ECLI:NL:RBMNE:2021:5747
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van de ontnemingsvordering wegens vrijspraak in de onderliggende strafzaak
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 24 november 2021 uitspraak gedaan in een ontnemingsvordering tegen een verdachte, die eerder was vrijgesproken in een strafzaak. De rechtbank heeft vastgesteld dat het Openbaar Ministerie (OM) niet-ontvankelijk is in de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, omdat er geen veroordeling heeft plaatsgevonden. De vordering van de officier van justitie, die strekte tot het vaststellen van het wederrechtelijk verkregen voordeel en het opleggen van een betalingsverplichting aan de Staat, is afgewezen. De rechtbank heeft de zittingen van de zaak gevolgd, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De verdediging heeft bepleit dat de ontnemingsvordering afgewezen dient te worden, gezien de vrijspraak in de strafzaak. De rechtbank heeft deze argumenten overwogen en geconcludeerd dat het ontbreken van een veroordeling wegens een strafbaar feit de ontvankelijkheid van de ontnemingsvordering in de weg staat. De beslissing van de rechtbank is genomen door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en twee andere rechters betrokken waren. Het vonnis is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.