In deze zaak heeft eiseres, die een WIA-uitkering ontving op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 63,54%, bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van haar uitkering door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De beëindiging vond plaats na een herbeoordeling, waarbij werd vastgesteld dat eiseres vanaf 8 september 2020 slechts 30,89% arbeidsongeschikt was. Eiseres voerde aan dat haar medische situatie niet was verbeterd en dat er zelfs nieuwe klachten waren ontstaan door corona. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 16 november 2021, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van verweerder en de derde-partij.
De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsartsen van verweerder op zorgvuldige wijze tot hun conclusies waren gekomen en dat er geen aanleiding was om de eerder vastgestelde belastbaarheid te herzien. Eiseres had onvoldoende bewijs geleverd dat de rapportages van de verzekeringsartsen niet op zorgvuldige wijze tot stand waren gekomen of dat de medische beoordeling onjuist was. De rechtbank concludeerde dat de geduide functies voor eiseres passend waren en dat de beëindiging van de WIA-uitkering terecht was. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.