ECLI:NL:RBMNE:2021:5840

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 november 2021
Publicatiedatum
30 november 2021
Zaaknummer
9483978
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot vernietiging ontslag op staande voet en bewijslevering door werkgever

In deze zaak verzoekt [verzoekster] de kantonrechter om de opzegging van haar arbeidsovereenkomst te vernietigen. [verzoekster] was in dienst bij [verweerder], eigenaar van een coffeeshop, en is op 4 augustus 2021 op staande voet ontslagen wegens diefstal. [verzoekster] betwist de rechtsgeldigheid van het ontslag en stelt dat zij niet heeft ingestemd met de mondelinge opzegging na haar ziekmelding op 6 augustus 2021. De kantonrechter heeft de werkgever, [verweerder], in de gelegenheid gesteld bewijs te leveren van zijn stelling dat het ontslag op 4 augustus 2021 heeft plaatsgevonden en dat er sprake was van een dringende reden. De mondelinge behandeling vond plaats op 11 november 2021, waarbij beide partijen aanwezig waren. De kantonrechter heeft de zaak aangehouden voor bewijslevering door [verweerder] en een getuigenverhoor gepland op 16 december 2021. De beslissing van de kantonrechter is dat [verweerder] moet bewijzen dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig was en dat hij de nodige bewijsstukken en getuigen moet aanleveren.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Amersfoort
zaaknummer: 9483978 UE VERZ 21-278 SV/40160
Beschikking van 26 november 2021
inzake
[verzoekster],
wonend in [woonplaats] ,
verder ook te noemen: [verzoekster] ,
verzoekende partij,
verwerende partij in het zelfstandig tegenverzoek,
gemachtigde: mr. E.M. Hetterscheidt,
tegen:
[verweerder] , h.o.d.n. [coffeeshop],
wonend in [woonplaats] ,
verder ook te noemen: [verweerder] ,
verwerende partij,
verzoekende partij in het zelfstandig tegenverzoek,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van 5 oktober 2021 met producties 1 tot en met 7, op de griffie ontvangen op 6 oktober 2021;
- het verweerschrift van 24 oktober 2021 met bijlagen 1 en 2 en een USB-stick met drie video-bestanden;
- het verzoek van [verweerder] van 26 oktober 2021 aan de kantonrechter om [getuige 1] en [getuige 2] als getuigen op te roepen;
- het aanvullend verweerschrift van 4 november 2021 met bijlagen 4 tot en met 6;
- de beslissing van de kantonrechter van 5 november 2021 dat in deze fase van de procedure nog geen ruimte is voor een getuigenverhoor.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 november 2021. [verzoekster] was aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde. [verweerder] was aanwezig, bijgestaan door zijn zoon, [getuige 1] . [verzoekster] heeft de in het verzoekschrift gevorderde aanzegvergoeding van € 1.566,57 bruto verlaagd naar € 1.347,84 bruto. Van het verhandelde ter zitting zijn door de griffier aantekeningen gemaakt. Aan het einde van de zitting is uitspraak bepaald.

2.De feiten

2.1.
[verzoekster] , geboren op [1990] , is vanaf 1 augustus 2020 in dienst van [verweerder] op basis van een arbeidsovereenkomst voor twaalf maanden, in de functie van verkoop- en baliemedewerkster voor 24 uur per week bij [coffeeshop] in [plaats] (de coffeeshop). Het salaris bedraagt € 1.248 bruto per maand. [verzoekster] verricht haar werkzaamheden gedurende 6 uur per dag op vaste dagen: zaterdag, zondag, maandag en woensdag.
2.2.
[verweerder] is eigenaar van de coffeeshop. Zijn zoon, [getuige 1] , is gevolmachtigd en leidinggevende. In de coffeeshop werken vijf à zes mensen.
2.3.
Op 6 augustus 2021 heeft [verzoekster] zich via een What’s app-bericht ziekgemeld bij
[getuige 1] .
2.4.
[verweerder] heeft het salaris vanaf de maand augustus 2021 niet uitbetaald aan [verzoekster] .
2.5.
De gemachtigde van [verzoekster] heeft bij brief van 23 september 2021 geprotesteerd tegen de mededeling van [verweerder] na de ziekmelding op 6 augustus 2021 dat zij is ontslagen en heeft doorbetaling van het loon vanaf 1 augustus 2021 gevorderd.
2.6.
[getuige 1] heeft op 27 september 2021 telefonisch aan de gemachtigde van [verzoekster] meegedeeld dat hij [verzoekster] op 4 augustus 2021 op staande voet heeft ontslagen vanwege diefstal en dat vanaf 1 augustus 2021 sprake is geweest van een nul-urencontract.
2.7.
[verzoekster] heeft per brief van 29 september 2021 [verweerder] opnieuw gesommeerd tot doorbetaling van het loon en aanspraak gemaakt op de aanzegvergoeding.
2.8.
[getuige 1] heeft vervolgens op 1 oktober 2021 aan de gemachtigde van [verzoekster] in een e-mail meegedeeld dat hij [verzoekster] heeft aangeboden per 1 augustus 2021 verder te gaan met een nul-urencontract, waartegen zij geen bezwaar had, dat [verzoekster] op 4 augustus 2021 mondeling op staande voet is ontslagen vanwege diefstal, dat zij dit heeft erkend en dat haar een ontslagbrief is gegeven. Bij de e-mail is de ontslagbrief als bijlage meegestuurd.

3.Het verzoek

3.1.
[verzoekster] verzoekt, zoals gewijzigd tijdens de zitting, de kantonrechter, bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair:
a. de opzegging te vernietigen en te verklaren voor recht dat de arbeidsovereenkomst na
1 (en 6) augustus 2021 nog bestaat onder gelijke arbeidsvoorwaarden;
en [verweerder] te veroordelen tot:
b. betaling van het achterstallig salaris ter hoogte van € 2.496 bruto over de maanden augustus en september 2021 en 8% vakantietoeslag daarover;
c. periodieke betaling van het salaris van € 1.248 bruto per maand, en 8% vakantietoeslag daarover, vanaf 1 oktober 2021 tot het moment dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is geëindigd, onder overlegging van deugdelijke bruto/netto-specificaties;
d. betaling van de wettelijke verhoging van 50% ex artikel 7:625 BW over b. en c., voor zover reeds verschuldigd;
e. tot betaling van de wettelijke rente over b., c. en d. vanaf de dag van opeisbaarheid tot de dag van algehele voldoening.
Als de opzegging niet wordt vernietigd verzoekt [verzoekster]
subsidiair[verweerder] te veroordelen tot betaling van:
f. de transitievergoeding van € 449,28;
g. de billijke vergoeding van € 16.174,08;
h. een gefixeerde schadevergoeding van € 16.174,08;
i. de wettelijke rente over f., g. en h. vanaf de dag van opeisbaarheid tot de dag van algehele voldoening;
[verzoekster] verzoekt daarnaast in beide gevallen,
primair en subsidiair, [verweerder] te veroordelen:
j. tot betaling van de vakantietoeslag over de periode van 1 augustus 2020 tot 1 augustus 2021 voor het bedrag van € 1.198,08 bruto;
k. tot betaling van de aanzegvergoeding voor het bedrag van € 1.347,84 bruto;
l. tot betaling van de wettelijke verhoging van 50% ex artikel 7:625 BW over j.;
m. tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten volgens de staffel WIK;
n. tot betaling van de wettelijke rente over de onder j. tot en met m. genoemde kosten vanaf het opeisbaar worden van die bedragen tot de dag van algehele voldoening;
o. tot verstrekking aan [verzoekster] van deugdelijke bruto-netto salarisspecificaties met betrekking tot de periode 1 augustus 2020 tot 1 oktober 2021, waarin alle betalingen waartoe [verweerder] wordt veroordeeld zijn verwerkt, op straffe van een dwangsom per overtreding en voor iedere dag dat de overtreding voortduurt;
p. in de proceskosten.
3.2.
Aan haar verzoek legt [verzoekster] het navolgende ten grondslag. De arbeidsovereenkomst is door [verweerder] niet rechtsgeldig opgezegd. [verzoekster] heeft niet ingestemd met de mondelinge opzegging door [verweerder] na haar ziekmelding op 6 augustus 2021. Ook ontbreekt de toestemming van het UWV om de arbeidsovereenkomst tussentijds op te zeggen. [verzoekster] stelt dat de arbeidsovereenkomst na 1 augustus 2021 stilzwijgend is voortgezet en betwist dat zij op 4 augustus 2021 op staande voet is ontslagen en dat op die datum een ontslagbrief zou zijn overhandigd. Daarnaast is niet gebleken dat [verweerder] op 4 augustus 2021 bevoegd was om de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen. De kwestie van het vervreemden van kasgeld speelde al in juni 2021, waarvoor toen een oplossing is getroffen. Deze kwestie was daarom geen dringende reden voor [verweerder] om de arbeidsovereenkomst in augustus 2021 op te zeggen. Alleen de ziekmelding was voor [verweerder] de aanleiding om de arbeidsovereenkomst met haar te beëindigen.
3.3.
[verweerder] voert verweer. [verweerder] heeft onder meer betoogd, kort samengevat, dat de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd na juli 2021 is voortgezet als nul-urencontract. Het ontslag op staande voet is na bestudering van camerabeelden op 4 augustus 2021 mondeling en schriftelijk aan [verzoekster] meegedeeld, waardoor het verzoekschrift na de vervaltermijn is ingediend. [verweerder] betwist dat hij [verzoekster] heeft ontslagen vanwege de ziekmelding. [verweerder] stelt dat hij door het opzettelijk handelen van [verzoekster] een dringende reden heeft gekregen om de arbeidsovereenkomst per direct op te zeggen. [verweerder] verzoekt daarom [verzoekster] te veroordelen tot betaling van een gefixeerde schadevergoeding van één bruto maandsalaris van € 1.248 bruto.

4.De beoordeling

4.1.
Partijen verschillen niet van mening dat er een diefstal van geld heeft plaatsgevonden, maar wel of daarop een ontslag op staande voet is gevolgd.
4.2.
Indien de lezing van [verzoekster] over de reactie van [verweerder] op de in mei/juni 2021 ontdekte diefstal juist is, is niet aannemelijk dat er uitgaande van de stellingen van [verweerder] op 4 augustus 2021 een ontslag op staande voet heeft plaatsgevonden. Dan zal slechts aan de orde zijn, of het ontslag op staande voet op 6 augustus 2021 wegens de ziekmelding van [verzoekster] in stand kan blijven. Indien de lezing van [verweerder] juist is, zal het verzoek van [verzoekster] niet ontvankelijk moeten worden verklaard, omdat de beëindiging van het dienstverband op 4 augustus 2021 heeft plaatsgevonden en zij hiertegen niet tijdig een verzoekschrift heeft ingediend.
4.3.
Om in deze zaak te kunnen beslissen zal aan de hand van alle omstandigheden die door partijen zijn gesteld, moeten worden beslist of de lezing van [verweerder] , die hij als verweer tegen het verzoek van [verzoekster] inbrengt, aannemelijk is. Het ligt op zijn weg om te bewijzen dat hij [verzoekster] op 4 augustus 2021 op staande voet heeft ontslagen.
4.4.
De stelling van [verzoekster] ter zitting dat het verweer zo ongeloofwaardig en niet onderbouwd is, dat het zonder nader onderzoek moet worden gepasseerd, deelt de kantonrechter niet. Immers in het algemeen zal een werkgever nadat hij heeft geconstateerd dat een werknemer op de werkvloer heeft gestolen, de betreffende werknemer hiermee direct confronteren en overgaan tot een ontslag op staande voet. [verzoekster] stelt weliswaar dat zij na de ontdekking mocht blijven omdat er een afbetalingsregeling van zo’n € 6.000 is getroffen door inhouding op haar loon en dat een eerste inhouding van € 500 heeft plaatsgevonden, maar ter zitting is die regeling uiterst vaag gebleven en is geenszins aannemelijk geworden, dat zoals [verzoekster] stelt, daarvoor al geld op haar salaris is ingehouden.
4.5.
Het bewijs aan de zijde van [verweerder] bestaat op dit moment uit de ingediende videobeelden, waaruit blijkt dat er door [verzoekster] geld is gestolen, zoals zij ook erkent. Dit is onvoldoende om de lezing van [verzoekster] - dat deze beelden van mei/juni 2021 dateren - te weerleggen, nu daarop een datum ontbreekt. [verweerder] heeft gesteld dat hij al eerder een vermoeden had dat werd gestolen in de coffeeshop, dat er daarom eind juli ook een camera voor de personeelsruimte is gekocht en daar geplaatst is en dat zijn broer [getuige 2] op 3 / 4 augustus 2021 die camerabeelden heeft bekeken. Daarna heeft zijn zoon [getuige 1] met [getuige 2] het ontslaggesprek met [verzoekster] gevoerd en is haar de ontslagbrief uitgereikt, aldus [verweerder] . Een onderbouwing hiervan ontbreekt echter, terwijl deze gang van zaken door [verzoekster] uitdrukkelijk wordt betwist. [verweerder] heeft hiervan nader bewijs aangeboden onder meer door degenen die aanwezig waren bij het ontslaggesprek, [getuige 1] en [getuige 2] , als getuigen te laten oproepen. Hij zal daartoe in de gelegenheid worden gesteld. Hij zal dus moeten bewijzen dat pas in augustus 2021 (en niet in mei/juni 2021) de diefstal van het geld is ontdekt en dat hij daarop [verzoekster] op staande voet heeft ontslagen.
4.6.
Indien [verweerder] het hiervoor onder de punten 4.3 en 4.5 genoemde bewijs (ook) wenst te leveren door schriftelijke stukken of andere gegevens, dient hij deze binnen één week na de datum van deze beschikking, afzonderlijk bij akte in het geding te brengen. Indien [verweerder] het bewijs wil leveren door het laten horen van getuigen, dient hij dit in de akte te vermelden en daarbij de op te roepen getuigen vermelden. Daarbij merkt de kantonrechter ter voorlichting van [verweerder] op dat hij zelf moet zorgen voor de oproeping van de getuigen dat zij op de hierna vermelde zitting aanwezig moeten zijn. De kantonrechter zal alvast een getuigenverhoor bepalen op donderdag 16 december 2021 om 12.45 uur in Utrecht.
4.7.
Partijen moeten bij de getuigenverhoren in persoon of rechtsgeldig vertegenwoordigd, aanwezig zijn. Indien een partij zonder gegronde reden niet verschijnt, kan dit nadelige gevolgen voor die partij hebben. De kantonrechter verwacht dat het verhoor per getuige maximaal 45 minuten zal duren. Als [verweerder] verwacht dat het verhoor van een getuige langer zal duren dan de hiervoor vermelde duur, kan dat in de te nemen akte worden vermeld. Indien [verweerder] in de te nemen akte vermeldt dat hij geen getuigen wenst op te roepen, zal het geplande getuigenverhoor niet plaatsvinden.
4.8.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
draagt [verweerder] op om te bewijzen:
- dat hij [verzoekster] op 4 augustus 2021 op staande voet heeft ontslagen nadat hij begin augustus 2021 bekend werd met de diefstal;
5.2.
stelt [verweerder] in de gelegenheid binnen één week na deze beschikking,
uiterlijk op3 december 2021een akte in te dienen, en daarin aan te geven op welke manier hij bewijs wil leveren;
5.3.
bepaalt dat, indien [verweerder] (ook) bewijs wil leveren door middel van schriftelijke bewijsstukken, hij die stukken als een bijlage bij de akte moet indienen;
5.4.
bepaalt dat,
alleen indien [verweerder] bewijs wil leveren door middel van het horen van getuigen:
- het getuigenverhoor op
donderdag 16 december 2021 om 12.45 uurin het gerechtsgebouw op de locatie aan het
Vrouwe Justitiaplein 1, 3511 EX in Utrechtzal plaatsvinden;
- het verhoor per getuige maximaal 45 minuten zal duren; indien [verweerder] verwacht dat het verhoor meer tijd in beslag gaat nemen, vermeldt hij dat in de akte;
- [verweerder] in de akte de namen en woonplaatsen van de getuigen dient op te geven;
- indien één van de partijen, hun (eventuele) gemachtigden of één van de op te roepen getuigen verhinderd is om bij het getuigenverhoor op 16 december 2021 om 12.45 uur te verschijnen, [verweerder] opgeeft op welke dagen alle partijen, hun (eventuele) advocaten/gemachtigden en de getuigen in de drie maanden daarna verhinderd zijn; hij dient bij die opgave ten minste vijftien dagdelen vrij te laten waarop het getuigenverhoor zou kunnen plaatsvinden; daarna zal een nieuwe datum voor het getuigenverhoor worden bepaald; voor het opgeven van verhinderdata geen uitstel zal worden verleend;
5.5.
bepaalt dat [verweerder] een exemplaar van de te nemen akte met eventuele bijlagen gelijktijdig verstuurt naar de gemachtigde van [verzoekster];
5.6.
bepaalt dat [verzoekster] daarna de gelegenheid krijgt om binnen één week,
uiterlijk op10 december 2021, per akte te reageren en aanvullende stukken in te dienen, onder gelijktijdige toezending van een exemplaar aan [verweerder] ;
5.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.F.A. van Buitenen in aanwezigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op 26 november 2021 door mr. I.L. Rijnbout, rechter.