ECLI:NL:RBMNE:2021:5964

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 december 2021
Publicatiedatum
6 december 2021
Zaaknummer
UTR 21/2214
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit arbeidsongeschiktheid en WIA-uitkering

In deze zaak gaat het om een beroep van eiseres tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over haar arbeidsongeschiktheid en de hoogte van haar WIA-uitkering. Eiseres, die zich op 1 november 2016 ziekmeldde met psychische klachten, ontving aanvankelijk een WIA-uitkering gebaseerd op een arbeidsongeschiktheidspercentage van 75,23%. Na een herbeoordeling door het UWV op 8 september 2020, werd haar arbeidsongeschiktheidspercentage verlaagd naar 53,69%. Eiseres maakte bezwaar tegen dit besluit, waarna het UWV haar arbeidsongeschiktheid opnieuw vaststelde op 70,82% per 7 september 2020. Eiseres was het niet eens met deze beslissing en stelde dat zij volledig arbeidsongeschikt was en recht had op een IVA-uitkering.

De rechtbank heeft het beroep op 26 oktober 2021 behandeld. Eiseres was aanwezig met haar gemachtigde, terwijl het UWV vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde. De rechtbank overwoog dat het UWV besluiten over arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapportages van verzekeringsartsen, mits deze zorgvuldig zijn opgesteld. Eiseres voerde aan dat haar beperkingen niet goed waren ingeschat en dat de geduide functies niet passend waren. De rechtbank concludeerde echter dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de beperkingen correct had vastgesteld en dat de geduide functies binnen de mogelijkheden van eiseres lagen.

Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres had vastgesteld op 70,82% en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries en is openbaar gemaakt op 1 december 2021.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/2214

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 december 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. G.A.H.M. Steenbakkers),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. E.F. de Roy van Zuydewijn).

Inleiding

Eiseres was laatstelijk werkzaam als wooncoördinator/algemeen directeur en heeft zich op
1 november 2016 ziekgemeld met psychische klachten.
Bij besluit van 23 februari 2017 heeft verweerder aan eiseres een uitkering toegekend op grond van de Ziektewet.
Op 2 augustus 2018 heeft eiseres een uitkering aangevraagd op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Sinds 30 oktober 2018 ontvangt eiseres een WIA-uitkering. Deze uitkering was gebaseerd op een arbeidsongeschiktheidspercentage van 75,23%.
Op 14 juni 2020 heeft eiseres aan verweerder doorgegeven dat haar gezondheid sinds de laatste beoordeling is achteruitgegaan.
Na medisch en arbeidskundig onderzoek stelt verweerder zich in het besluit van
8 september 2020 (het primaire besluit) op het standpunt dat eiseres méér arbeidsgeschikt is (53,69%) dan voorheen.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
Naar aanleiding van het bezwaar van eiseres hebben de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderzoek gedaan. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 2 februari 2021 een nieuwe functionele mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld en aan de hand daarvan heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep nieuwe functies geduid. Verweerder heeft vervolgens in het besluit van 16 april 2021 (het bestreden besluit) het bezwaar van eiseres gegrond verklaard en de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres vanaf 7 september 2020 vastgesteld op 70,82%.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 26 oktober 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Het standpunt van verweerder
1. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit – samengevat weergegeven – op het volgende standpunt gesteld dat eiseres 70,82% arbeidsongeschikt is. Dat blijkt volgens verweerder uit onderzoeken van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. Met de in de functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 2 februari 2021 opgenomen beperkingen moet eiseres de voorbeeldfuncties kunnen verrichten die door de arbeidskundige bezwaar en beroep zijn geduid: huishoudelijk medewerker (SBC-code 111333), huishoudelijk medewerker gebouwen (SBC-code 111334), medewerker tuinbouw (planten, bloemen en vruchten, SBC-code 111010) [1] .
Het standpunt van eiseres
2. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit. Ze acht zich volledig arbeidsongeschikt wegens ernstig persoonlijk en sociaal disfunctioneren. Volgens eiseres heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep haar beperkingen onderschat. Ook de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geduide functies zijn niet passend bij de krachten en bekwaamheden van eiseres. Omdat eiseres niet meer dan 20% van haar laatstverdiende loon kan verdienen en de kans dat dit binnen vijf jaar verbetert nihil dan wel zeer klein is, is zij van mening dat verweerder aan haar een IVA-uitkering had moeten toekennen.
Beoordeling door de rechtbank
Datum in geding
3. Op de zitting heeft verweerder toegelicht dat in het bestreden besluit ten onrechte
7 september 2020 als datum in geding is aangemerkt. Dit moet volgens verweerder
1 december 2020 zijn. Dit maakt het bestreden besluit volgens verweerder niet anders, omdat de medische situatie van eiseres in die periode niet is veranderd en uit het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 18 maart 2021 blijkt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft laten weten dat de vastgestelde belastbaarheid niet alleen per primaire beoordelingsdatum van toepassing is, maar ook per ‘heden’. Eiseres heeft ter zitting meegedeeld dat zij deze uitleg van verweerder kan volgen. Ook de rechtbank kan de uitleg van verweerder volgen. Dat betekent dat beoordeeld zal worden of de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres terecht is verlaagd van 75,23% naar 70,82%, waarbij als ingangsdatum 1 december 2020 zal worden gehanteerd. Dat verweerder in het bestreden besluit van een eerdere datum is uitgegaan beschouwt de rechtbank als een kennelijke verschrijving, omdat uit de arbeidskundige rapportage van 18 maart 2020 blijkt dat verweerder ook uitging van de ingangsdatum 1 december 2020.
Medische beoordeling
4. De rechtbank stelt voorop dat verweerder besluiten over arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapportages van verzekeringsartsen, wanneer deze op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapportages en de daarop gebaseerde besluitvorming in beroep onaantastbaar zijn. Het is aan eiseres om aan te voeren en, zo nodig, aannemelijk te maken dat de rapportages niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, onvoldoende begrijpelijk zijn, of dat de in de rapportages gegeven beoordeling onjuist is. Voor het aannemelijk maken dat de gegeven medische beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapportage van een arts nodig. Dit betekent dat de manier waarop eiseres zelf haar gezondheidsklachten ervaart, geen toereikende grondslag vormt voor het aannemen van een hogere mate van arbeidsongeschiktheid.
5. De rechtbank constateert dat het primaire medische onderzoek niet is uitgevoerd door een geregistreerde verzekeringsarts. Gedurende de bezwaarfase heeft geen fysiek medisch onderzoek plaatsgevonden door een geregistreerde verzekeringsarts, maar wel een telefonische hoorzitting. Naar aanleiding van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 22 juli 2021 [2] heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep een aanvullende rapportage opgesteld op 20 oktober 2021. Hierin heeft hij uitgelegd waarom een fysiek medisch onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen toegevoegde waarde zou hebben gehad. Eiseres heeft hiertegen geen aanvullende gronden aangevoerd en de rechtbank ziet evenmin aanleiding om het medisch onderzoek op dit punt onzorgvuldig te achten.
6.1
Eiseres betoogt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de FML van
2 februari 2021 ten onrechte geen (verdergaande) beperkingen heeft aangenomen op de items 1.1 (vasthouden van de aandacht in het dagelijks functioneren), 1.5 (doelmatig handelen in het dagelijks functioneren), 6.2 (uren per dag) en 6.3 (uren per week).
6.2
De rechtbank overweegt dat de door eiseres gestelde verdergaande beperkingen niet met objectieve medische bevindingen zijn onderbouwd en gebaseerd zijn op de subjectieve klachtenbeleving van eiseres. Zonder aan die beleving afbreuk te willen doen, ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de beperkingen niet correct heeft vastgesteld. In dat verband acht de rechtbank van belang dat niet is gebleken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep klachten over het hoofd heeft gezien. Uit de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkt verder dat de beschikbare informatie in het dossier van eiseres is meegenomen en meegewogen in de beoordeling. Verweerder heeft de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dan ook aan het bestreden besluit ten grondslag mogen leggen. Dat de door de psychiater geïndiceerde groepstherapie bij Eleos voor eiseres naar eigen zeggen niet haalbaar is, maakt het vorenstaande niet anders. Zonder medische onderbouwing kan hieruit immers niet worden geconcludeerd dat er sprake is van meer beperkingen op psychisch vlak. De conclusie is daarom dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de Functionele mogelijkheden lijst van 2 februari 2021 (fml) voldoende rekening heeft gehouden met de beperkingen van eiseres ten aanzien van arbeid.
6.3
Gelet op het vorenstaande kan reeds -wat daar verder van zij- ook het betoog van eiseres dat zij in aanmerking komt voor een IVA-uitkering niet slagen. Nu verweerder naar het oordeel terecht heeft vastgesteld dat eiseres niet volledig arbeidsongeschikt is, wordt aan de vraag of de beperkingen ook duurzaam zijn immers niet toegekomen.
Arbeidskundige beoordeling
7. Tegen de arbeidskundige component van het bestreden besluit heeft eiseres geen beroepsgronden aangevoerd anders dan dat de geduide functies ongeschikt zijn voor eiseres vanwege haar beperkingen. De rechtbank ziet– uitgaande van de juistheid van de fml van 2 februari 2021 – geen grond voor het oordeel dat eiseres de geduide functies niet zou kunnen verrichten. In de arbeidskundige rapporten van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is gemotiveerd dat de geduide functies de in de FML van 2 februari 2021 vastgestelde beperkingen niet overschrijden. Nu eiseres de geduide voorbeeldfuncties moet kunnen verrichten is dan ook geen sprake van strijd met artikel 9, aanhef en onder a van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten.
Conclusie
8. De conclusie is dat verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres terecht met ingang van 1 december 2020 heeft gesteld op 70,82%. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.S.D. de Weerd, griffier. De beslissing is uitgesproken op 1 december 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
De rechter is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Als reservefuncties heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geduid: machinaal metaalbewerker (excl. bankwerk, SBC-code 264122) en productiemedewerker industrie (samenstellen van producten, SBC-code 111180).