Overwegingen
1. Nu het bestreden besluit 2 een wijziging inhoudt van het in beroep bestreden besluit 1, heeft het beroep van eiseres, gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), van rechtswege mede betrekking op het bestreden besluit 2.
Het beroep tegen het bestreden besluit 1 (van 2 december 2020 )
2. Het bestreden besluit 1 is vervangen door het bestreden besluit 2. Niet gesteld of gebleken is dat eiseres nog belang heeft bij een beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit 1. De rechtbank zal het beroep van eiseres, voor zover gericht tegen het bestreden besluit 1, dan ook niet-ontvankelijk verklaren wegens het ontbreken van procesbelang.
3. De rechtbank ziet in de gewijzigde besluitvorming hangende de beroepsprocedure aanleiding om verweerder op grond van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de door eiseres als gevolg van het bestreden besluit 1 in redelijkheid gemaakte proceskosten. Deze kosten worden voor het beroep met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting op 9 april 2021 met een waarde per punt van € 748,- en wegingsfactor 1) als kosten voor verleende rechtsbijstand. Tevens dient verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 49,- te vergoeden.
Het beroep tegen het bestreden besluit 2 (van 20 mei 2021)
4. Eiseres heeft tegen het bestreden besluit 2 aangevoerd dat haar geen enkel verwijt treft. Eiseres is haar verplichtingen nagekomen. Verweerder heeft jarenlang geen enkele reactie richting eiseres gegeven. Eiseres kon en mocht er daarom vanuit gaan dat er voor haar geen verplichtingen bestonden. Verweerder heeft een fout gemaakt, die eiseres niet heeft kunnen of moeten onderkennen. Eiseres meent dat zij niet tot terugbetaling gehouden is. Ter zitting heeft eiseres aanvullend gesteld dat zij vanwege haar psychische toestand niet in staat is geweest verweerder op de hoogte te stellen van de nabetaling en verhoging van haar WAO-uitkering.
5. Volgens verweerder had het eiseres duidelijk kunnen zijn dat zij door de nabetaling en verhoging van de WAO-uitkering te veel Anw-uitkering ontving. Voor zover eiseres daarover twijfelde, had het op haar weg gelegen om contact met verweerder op te nemen. Het is niet aan verweerder te wijten dat eiseres te veel Anw-uitkering heeft ontvangen.
Verweerder erkent anderzijds dat te lang is gewacht met het opnieuw vaststellen van de Anw-uitkering. Volgens verweerder is dat aan te merken als een fout van zijn zijde. Verweerder ziet, gelet op de mate van verwijtbaarheid van verweerder en van eiseres, aanleiding om de herziening met terugwerkende kracht te matigen. Daarbij baseert verweerder zich, in afwachting van nieuw beleid, op een vaste gedragslijn die aansluit bij zijn “oude” beleid over de toepassing van artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verweerder acht het in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel om de herziening in het voordeel van eiseres met de helft te beperken. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat het nieuwe beleidop 27 mei 2021 is gepubliceerd.
6. De beroepsgronden slagen niet. Daartoe overweegt en oordeelt de rechtbank als volgt.
7. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiseres door de nabetaling over de periode van oktober 2016 tot en met februari 2017 en de verhoging van de WAO-uitkering per april 2017 te veel Anw-uitkering heeft ontvangen.
8. Uit artikel 34, eerste lid, aanhef en onder b, van de Anw volgt dat als de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend, verweerder verplicht is het desbetreffende besluit te herzien of in te trekken. Uitgangspunt van artikel 34, eerste lid, van de Anw is volgens de wetsgeschiedenis, dat in alle gevallen correctie van fouten moet plaatsvinden, maar dat aangesloten moet worden bij het rechtszekerheidsbeginsel zoals dat in de rechtspraak is ontwikkeld.
9. De rechtbank overweegt dat verweerder beleid heeft ontwikkeld voor het terugkomen van besluiten ten nadele van een betrokkene met terugwerkende kracht, waarbij rekening is gehouden met algemene rechtsbeginselen zoals het vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel. Uitgangspunt van dit beleid is dat verweerder niet tot herziening of intrekking met volledig terugwerkende kracht overgaat als de betrokkene al zijn verplichtingen is nagekomen en hij verder niet heeft kunnen onderkennen dat de uitkering ten onrechte werd verleend. In een dergelijk geval herziet verweerder de uitkering in beginsel zonder terugwerkende kracht.
10. De rechtbank stelt vast dat eiseres niet heeft betwist dat zij van de nabetaling en verhoging van haar WAO-uitkering per april 2017 geen melding heeft gemaakt bij verweerder. Naar het oordeel van de rechtbank had het eiseres redelijkerwijs duidelijk kunnen zijn dat deze nabetaling en verhoging van de WAO-uitkering relevant was voor de vaststelling van haar Anw-uitkering en dat zij, door hier geen melding van te maken bij verweerder, te veel Anw-uitkering ontving. In het toekenningsbesluit van 1 juli 2016 is eiseres erop gewezen dat zij wijzigingen in haar inkomen binnen vier weken kan melden, zodat verweerder haar Anw-uitkering hierop aan kan passen. Eiseres is zich ook bewust geweest van de relevantie van de hoogte van haar inkomen voor de vaststelling en omvang van haar Anw-uitkering. Zij heeft verweerder in haar brief van 12 juni 2016 immers gewezen op haar inkomen uit arbeid dan wel Zw-uitkering. Ook had eiseres het belang van de wijziging van haar WAO-uitkering kunnen opmaken uit het gegeven dat haar Anw-uitkering bij besluit van 7 maart 2017 vanwege haar WAO-uitkering is herzien en teruggevorderd. De stelling van eiseres dat zij geheel buiten staat was om zelf melding te maken van de nabetaling en verhoging van de WAO-uitkering, dan wel daarvoor een derde in te schakelen, volgt de rechtbank niet. De brief van de huisarts van eiseres van 21 oktober 2016, van ruim vóór de nabetaling en verhoging per april 2017, biedt daar geen aanknopingspunten voor. Dit betekent dat verweerder op grond van zijn onder 9 vermelde beleid niet heeft hoeven afzien van herziening met terugwerkende kracht.
Toepassing vaste gedragslijn/nieuwe beleid
11. De rechtbank overweegt verder dat, zoals op de zittingen aan de orde is geweest en in het bestreden besluit 2 nader is toegelicht, verweerder een vaste gedragslijn hanteert in zaken als deze, waarin de uitkering is herzien met volledig terugwerkende kracht ten nadele van de belanghebbende.In die gedragslijn is aansluiting gezocht bij het “oude” beleid over de toepassing van artikel 3:4 van de Awb. In dit beleid was de mogelijkheid opgenomen geheel of gedeeltelijk van herziening af te zien als de bijzondere omstandigheden van het geval tot het oordeel leiden dat een volledig terugwerkende kracht kennelijk onredelijk is. Bij de beoordeling of sprake is van kennelijke onredelijkheid werd waarde gehecht aan de mate waarin aan de belanghebbende en aan verweerder een verwijt kon worden gemaakt. Ook was van belang de mate waarin de herziening met volledige terugwerkende kracht en de hiermee gepaard gaande terugvordering onevenredig ingrijpend is in het dagelijkse leven van de belanghebbende. Als verweerder op grond van deze factoren van oordeel was dat volledige herziening kennelijk onredelijk was, werd de terugwerkende kracht van de herziening of intrekking gematigd. Inmiddels is deze vaste gedragslijn vervat in nieuw beleid, dat op 27 mei 2021 is gepubliceerd.
12. In de situatie van eiseres heeft verweerder in het bestreden besluit 2 de terugwerkende kracht van de herziening op basis van de in overweging 11 genoemde vaste gedragslijn gematigd. Als gevolg hiervan is het bedrag van de terugvordering verlaagd van € 14.431,30 naar € 7.645,57. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met deze matiging voldoende rekening gehouden met alle gebleken omstandigheden van het geval. Verweerder heeft in deze zaak zijn vaste gedragslijn, neerkomend op toepassing van het “oude” 3:4-beleid, consistent toegepast. Zoals volgt uit overweging 10, heeft eiseres een aandeel gehad in de omstandigheden op grond waarvan zij teveel Anw-uitkering ontving. Eiseres heeft namelijk geen melding gemaakt van de nabetaling en verhoging van de WAO-uitkering, terwijl het haar redelijkerwijs duidelijk had kunnen zijn dat dit effect had op de hoogte van haar Anw-uitkering. Daarnaast valt ook verweerder een verwijt te maken, door pas na drie jaar na de nabetaling tot herziening en terugvordering van de Anw-uitkering over te gaan. De rechtbank acht de matiging van de herziening en terugvordering met de helft gelet op deze omstandigheden niet onevenredig. Voor de door eiseres voorgestelde verdergaande matiging ziet de rechtbank geen aanknopingspunten.
Dringende redenen om van herziening en terugvordering af te zien
13. Eiseres heeft verder aangevoerd dat sprake is van dringende redenen om van herziening en terugvordering af te zien. Eiseres leeft op bijstandsniveau. Bij verplichte terugbetaling komt eiseres in ernstige sociale- en financiële problemen. Een beperking van de herziening en terugvordering met de helft doet volgens eiseres geen recht aan de feiten en omstandigheden van dit geval. Eiseres kan het bedrag onmogelijk terugbetalen. Ter onderbouwing verwijst eiseres naar de stukken die zij op 23 april 2021 (gedateerd 15 april 2021) aan de rechtbank heeft toegestuurd. Ter zitting heeft eiseres met name gewezen op de brief van 21 oktober 2016 van de huisarts van eiseres, waaruit volgt dat eiseres in verband met toenemende depressieve klachten onder gebruik van langdurige medicatie wordt doorverwezen naar S-GGZ/psychiatrie.
14. Volgens verweerder is geen sprake van dringende redenen om van herziening of terugvordering af te zien. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat bij het bepalen van de aflossingscapaciteit rekening wordt gehouden met de financiële situatie van eiseres. Voorts heeft verweerder ter zitting toegezegd dat geen beslag wordt gelegd op het chalet van eiseres.
15. De beroepsgrond slaagt niet. Op grond van artikel 34, tweede lid, van de Anw kan verweerder geheel of gedeeltelijk afzien van de herziening als daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. Het moet dan gaan om incidentele uitzonderingen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging plaatsvindt. Volgens vaste rechtspraak van de CRvBkunnen dringende redenen alleen gelegen zijn in de onaanvaardbaarheid van de gevolgen die een herzieningsbesluit voor de betrokkene heeft. De stellingen van eiseres duiden niet op dringende redenen op grond waarvan verweerder de herziening meer had moeten matigen dan hij in bestreden besluit 2 heeft gedaan. Ook van dringende redenen in de zin van artikel 53, vijfde lid, van de Anw om van terugvordering van het resterende teveel betaalde bedrag af te zien, is de rechtbank niet gebleken. Daarbij acht de rechtbank van belang dat verweerder bij de invordering op verzoek rekening houdt met de aflossingscapaciteit van eiseres en dat verweerder heeft toegezegd geen beslag te leggen op het chalet van eiseres.
16. Het beroep gericht tegen het bestreden besluit 2 is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling van de ten aanzien van het bestreden besluit 2 gemaakte proceskosten bestaat geen aanleiding.