ECLI:NL:RBMNE:2021:5747

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 november 2021
Publicatiedatum
24 november 2021
Zaaknummer
16/659511-18 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van de ontnemingsvordering wegens vrijspraak in de onderliggende strafzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 24 november 2021 uitspraak gedaan in een ontnemingsvordering tegen een verdachte, die eerder was vrijgesproken in een strafzaak. De rechtbank heeft vastgesteld dat het Openbaar Ministerie (OM) niet-ontvankelijk is in de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, omdat er geen veroordeling heeft plaatsgevonden. De vordering van de officier van justitie, die strekte tot het vaststellen van het wederrechtelijk verkregen voordeel en het opleggen van een betalingsverplichting aan de Staat, is afgewezen. De rechtbank heeft de zittingen van de zaak gevolgd, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De verdediging heeft bepleit dat de ontnemingsvordering afgewezen dient te worden, gezien de vrijspraak in de strafzaak. De rechtbank heeft deze argumenten overwogen en geconcludeerd dat het ontbreken van een veroordeling wegens een strafbaar feit de ontvankelijkheid van de ontnemingsvordering in de weg staat. De beslissing van de rechtbank is genomen door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en twee andere rechters betrokken waren. Het vonnis is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/659511-18 (ontneming)
Vonnis van de meervoudige kamer op de vordering van de officier van justitie tot ontneming
in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [1976] te [geboorteplaats] (Sovjet-Unie),
wonende aan de [adres] , [postcode] te [woonplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

De vordering is aan de orde geweest op de zittingen van 25 februari 2019, 8 mei 2019, 30 oktober 2019, 8 april 2020 en 27 oktober 2021 (inhoudelijke behandeling) en 10 november 2021 (onderzoek gesloten).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en de standpunten van officier van justitie mr. T. Tanghe en van hetgeen verdachte en mr. W. Hendrickx, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

2.BEOORDELING VAN DE VORDERING

2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De vordering van de officier van justitie van 11 februari 2019 strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en het aan verdachte opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van dat geschatte voordeel van € 413.118,22.
Ter terechtzitting van 27 oktober 2021 heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de ontnemingsvordering kan worden toegewezen tot een bedrag van € 328.468,83. Dit is het resultaat van het bedrag van € 388.679,62 verminderd met het bedrag van € 60.210,79. Dat laatstgenoemde bedrag is namelijk het bedrag dat legaal beschikbaar was voor het doen van uitgaven.
2.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat, gelet op de bepleite vrijspraak in de strafzaak, de vordering ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel afgewezen dient te worden. Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat rekening dient te worden gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn.
2.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft verdachte in de onderliggende strafzaak bij vonnis van 24 november 2021 vrijgesproken van de feiten op basis waarvan het wederrechtelijk verkregen voordeel is berekend. Gelet op deze vrijspraak in de onderliggende strafzaak moet het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering tot ontneming. De vervolging van verdachte heeft immers niet tot een veroordeling geleid. Het ontbreken van een veroordeling wegens een strafbaar feit staat aan de ontvankelijkheid van de ontnemingsvordering in de weg.

3.BESLISSING

De rechtbank verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.A. Bos, voorzitter, mrs. M.E. Falkmann en A.J. Reitsma, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I.M. Dijkstra, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 24 november 2021. De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.