In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 22 november 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere. Eiseres had beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder, waarin het bezwaar van eiseres tegen een eerder besluit ongegrond was verklaard. Het primaire besluit, genomen op 27 november 2019, hield in dat het restant van de overbruggingslening, verstrekt op grond van de Participatiewet, zou worden kwijtgescholden. Eiseres was van mening dat zij geen volledige terugbetaling van de overbruggingslening hoefde te doen, omdat gemeentelijk beleid zou aangeven dat deze bijstand om niet verstrekt kon worden.
De rechtbank oordeelde dat verweerder de regeling overbruggingsuitkeringen verkeerd had toegepast. De rechtbank stelde vast dat de beleidsregel over overbruggingsuitkeringen niet van toepassing was op de situatie van eiseres, aangezien zij een renteloze lening had ontvangen voor bijzondere bijstand. De rechtbank concludeerde dat verweerder ten onrechte had aangenomen dat de regeling op eiseres van toepassing was en dat de kwijtschelding van de lening niet gerechtvaardigd was.
Daarnaast oordeelde de rechtbank dat de verrekening van de openstaande vordering met bijzondere bijstand terecht was, omdat de lening ingehouden was op de bijstandsuitkering voor levensonderhoud, die vatbaar is voor beslag. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen gelijk kreeg. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier, mr. drs. N.L.K.J. Li, en werd openbaar uitgesproken.