Overwegingen
Eiseres is sinds 1 januari 1995 ingeschreven in het register van kinderartsen. In december 2014 is haar registratie verlengd tot 1 januari 2020. In augustus 2019 heeft eiseres een vervroegd verzoek tot herregistratie per 15 december 2019 gedaan.
Ten behoeve van de beoordeling van de door haar verrichte werkzaamheden heeft eiseres een namens GGD IJsselland ondertekende verklaring van werkzaamheden en een schriftelijke toelichting overgelegd. In de verklaring is – samengevat – vermeld dat eiseres in de referteperiode 15 december 2014 tot 15 december 2019 patiëntgebonden werkzaamheden binnen de jeugdgezondheidszorg heeft verricht. Dit werk omvatte het uitvoeren van het basistakenpakket van de nationale publieke jeugdgezondheidszorg (basispakket JGZ), daaronder begrepen: alle aspecten van preventie, (vroege) signaleringen en diagnostiek, begeleiden van kinderen met congenitale afwijkingen, coördinatie en rehabilitatie van kinderen met een ontwikkelingsachterstand, zowel in de somatische en psychosociale sfeer, van kinderen van 0-12 jaar, alsook gezondheidsbevordering en belangenbehartiging van het jonge kind met een beperking. Sinds september 2016 is eisers ook werkzaam als arts voor het gespecialiseerd onderwijs. In die hoedanigheid neemt zij deel aan maandelijkse besprekingen over de leerlingen. De leerlingen worden medisch onderzocht en de etiologie van de leerproblemen wordt geëvalueerd. Volgens eiseres bestaat er een inhoudelijk verschil tussen haar werkzaamheden en de werkzaamheden die een jeugdarts verricht. Een jeugdarts verricht de taken binnen het basispakket JGZ op basis van richtlijnen ontwikkeld door het Nederlands Centrum Jeugdgezondheid. Eiseres, als kinderarts, voert het programma uit op basis van kennis en ervaring van pathologie. De kinderarts in de eerste lijn is een verbinder tussen de medische en de sociale aspecten, zij heeft een coördinerende rol en een holistische aanpak, aldus eiseres.
Verweerder heeft de aanvraag afgewezen en bepaald dat de inschrijving als kinderarts wordt beëindigd per 1 januari 2021. Aan de besluitvorming heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiseres in de referteperiode niet heeft gewerkt als kinderarts. De werkzaamheden die eiseres heeft verricht bij de GGD IJsselland liggen volgens verweerder op het terrein van de jeugdgezondheidszorg en niet op het terrein van de kindergeneeskunde. Verweerder heeft geen reden gezien om af te wijken van de regelgeving. Volgens verweerder weegt het algemeen belang dat wordt gediend door handhaving van de regelgeving in dit geval zwaarder dan de persoonlijke belangen van eiseres bij hernieuwing van de inschrijving. In bezwaar heeft verweerder het advies van de bezwaaradviescommissie overgenomen en het besluit gehandhaafd.
De rechtbank zal hierna de beroepsgronden van eiseres beoordelen. In de bijlage bij deze uitspraak heeft de rechtbank de relevante wet- en regelgeving opgenomen. Deze bijlage maakt onderdeel uit van deze uitspraak.
Zorgvuldigheid van de besluitvorming, werkzaamheden als kinderarts.
Eiseres stelt zich, samengevat, allereerst op het standpunt dat het bestreden besluit onjuist is en niet voldoende zorgvuldig tot stand is gekomen. Bij de voorbereiding van het bestreden besluit is ten onrechte advies gevraagd aan de Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde (NVK). Daarbij is vervolgens ook de Plenaire Visitatiecommissie (PVC) van de NVK geraadpleegd. Dit is gebeurd zonder toestemming van eiseres en terwijl beoordeling van individuele herregistraties niet tot het takenpakket van de PVC behoort. Deze handelwijze leidt tot willekeur en eiseres sluit vooringenomenheid niet uit. Inhoudelijk is verweerders beslissing ook onjuist: de werkzaamheden die eiseres verrichtte dienen wel degelijk te worden beschouwd als werkzaamheden als kinderarts en verweerder heeft het tegendeel onvoldoende gemotiveerd. Doordat er geen duidelijke criteria en kaders zijn over wat onder kindergeneeskunde valt, heeft verweerders besluit de schijn van willekeur. In dit verband voert eiseres aan dat verweerders stelling dat kindergeneeskunde zich beperkt tot curatieve zorg voor het zieke kind in de tweede- en derdelijns gezondheidszorg in strijd is met het Besluit kindergeneeskunde. Verweerder miskent dat de jeugdgezondheidszorg een wezenlijk onderdeel is van de kindergeneeskunde en heeft onvoldoende oog voor de meerwaarde die een kinderarts werkzaam in de jeugdgezondheidszorg heeft. Een kinderarts bezit vanuit haar specialisme méér kennis en kunde dan een jeugdarts. Een jeugdarts handelt op basis van protocollen, terwijl een kinderarts zelfstandig diagnoses kan stellen en kan bijdragen aan het voorkomen van ziektes en ziekenhuisopnames. Het past in de Europese ontwikkelingen om de werkzaamheden te beschouwen als van een kinderarts. Eiseres verwijst hierbij naar het ‘
Curriculum for Common Trunk Training in Paediatrics’,wat dient te worden beschouwd als de Europese professionele standaard voor kinderartsen. Het voorgaande heeft niet alleen betekenis voor de positie van eiseres als kinderarts, maar de erkenning van de functie van kinderarts in de eerste lijn, extramuraal, raakt ook het algemeen belang, aldus eiseres.
6. De rechtbank stelt vast dat het geschil zich toespitst op de vraag of de werkzaamheden van eiseres als zodanig terecht door verweerder niet zijn aangeduid als ‘werkzaamheden als kinderarts’. Of eiseres de werkzaamheden gedurende voldoende uren heeft verricht en of zij heeft voldaan aan de overige eisen voor herregistratie – waaronder deelname aan deskundigheidsbevorderende activiteiten – is tussen partijen niet in geschil.
7. Verweerder voert als beroepsorganisatie in de zin van artikel 14 van de Wet BIG een stelstel van periodieke herregistratie uit. Het doel van herregistratie als specialist is tweeledig: het bewaken en bevorderen van de kwaliteit van de beroepsuitoefening en het beschermen van de patiënt tegen ondeskundig en onzorgvuldig handelen door beroepsbeoefenaren. Het College geneeskundige specialismen (CGS) heeft regelgeving vastgesteld,waaronder het Besluit herregistratie specialisten (Bhs), welk besluit inmiddels is ingetrokken, en het Kaderbesluit CGS. Gelet op het overgangsrecht zoals uiteengezet in artikel H.5 van het Kaderbesluit CGS overweegt de rechtbank dat verweerder in deze zaak het Bhs dient toe te passen bij de beoordeling van een aanvraag om herregistratie. Verder overweegt de rechtbank dat het Bhs geen dwingend toetsingskader voor de beoordeling van een aanvraag om herregistratie bevat. Het besluit is immers vastgesteld door het CSG, dat niet met openbaar gezag is bekleed, waardoor de regels in het besluit niet zijn aan te merken als algemeen verbindende voorschriften of instructies in de zin van artikel 10:22 van de Algemene wet bestuursrecht. Volgens vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter in dit soort zaken dient het Bhs wel als uitgangspunt te worden genomen bij de beoordeling van de aanvraag.Gelet op de aard van het toetsingskader dient verweerder daarbij na te gaan of de nadelige gevolgen van afwijzing van de aanvraag niet onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen.
8. Verweerder heeft bij de voorbereiding van het primaire besluit op 9 september 2019 aan eiseres meegedeeld dat de wetenschappelijke beroepsvereniging NVK om advies zou worden gevraagd. In beroep heeft verweerder onder verwijzing naar de toelichting bij artikel D.9. van het Kaderbesluit CGS toegelicht dat het vragen van advies de gebruikelijke gang van zaken is in gevallen waarin niet meteen duidelijk is of werkzaamheden moeten worden beschouwd als ‘behorend tot de gebruikelijke werkzaamheden van een kinderarts’. In de toelichting bij genoemd artikel is vermeld: “
Als het in een individuele herregistratie nodig is na te gaan of bepaalde werkzaamheden passen binnen het betreffende specialisme, zal de RGS te rade moeten gaan bij de betreffende vereniging. De betreffende wetenschappelijke vereniging bepaalt immers de feitelijke inhoud van het vakgebied, niet het CGS.”.Ten tijde van de aanvraag van eiseres was, zoals hiervoor al is overwogen, het Bhs van toepassing. In het Bhs is het vragen van advies aan ‘de betreffende wetenschappelijke vereniging’ niet vermeld. De Bhs is op dat punt dus minder specifiek dan het Kaderbesluit CGS, dat van toepassing is op latere aanvragen. De rechtbank gaat er vanuit dat met het Kaderbesluit CGS niet is beoogd om herregistraties op een andere manier te beoordelen, en beschouwt de door verweerder aangehaalde passage als codificatie van de bestendige praktijk. Van een onjuiste of onzorgvuldige procedure omdat verweerder bij de NVK (daaronder begrepen de PVC) te rade is gegaan, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Eiseres meent dat haar aanvraag bij de PVC in tot haar herleidbare vorm ‘op tafel’ heeft gelegen, maar dat standpunt heeft zij niet onderbouwd. Van vooringenomenheid is niet gebleken. De NVK is een wetenschappelijke beroepsvereniging en is – ook volgens eiseres – deskundig op het gebied van de inhoud van het vakgebied kindergeneeskunde. Naar het oordeel van de rechtbank getuigt het daarom niet van onzorgvuldigheid of willekeur dat verweerder bij de voorbereiding van zijn besluit gebruik heeft gemaakt van een advies van de NVK.
9. Naar het oordeel van de rechtbank stelt verweerder terecht dat de werkzaamheden van eiseres moeten worden beoordeeld naar de maatstaven van het Besluit kindergeneeskundeen de invulling die hieraan wordt gegeven door de wetenschappelijke beroepsvereniging. Dat er verschillen zijn in de wijze waarop de gezondheidszorg voor kinderen in Nederland en voor kinderen in Europa is georganiseerd, betekent niet dat verweerder een ander uitgangspunt moest hanteren. De rechtbank is het ook met verweerder eens dat het debat dat eiseres wenst te voeren over de door haar gewenste rol en het belang van de extramurale en/of preventieve kindergeneeskunde in de eerste lijn geen onderdeel is van het geschil. In artikel A.1 van het Besluit kindergeneeskunde staat dat onder kindergeneeskunde wordt verstaan: het specialisme dat zich richt op de integrale behandeling van het kind door het voorkomen, herkennen, diagnosticeren en (mede)behandelen van somatische en/of psychosomatische ziekten bij kinderen en adolescenten en daarbij mogelijke verstoring van het ontwikkelingstraject van kind naar volwassene in zowel biologisch, psychologisch als ook in sociaal opzicht te betrekken. In het licht hiervan heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht tot uitgangspunt genomen dat er een binnen de beroepsgroep gedragen onderscheid bestaat tussen het specialisme kindergeneeskunde en het profiel jeugdarts KNMG, waarbij eveneens consensus bestaat dat werkzaamheden binnen de kindergeneeskunde worden uitgeoefend binnen de tweede en derde lijn, en in elk geval – dit heeft verweerder ter zitting benadrukt – mede gericht is op curatieve zorg. Eiseres heeft met haar betoog over de meerwaarde van kinderartsen in de jeugdgezondheidszorg in wezen erkend dat de werkzaamheden die zij heeft verricht niet behoren tot het domein van de kindergeneeskunde. Zij is het vooral oneens met de huidige
communis opinioin de kindergeneeskunde dat eerstelijns publieke jeugdgezondheidszorg – voor een groot deel preventieve zorg – niet tot het domein van de kindergeneeskunde behoort. Dit gezichtspunt legt echter weinig gewicht in de schaal omdat het voor de beoordeling van de zaak alleen gaat om de vraag of de werkzaamheden die eiseres heeft verricht zijn aan te merken als gebruikelijk binnen het specialisme. De rechtbank oordeelt dat verweerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de werkzaamheden van eiseres niet in voldoende mate vallen binnen het specialisme kindergeneeskunde. Eiseres heeft het tegendeel niet aannemelijk gemaakt, zodat de beroepsgrond van eiseres niet slaagt.
Evenredigheid van verweerders besluit, gelijkheidsbeginsel en rechtszekerheid
10. Verweerder heeft terecht geconcludeerd dat de werkzaamheden van eiseres niet op het terrein van de kindergeneeskunde lagen. Zoals hiervoor is overwogen betekent deze conclusie niet automatisch dat de aanvraag ook moest worden afgewezen. Verweerder dient een belangenafweging te maken.
11. Eisers voert in dit kader aan dat verweerder in 2014 wél tot herregistratie heeft beslist terwijl zij in de periode daarvoor dezelfde werkzaamheden heeft verricht als in de huidige referteperiode. Op basis daarvan kon eiseres er op vertrouwen dat dit ook nu weer zou gebeuren. Door hier niet toe te beslissen handelt verweerder in strijd met het gelijkheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel. Daarnaast wordt eiseres beperkt in de mogelijkheden die zij als kinderarts wél heeft om, bijvoorbeeld, bepaalde diagnostische onderzoeken aan te vragen.
12. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat ten tijde van de herregistratie eind 2014 onvoldoende onderzoek is gedaan en dat dat herregistratiebesluit achteraf bezien onjuist is geweest. Naar het oordeel van de rechtbank was verweerder gelet op de in geding zijnde belangenniet gehouden om een eerder gemaakte fout, daargelaten of daarvan sprake is geweest, te herhalen. Eiseres heeft geen informatie aangedragen op grond waarvan moet worden aangenomen dat in vergelijkbare situaties vaker aanvragen om herregistratie zijn toegewezen. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel wordt daarom afgewezen.
13. Voor zover eiseres een beroep heeft gedaan op het vertrouwensbeginsel oordeelt de rechtbank als volgt. De ABRvS heeft in de uitspraak van 19 mei 2019 een toetsing in drie stappen geschetst voor gevallen waarin een beroep op het vertrouwensbeginsel wordt gedaan.De eerste stap is de juridische kwalificatie van de uitlating en/of gedraging waarop de betrokkene zich beroept, namelijk de vraag of die uitlating en/of gedraging kan worden gekwalificeerd als een toezegging. Bij de tweede stap moet de vraag worden beantwoord of die toezegging aan het bevoegde bestuursorgaan kan worden toegerekend. Indien beide vragen bevestigend worden beantwoord, en er dus een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel kan worden gedaan, volgt de derde stap. In het kader van die derde stap zal de vraag moeten worden beantwoord of het gewekte vertrouwen moet worden nagekomen en, zo ja, wat de betekenis daarvan is voor de uitoefening van de betreffende bevoegdheid. Met eiseres is de rechtbank van oordeel dat uit de herregistratie in 2014 een rechtsoordeel sprak over de werkzaamheden die zij in de voorgaande periode had verricht. Dat rechtsoordeel hield toen in dat de werkzaamheden op het terrein van de kindergeneeskunde lagen. Nu de werkzaamheden in de referteperiode, onbetwist, gelijk zijn gebleven kon eiseres daaraan een zeker vertrouwen ontlenen dat verweerder ook nu zou besluiten tot herregistratie. Haar komt dus een beroep op het vertrouwensbeginsel toe. De beoordeling van de derde stap leidt echter niet tot de door eiseres gewenste conclusie. Verweerder heeft terecht gesteld dat een groot gewicht moet worden toegekend aan de bescherming van de belangen die verweerder middels het herregistratiestelsel behartigt, namelijk het bewaken en bevorderen van de kwaliteit van de beroepsuitoefening en het beschermen van de patiënt tegen ondeskundig en onzorgvuldig handelen door beroepsbeoefenaren. Een patiënt, of in dit geval: de kinderen en hun ouders/verzorgers, moeten er op kunnen vertrouwen dat een kinderarts voldoet aan alle voor dat specialisme geldende vereisten. Zoals uit het voorgaande volgt is daarvan in het geval van eiseres geen sprake. De rechtbank merkt hierbij nog op dat verweerders besluit geen oordeel behelst over het functioneren van eiseres als kinderarts of de vraag of in haar geval herregistratie risico’s met zich meebrengt. Het gaat om de toetsing aan geobjectiveerde vereisten en niet om een individuele bekwaamheidstoetsing. Dat betekent dat verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat de herregistratie in 2014 niet betekent dat ook nu tot herregistratie moest worden beslist. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt niet.
14. Verweerder heeft in het bestreden besluit en ter zitting toegelicht dat de belangen van eiseres niet geschaad worden door het besluit. Eiseres kan haar werkzaamheden als arts met een BIG-registratie onder de vermelding ‘kinderarts niet praktiserend’ voortzetten. Waar eiseres als gevolg van het wegvallen van haar registratie als kinderarts bepaalde onderzoeken niet zal kunnen aanvragen, raakt dit volgens verweerder niet rechtstreeks het belang van eiseres, maar van de kinderen die door haar worden gezien.
De rechtbank is het niet met het laatstgenoemde argument van verweerder eens dat dit enkel het belang van de kinderen raakt, omdat de rechtbank begrijpt dat eiseres als arts de intentie heeft om de best mogelijke zorg te leveren en zij stellig vreest dat zij in die mogelijkheid beperkt wordt. De rechtbank is het echter wel met verweerder eens dat de belangenafweging in het nadeel van eiseres kon uitvallen. Daarbij acht de rechtbank van belang dat verweerder, zoals hiervoor in het kader van het beroep op het vertrouwensbeginsel is overwogen, het belang van een inhoudelijk juiste registratie doorslaggevend mocht achten.
15. Het beroep is ongegrond. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres om haar inschrijving als kinderarts per 15 december 2019 ter hernieuwen terecht afgewezen en terecht bepaald dat de inschrijving als kinderarts wordt beëindigd per 1 januari 2021.
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.