ECLI:NL:RBMNE:2021:5879

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 augustus 2021
Publicatiedatum
2 december 2021
Zaaknummer
9244123 AE VERZ 21-37 JH/1050
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en toewijzing van gefixeerde schadevergoeding en transitievergoeding in arbeidsrechtelijke geschil

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 17 augustus 2021 uitspraak gedaan in een arbeidsrechtelijk geschil tussen een werknemer, aangeduid als [achternaam 1], en haar werkgever, de besloten vennootschap [achternaam 2] B.V. De werknemer had op 8 mei 2021 ontslag op staande voet genomen, na een conflict met haar werkgever over de arbeidsvoorwaarden en de omgang met haar paard. De werknemer vorderde onder andere een gefixeerde schadevergoeding, een transitievergoeding en een billijke vergoeding. De kantonrechter oordeelde dat de werknemer terecht ontslag op staande voet had genomen, omdat de werkgever zich ernstig verwijtbaar had gedragen door de werknemer te beledigen en de stallingsovereenkomst met betrekking tot haar paard op onacceptabele wijze op te zeggen. De kantonrechter wees de vorderingen van de werknemer toe, met uitzondering van de billijke vergoeding, omdat de wet geen mogelijkheid biedt voor een billijke vergoeding in dit geval. De werkgever werd veroordeeld tot betaling van de gefixeerde schadevergoeding, de transitievergoeding en de openstaande vakantiedagen, evenals de proceskosten. De uitspraak benadrukt de rechten van werknemers in situaties van ernstig verwijtbaar handelen door werkgevers en de voorwaarden waaronder ontslag op staande voet kan worden gerechtvaardigd.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Amersfoort
zaaknummer: 9244123 AE VERZ 21-37 JH/1050
Beschikking van 17 augustus 2021
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [achternaam 1] ,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. [gemachtigde] ,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verweerster] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [achternaam 2] ,
verwerende partij,
gemachtigde: mr. C.V.J. Bux.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit het verzoekschrift met producties van [achternaam 1] tot vaststelling van vergoedingen en tot het treffen van een voorlopige voorziening. Dit verzoekschrift is op 27 mei 2021 op de griffie van de rechtbank binnengekomen. [achternaam 2] heeft een verweerschrift met producties ingediend, tevens houdende een tegenverzoek. [achternaam 1] heeft op 18 juli 2021 nog aanvullende producties ingediend.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 20 juli 2021. [achternaam 1] was aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde. Mr. [gemachtigde] is niet alleen de gemachtigde van [achternaam 1] , maar ook haar moeder. Namens [achternaam 2] was de heer [voorletter] [achternaam 2] (directeur) aanwezig, eveneens bijgestaan door de gemachtigde. Partijen hebben hun standpunten toegelicht. Mr. [gemachtigde] heeft dit gedaan aan de hand van een pleitnota. Partijen hebben geantwoord op de door de kantonrechter gestelde vragen en zij hebben op elkaar kunnen reageren. Van het verhandelde ter zitting is aantekening gehouden.
1.3.
Hierna is uitspraak bepaald.

2.De feiten

2.1.
[achternaam 2] drijft een [.] voor paarden. [achternaam 1] , geboren op [geboortedatum] 1997, is op 1 december 2019 bij [achternaam 2] in dienst getreden in de functie van paardenverzorgster voor 32 uur per week (vier dagen) tegen een bruto loon van € 1.322,88 per maand, exclusief 8% vakantietoeslag.
2.2.
[achternaam 2] is een erkend leerbedrijf. [achternaam 1] volgt de opleiding [naam opleiding] en gaat één dag in de week naar school. Voor de opleiding is vereist dat [achternaam 1] een eigen paard heeft. Tijdens het dienstverband heeft [achternaam 1] haar paard gestald bij [achternaam 2] . Zij betaalde hiervoor een maandelijkse vergoeding van € 300.
2.3.
[achternaam 1] verrichtte haar werkzaamheden feitelijk (voor een groot deel) voor de dochter van [achternaam 2] , [voornaam] . [voornaam] heeft ongeveer 17/18 paarden onder haar hoede, traint de paarden en brengt ze uit op wedstrijden. [achternaam 1] verzorgde de paarden van [voornaam] . Vanaf juli 2020 ging zij ook af en toe met [voornaam] mee als [..] op internationale concours.
2.4.
In april 2021 is er onenigheid ontstaan tussen [achternaam 1] en [voornaam] . Zij wilden niet meer met elkaar samenwerken. [achternaam 1] heeft vanaf dat moment alleen nog werkzaamheden voor [achternaam 2] verricht.
2.5.
De arbeidsrelatie tussen [achternaam 2] en [achternaam 1] verliep moeizaam. Partijen hebben gesproken over beëindiging van de arbeidsovereenkomst middels een vaststellingsovereenkomst, maar uiteindelijk heeft [achternaam 2] hier vanaf gezien.
2.6.
In de week van 3 mei 2021 hebben partijen afgesproken dat [achternaam 1] voortaan één keer in de veertien dagen op zaterdag zou werken in plaats van op donderdag. Vervolgens is er een conflict ontstaan over de vraag of [achternaam 1] op zaterdag 8 mei 2021 moest werken of niet. Op woensdag 5 mei 2021 heeft hierover een woordenwisseling plaatsgevonden tussen [achternaam 2] en [achternaam 1] . Volgens [achternaam 1] heeft [achternaam 2] haar in dat gesprek uitgemaakt voor ‘vies vuil stuk vreten’ en ‘kutwijf’.
2.7.
Op vrijdag 7 mei 2021 is [achternaam 1] gaan werken. [achternaam 2] heeft haar die dag weggestuurd en de stallingsovereenkomst voor haar paard per direct opgezegd. Volgens [achternaam 1] heeft [achternaam 2] hierbij aangegeven dat als zij haar paard niet diezelfde dag weg zou halen, hij het paard die avond zou loslaten. De gemachtigde van [achternaam 1] heeft [achternaam 2] in een e-mail van 7 mei 2021 aangekondigd dat hij aansprakelijk zal worden gesteld als hij het paard daadwerkelijk los laat. [achternaam 2] heeft diezelfde dag schriftelijk gereageerd.
2.8.
[achternaam 1] is op vrijdag 7 mei 2021 uitgeschreven voor een concours dat de volgende dag bij [achternaam 2] zou plaatsvinden. [achternaam 1] heeft hierover per Whatsapp contact gezocht met [achternaam 2] . [achternaam 2] heeft haar vervolgens de volgende berichten gestuurd:
Om 14.30 uur:
“Om dat je vandaag met je paard het terrein moet verlaten maar dat heb ik je al mee de gedeeld en je dus ook niet meer bij mij op het terrein kunt rijden denk dat ze zelf wel weet waar om”.
Om 14.36 uur:
“Heb ik gedaan maar dat heeft niet met je paard te maken vandaag terrein verlaten je weet dat wij van beide zijde geen op zeg termijn hebben en ben eigen baas op mijn terrein wie ik op stal wilt hebben”.
Om 20.20 uur:
“Let je op tien uur gaat het hek op slot”.
Om 00.13 uur heeft [achternaam 2] [achternaam 1] een foto gestuurd waarop te zien is dat haar paard in het donker los buiten staat, met het onderschrift
“Iets vergeten”.
2.9.
[achternaam 1] heeft op zaterdag 8 mei 2021 ontslag op staande voet genomen vanwege de manier waarop [achternaam 2] met haar en haar paard is omgegaan. [achternaam 1] heeft het ontslag bij
e-mail van haar gemachtigde van 9 mei 2021 bevestigd.
2.10.
[achternaam 1] heeft per 1 juni 2021 een andere baan gevonden.

3.Het geschil

3.1.
[achternaam 1] verzoekt de kantonrechter om [achternaam 2] te veroordelen tot betaling van:
het netto equivalent van € 2.751,59 bruto aan gefixeerde schadevergoeding;
het netto equivalent van € 947,09 bruto aan transitievergoeding;
het netto equivalent van € 1.428,71 bruto aan billijke vergoeding;
het netto equivalent van € 1.831,50 bruto aan opgebouwde maar niet genoten vakantiedagen;
buitengerechtelijke kosten;
de proceskosten.
[achternaam 1] vordert bij wege van voorlopige voorziening het loon dat zij zou hebben ontvangen bij een regelmatige opzegging, buitengerechtelijke kosten en proceskosten.
3.2.
[achternaam 1] legt aan haar verzoeken kort gezegd ten grondslag dat [achternaam 2] zodanig ernstig verwijtbaar heeft gehandeld dat van haar niet gevergd kon worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
3.3.
[achternaam 2] voert verweer. Zij betwist dat er sprake was van een dringende reden voor het door [achternaam 1] genomen ontslag op staande voet. In haar tegenverzoek maakt [achternaam 2] aanspraak op de gefixeerde schadevergoeding.

4.De beoordeling

4.1.
[achternaam 2] heeft geen bezwaar gemaakt tegen de opzegging met onmiddellijke ingang door [achternaam 1] . Het staat daarmee vast dat de arbeidsovereenkomst op 8 mei 2021 is geëindigd. Het gaat er in deze zaak slechts om of er recht bestaat op de gefixeerde schadevergoeding, de transitievergoeding en een billijke vergoeding. Om dit te kunnen vaststellen moet beoordeeld worden of [achternaam 1] een dringende reden had voor de opzegging.
4.2.
Op grond van artikel 7:677 lid 1 BW is ieder der partijen bevoegd de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen om een dringende reden, onder onverwijlde mededeling van die reden aan de wederpartij. In artikel 7:679 lid 1 BW is bepaald dat voor de werknemer als dringende redenen in de zin van voormeld artikel worden beschouwd zodanige omstandigheden, die ten gevolge hebben dat van de werknemer redelijkerwijs niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
4.3.
De kantonrechter is van oordeel dat [achternaam 1] in de gegeven omstandigheden terecht gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid ontslag op staande voet te nemen. Hiertoe wordt het volgende overwogen.
4.4.
Allereerst blijkt uit de stukken en de verklaringen van partijen op de zitting dat [achternaam 2] [achternaam 1] op onacceptabele wijze heeft bejegend in het gesprek op woensdag 5 mei 2021. [achternaam 2] had zich als werkgever en volwassen man professioneel moeten opstellen in het geschil dat die week was ontstaan over de werkdagen van [achternaam 1] . In plaats daarvan heeft hij [achternaam 1] uitgescholden. Volgens [achternaam 1] heeft [achternaam 2] haar in dat gesprek uitgemaakt voor ‘vies vuil stuk vreten’ en ‘kutwijf’. [achternaam 2] heeft dit betwist en stelt dat hij [achternaam 1] ‘rotmeid’ heeft genoemd en heeft beschuldigd van ‘kutgedrag’. De volgens [achternaam 2] gebezigde woorden maken zijn gedrag echter niet minder verwijtbaar.
4.5.
Vast staat ook dat [achternaam 1] met medeweten en instemming van [achternaam 2] is uitgeschreven voor het concours op zaterdag 8 mei 2021 zonder dat daar overleg over heeft plaatsgevonden met [achternaam 1] . [achternaam 2] stelt hierover dat mevrouw [achternaam 3] van het [...] het initiatief voor de uitschrijving heeft genomen vanwege de spanningen tussen [achternaam 2] en [achternaam 1] . Niet weersproken is echter dat dit in samenspraak met [achternaam 2] is gegaan. Uit het hiervoor onder de feiten geciteerde Whatsappbericht van 14.30 uur blijkt bovendien dat de reden voor annulering was dat [achternaam 2] [achternaam 1] en haar paard niet meer op zijn terrein wilde hebben.
4.6.
Tot slot acht de kantonrechter de wijze waarop [achternaam 2] heeft gehandeld rondom het paard van [achternaam 1] ernstig verwijtbaar.
Vanwege een conflict in de arbeidsrechtelijke sfeer heeft [achternaam 2] de stallingsovereenkomst met [achternaam 1] op vrijdag 7 mei 2021 per direct opgezegd. Volgens [achternaam 1] heeft [achternaam 2] hierbij aangegeven dat als zij haar paard niet diezelfde dag weg zou halen, hij het paard die avond zou loslaten. [achternaam 2] heeft in het kader van deze procedure weliswaar betwist dat hij die opmerking heeft gemaakt, maar niet gebleken is dat hij dit eerder heeft betwist. De kantonrechter acht de betwisting in het licht van de e-mailcorrespondentie op 7 mei 2021 ook ongeloofwaardig. [achternaam 2] heeft in zijn reactie op de e-mail van de gemachtigde van [achternaam 1] niet ontkend dat hij met het loslaten van het paard heeft gedreigd als het paard die dag niet zou zijn weggehaald.
Uit de Whatsapp berichten blijkt dat [achternaam 2] [achternaam 1] er herhaaldelijk op heeft gewezen dat zij haar paard nog diezelfde dag moest ophalen. Zo wijst hij haar er om 20.20 uur nog op dat het hek om 22.00 uur dicht gaat. [achternaam 2] heeft [achternaam 1] vervolgens midden in de nacht (om 00.13 uur) een foto gestuurd waarop te zien is dat haar paard in het donker los buiten staat, met het onderschrift
“Iets vergeten”. Dat duidt erop dat [achternaam 2] het paard van [achternaam 1] daadwerkelijk buiten heeft gezet.
De verklaringen van [achternaam 2] over dit voorval zijn vaag. Vast staat wel dat de paarden bij [achternaam 2] ’s avonds en ’s nachts altijd binnen staan en overdag alleen onder toezicht buiten zijn.
Het paard van [achternaam 1] stond bij haar vertrek op stal en iemand heeft het paard ’s avonds in de wei gezet. [achternaam 2] zegt dat hij niet weet wie het paard uit de stal heeft gehaald en wanneer dat is gebeurd, maar ook dit komt de kantonrechter ongeloofwaardig voor. Als het [achternaam 2] daadwerkelijk onbekend was, dan had het voor de hand gelegen dat hij hier onderzoek naar had gedaan om de veiligheid van de paarden te waarborgen. Er hangen op het terrein camera’s. [achternaam 2] heeft ter zitting verklaard dat hij de camerabeelden niet heeft bekeken en dat deze inmiddels zijn gewist. De kantonrechter gaat er daarom vanuit dat [achternaam 2] weet wie het paard van [achternaam 1] buiten heeft gezet.
[achternaam 2] heeft bovendien verklaard dat het paard van [achternaam 1] al buiten liep toen hij haar om 20.20 uur het bericht stuurde over de sluiting van het terrein om 22.00 uur. Hij heeft niet verklaard waarom hij [achternaam 1] niet toen al heeft gewezen op het feit dat haar paard alleen buiten liep. Ook heeft hij niet verklaard waarom hij [achternaam 1] niet heeft laten weten dat zijn partner het paard binnen heeft gezet.
Door de opmerking van [achternaam 2] over het loslaten van het paard, gevolgd door de berichten van 20.20 en 00.13 uur en het uitblijven van een geruststellend bericht dat het paard binnen is gezet, heeft [achternaam 2] [achternaam 1] schrik willen aanjagen. Dat is ernstig verwijtbaar.
4.7.
De hiervoor genoemde voorvallen tezamen leveren een dringende reden op, op grond waarvan [achternaam 1] de arbeidsovereenkomst onverwijld mocht opzeggen. Van haar kon niet gevergd worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
Gefixeerde schadevergoeding
4.8.
Op grond van artikel 7:677 lid 2 BW is de partij die door opzet of schuld aan de wederpartij een dringende reden heeft gegeven om de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen, aan de wederpartij een vergoeding verschuldigd, indien de wederpartij van die bevoegdheid gebruik heeft gemaakt. Gelet op artikel 7:677 lid 3 sub a BW is de vergoeding gelijk aan het bedrag van het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren.
4.9.
Nu [achternaam 2] aan [achternaam 1] een dringende reden heeft gegeven voor opzegging van de arbeidsovereenkomst, heeft [achternaam 1] recht op een gefixeerde schadevergoeding. De arbeidsovereenkomst was bij regelmatige opzegging op 30 juni 2021 geëindigd. [achternaam 2] heeft het loon tot 8 mei 2021 betaald en, zo begrijpt de kantonrechter, de vakantietoeslag tot en met mei 2021. De gefixeerde schadevergoeding is daarom gelijk aan het bedrag aan loon over de periode van 8 mei 2021 tot 30 juni 2021, te vermeerderen met vakantietoeslag over juni 2021. Dit komt neer op een bedrag van € 2.452,88 bruto. Dit bedrag is als volgt opgebouwd:
- 8 mei tot 1 juni 2021: €1.322,88 : 31 dagen x 24 dagen = 1.024,17
- juni 2021: € 1.322,88 + 8% vakantietoeslag = € 1.428,71
4.10.
De kantonrechter ziet geen aanleiding om op grond van artikel 7:677 lid 5 sub b BW de vergoeding billijkheidshalve op een hoger bedrag te stellen. De schade van [achternaam 1] is beperkt, nu zij vanaf 1 juni 2021 een andere baan heeft.
4.11.
De door [achternaam 2] bij wege van tegenverzoek gevorderde gefixeerde schadevergoeding wordt afgewezen.
Transitievergoeding
4.12.
In artikel 7:673 lid 1 sub b onder 1 BW is bepaald dat de werkgever aan de werknemer een transitievergoeding verschuldigd is indien de arbeidsovereenkomst als gevolg van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever door de werknemer is opgezegd. Zoals hiervoor reeds overwogen, doet deze situatie zich hier voor. De door [achternaam 1] gevorderde transitievergoeding van € 947,09 bruto wordt toegewezen.
Billijke vergoeding
4.13.
Ten aanzien van de verzochte billijke vergoeding overweegt de kantonrechter het volgende. Uit de wet volgt dat een billijke vergoeding kan worden toegekend als de arbeidsovereenkomst op verzoek van werkgever of werknemer wordt ontbonden (artikelen 7:671b en 7:671c BW), of als de arbeidsovereenkomst van rechtswege eindigt (artikel 7:673 lid 9 BW) en er sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever. Daarnaast kan een billijke vergoeding worden toegekend als er sprake is van een vernietigbare opzegging (artikel 7:681 BW) of als alternatief voor herstel (artikel 7:682 BW). Ten slotte kan in hoger beroep een billijke vergoeding worden toegekend. De wet voorziet niet in een mogelijkheid om een billijke vergoeding toe te kennen als de arbeidsovereenkomst door een werknemer is opgezegd wegens ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever. De verzochte billijke vergoeding kan dan ook niet worden toegewezen.
Vakantiedagen
4.14.
[achternaam 1] vordert in deze procedure ook € 1.831,50 bruto aan openstaande vakantiedagen. [achternaam 2] heeft de verschuldigdheid en de hoogte hiervan niet betwist. In het verweerschrift heeft [achternaam 2] gesteld dat het verschuldigde bedrag inmiddels is voldaan, maar dit is door [achternaam 1] niet bevestigd. De vordering is daarom toewijsbaar, met dien verstande dat de inmiddels gedane betalingen ter zake van vakantiedagen hierop in mindering strekken.
Voorlopige voorziening
4.15.
In deze beschikking wordt al een beslissing gegeven op het verzoek van [achternaam 1] tot toekenning van vergoedingen, waaronder de gefixeerde schadevergoeding, zodat er geen reden meer is om met toepassing van artikel 223 Rv een voorlopige voorziening te treffen.
Buitengerechtelijke kosten
4.16.
[achternaam 1] verzoekt verder een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Deze vordering wordt afgewezen, nu niet gebleken is dat genoemde kosten daadwerkelijk zijn gemaakt.
Proceskosten
4.17.
[achternaam 2] wordt, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de kosten van deze procedure. Deze kosten worden aan de zijde van [achternaam 1] begroot op € 987, bestaande uit € 240 aan griffierecht en € 747 aan salaris gemachtigde. De kosten in het tegenverzoek worden aan de zijde van [achternaam 1] begroot op nihil.

5.De beslissing

De kantonrechter:
in het verzoek van [achternaam 1]
5.1.
veroordeelt [achternaam 2] om aan [achternaam 1] tegen bewijs van kwijting te betalen:
het netto equivalent van € 2.452,88 bruto aan gefixeerde schadevergoeding;
het netto equivalent van € 947,09 bruto aan transitievergoeding;
het netto equivalent van € 1.831,50 bruto aan opgebouwde maar niet genoten vakantiedagen, te verminderen met de inmiddels gedane betalingen ter zake van vakantiedagen;
5.2.
veroordeelt [achternaam 2] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [achternaam 1] tot de uitspraak van deze beschikking begroot op € 987;
5.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders verzochte af.
in het tegenverzoek van [achternaam 2]
5.5.
wijst het verzoek af;
5.6.
veroordeelt [achternaam 2] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [achternaam 1] , tot op heden begroot op nihil.
Deze beschikking is gegeven door mr. C. Wallis, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken op 17 augustus 2021.