijk gericht op het voeren van een andere gerechtelijke procedure waarin [gedaagde sub 1] c.s. al lange tijd verwikkeld zijn. Tot de bespreking met [eiseres] op 19 december 2019, waar [gedaagde sub 6] bij aanwezig was, was zij niet op de hoogte van de contacten tussen [gedaagde sub 5] en [eiseres] over de betalingsachterstand. [gedaagde sub 6] is na deze bespreking afgegaan op de mededelingen die [gedaagde sub 5] aan haar deed en vertrouwde erop dat [gedaagde sub 5] de betalingsachterstand met [eiseres] zou afhandelen.
[gedaagde sub 4] ) en de betalingsachterstand aan [eiseres] . [gedaagde sub 6] heeft tijdens de mondelinge behandeling gezegd dat zij vóór dit moment daar niet van op de hoogte was. [eiseres] heeft in dat verband geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit het tegendeel volgt. Dat er geen jaarrekeningen werden gepubliceerd bij [gedaagde sub 4] (en [gedaagde sub 1] c.s.), zoals [eiseres] stelt, resulteert zonder nadere toelichting op zichzelf nog niet in een ernstig verwijt tegenover [eiseres] . Voor zover [eiseres] met haar beroep op de artikelen 22 en 843a Rv op deze punten oog heeft gehad op inzage in of afschrift van bescheiden, is dat onvoldoende onderbouwd en wordt het daarom afgewezen.
7.998,00(2 punten × tarief € 3.999,00)