ECLI:NL:RBMNE:2021:5918

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 december 2021
Publicatiedatum
3 december 2021
Zaaknummer
AWB - 21 _ 2535
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit over toereikendheid van uurtarief voor begeleiding op basis van de Wmo

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lelystad, waarin het uurtarief voor de toegekende maatwerkvoorziening op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) werd vastgesteld. Eiser ontving een persoonsgebonden budget (pgb) voor begeleiding thuis, bestaande uit 3 uur formele en 21 uur informele ondersteuning. Het primaire besluit, genomen op 24 december 2020, bepaalde dat de ondersteuning geldig was van 14 december 2020 tot en met 14 maart 2021. Eiser was van mening dat het vastgestelde uurtarief van € 12,76 voor de periode van 14 december 2020 tot en met 30 juni 2021 ontoereikend was en dat hij recht had op een hoger tarief, gezien zijn complexe problematiek en de zorgverleners die hij vertrouwde. De rechtbank oordeelde dat eiser voldoende procesbelang had bij de beoordeling van zijn beroep, ondanks dat verweerder hem vanaf 1 juli 2021 een hoger tarief had toegekend. De rechtbank concludeerde dat het door verweerder gehanteerde tarief op correcte wijze tot stand was gekomen en dat het pgb toereikend was voor de zelfredzaamheid en participatie van eiser. Het beroep werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan op 2 december 2021 door rechter mr. C. Karman, in aanwezigheid van griffier mr. drs. N.L.K.J. Li.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/2535

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 december 2021 in de zaak tussen

[eiser] te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.M. Koppert),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lelystad, verweerder

(gemachtigde: S. Ligthart).

Procesverloop

Bij besluit van 24 december 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat eiser een maatwerkvoorziening krijgt op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) bestaande uit begeleiding thuis, waarvan 3 uur formele ondersteuning en 21 uur informele ondersteuning. Deze voorziening is toegekend in de vorm een persoonsgebonden budget (pgb) en is geldig van 14 december 2020 tot en met 14 maart 2021.
Bij besluit van 9 maart 2021 is de duur van de maatwerkvoorziening in de vorm van pgb verlengd tot de datum dat op de aanvraag Wet langdurige zorg (Wlz) wordt beslist.
Bij besluit van 31 maart 2021 is het besluit van 9 maart 2021 herzien en ingetrokken. Verweerder heeft het verzoek van eiser om de formele en informele uren flexibel in te zetten afgewezen. De toegekende ondersteuning blijft ongewijzigd en de duur van de maatwerkvoorziening wordt toegekend tot de datum van de beslissing op de aanvraag Wlz.
Verweerder heeft het bezwaar van eiser gericht tegen het primaire besluit van 24 december 2020 mede als bezwaar aangemerkt tegen het besluit van 31 maart 2021. Bij besluit van 29 april 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 5 juli 2021 heeft verweerder ambtshalve bepaald dat eiser vanaf 1 juli 2021 tot en met het einde van het besluit een hoger tarief krijgt toegekend voor de informele zorg. De reden hiervoor is dat vanaf dat moment vastgesteld is dat eiser recht heeft op zorg uit de Wlz. Verweerder heeft uit coulance het hogere tarief verleend, zodat de overgang van zorg uit de Wmo naar zorg uit de Wlz makkelijk verloopt.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 november 2021, via een skypeverbinding. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Geschil
1. Partijen zijn niet verdeeld over de omvang van de toegekende begeleiding. In geschil is of verweerder het uurtarief over de periode van 14 december 2020 tot en met 30 juni 2021 mocht vaststellen op € 12,76, en of het op basis daarvan toegekende pgb toereikend is.
Is er sprake van voldoende procesbelang?
2.1
Verweerder heeft het procesbelang van eiser in deze procedure betwist door te stellen dat hij tegemoet gekomen is aan de wens van eiser door vanaf 1 juli 2021 het hogere uurtarief van € 21,14 voor informele zorg toe te kennen. De zorgverleners van eiser hebben zich in een zorgovereenkomst met eiser akkoord verklaard met het verlenen van de begeleiding tegen een uurtarief van € 20,=. Volgens verweerder heeft eiser daarom gekregen wat hij financieel nodig heeft om zijn zorgverleners op basis van genoemde zorgovereenkomst te belonen voor de begeleiding.
2.2
De rechtbank volgt verweerder niet in dit standpunt. De enkele omstandigheid dat eiser contractueel gezien op dit moment niet verplicht is om een hoger uurtarief dan € 21,14 te betalen, maakt niet dat hij geen belang meer heeft bij een hoger tarief in de periode voor 1 juli 2021. Dit resultaat – een hoger uurtarief voor de reeds verleende begeleiding – kan eiser ook daadwerkelijk bereiken door aanvechting van het bestreden besluit. Bij gegrondverklaring van het beroep kan immers een nabetaling volgen aan de zorgverlener op grond van een aangepaste zorgovereenkomst. De rechtbank concludeert op basis hiervan dat eiser voldoende procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep.
Is het door verweerder gehanteerde uurtarief op correcte wijze tot stand gekomen?
3.1
Eiser stelt dat het hem niet duidelijk was welk uurtarief gold voor het inkopen van informele zorg. Daarnaast vindt hij dat het vastgestelde tarief van verweerder ontoereikend is.
3.2
De rechtbank stelt vast dat verweerder conform artikel 13, derde lid, van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Lelystad 2020 (de Verordening) de hoogte van het pgb heeft gebaseerd op het wettelijke minimumloon inclusief vakantiebijslag, en verder op basis van het door verweerder goedgekeurde pgb-plan. Hiermee is verweerder met zijn tariefvaststelling gebleven binnen de concreet in de Verordening opgenomen normen. De rechtbank wijst in dit verband op een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 27 november 2019. [1]
Is het toegekende pgb toereikend?
4.1
Eiser voert aan dat hij vanwege zijn complexe problematiek alleen begeleiding kan krijgen van zorgverleners uit zijn omgeving die hij vertrouwt. Deze zorgverleners kunnen hem geen begeleiding bieden tegen het vastgestelde tarief. Volgens eiser had verweerder daarom in zijn situatie een hoger tarief moeten toepassen. Hij wijst op artikel 13, vijfde lid, van de Verordening. Hierin is bepaald dat als het vastgestelde pgb in een individueel geval onvoldoende is om de voorziening in te kopen, het tarief zodanig aangepast wordt dat de hulp tenminste bij één aanbieder kan worden ingekocht.
4.2
De rechtbank stelt voorop dat het gemeentebestuur bij de uitvoering van de Wmo 2015 grote beleidsvrijheid heeft. Dit betekent dat de beleidskeuzen van de gemeenteraad en het college voor de bestuursrechter een gegeven zijn, die slechts met terughoudendheid kunnen worden getoetst. Daar waar het om een maatwerkvoorziening gaat, vindt deze vrijheid in ieder geval een grens in artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015 dat bepaalt dat een maatwerkvoorziening een passende bijdrage moet leveren aan de zelfredzaamheid of participatie van de cliënt (Memorie van Toelichting, Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3). De vraag die hier voorligt is of het gehanteerde beleid, en daarmee het gehanteerde tarief, niet onredelijk is en aldus of eiser door het gehanteerde tarief voldoende gecompenseerd wordt voor zijn beperkingen, zodat hij in staat is tot zelfredzaamheid of participatie.
4.3
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij met het toegekende pgb onvoldoende wordt gecompenseerd. De rechtbank acht hierbij doorslaggevend dat tussen partijen vaststaat dat het gehanteerde tarief gelijk is aan het wettelijk minimumloon, waarbij er in beginsel van uitgegaan mag worden dat hulp hiervan ingekocht kan worden. Eiser heeft niet onderbouwd dat in zijn geval sprake is van een uitzonderingssituatie en de zorg niet ingekocht kan worden op basis van het vastgestelde tarief. Er bestaat daarom geen aanleiding te veronderstellen dat het door verweerder gehanteerde beleid, meer specifiek de hoogte van het gehanteerde tarief voor informele hulp, onredelijk is, en dat met het toegekende pgb geen passende bijdrage wordt geleverd aan de zelfredzaamheid of participatie van eiser. De stelling van eiser dat hij alleen zorg wil van de voor hem bekende zorgverleners en dat hij niet graag overstapt naar een andere hulp is invoelbaar, maar geeft geen aanleiding voor de conclusie dat het gehanteerde uurtarief in dit geval ontoereikend is. Hetzelfde geldt voor eisers stelling dat hij, anders dan overeengekomen in de zorgovereenkomst, met zijn zorgverleners zou hebben afgesproken dat hij een hoger tarief zal betalen. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
5. Op basis van het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder het uurtarief over de periode van 14 december 2020 tot en met 30 juni 2021 mocht vaststellen op € 12,76, en dat met het pgb dat op basis daarvan is toegekend een passende bijdrage wordt geleverd aan de zelfredzaamheid of participatie van eiser. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Karman, rechter, in aanwezigheid van
mr. drs. N.L.K.J. Li, griffier. De beslissing is uitgesproken op 2 december 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
(de rechter is verhinderd deze uitspraakte ondertekenen)
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.