In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 30 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de hoogte van het dagloon dat van invloed is op de arbeidsongeschiktheidsuitkering van de eiser. De eiser, die eerder een WW-uitkering ontving, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uwv waarin zijn dagloon werd gecorrigeerd van € 89,97 naar € 98,59. Het Uwv had het bezwaar ongegrond verklaard, waarna de eiser beroep instelde bij de rechtbank.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de referteperiode voor de berekening van het dagloon van 1 oktober 2016 tot en met 30 september 2017 loopt. Het geschil betreft de vraag of het Uwv op de juiste wijze uitvoering heeft gegeven aan artikel 15 van het Dagloonbesluit. De rechtbank oordeelt dat het Uwv ten onrechte de uitkering over een bepaalde periode niet heeft meegenomen in de berekening van het dagloon, omdat deze uitkering pas na het indienen van een inkomstenformulier is betaald. De rechtbank concludeert dat de late indiening van het formulier geen gegronde reden is om de uitkering niet mee te tellen bij de dagloonberekening.
De rechtbank verklaart het beroep van de eiser gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt het Uwv op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de rechtbank de proceskosten van de eiser vergoedt. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor het Uwv om zorgvuldig om te gaan met de berekening van het dagloon, vooral in situaties waarin de uitbetaling van uitkeringen afhankelijk is van administratieve handelingen van de eiser.