ECLI:NL:RBMNE:2021:5742

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 november 2021
Publicatiedatum
24 november 2021
Zaaknummer
UTR 21/1981
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WIA-uitkering en geschiktheid voor geduide functies

In deze zaak heeft eiseres, die een WIA-uitkering ontving op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 63,54%, bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van haar uitkering door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De beëindiging vond plaats na een herbeoordeling, waarbij werd vastgesteld dat eiseres vanaf 8 september 2020 slechts 30,89% arbeidsongeschikt was. Eiseres voerde aan dat haar medische situatie niet was verbeterd en dat er zelfs nieuwe klachten waren ontstaan door corona. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 16 november 2021, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van verweerder en de derde-partij.

De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsartsen van verweerder op zorgvuldige wijze tot hun conclusies waren gekomen en dat er geen aanleiding was om de eerder vastgestelde belastbaarheid te herzien. Eiseres had onvoldoende bewijs geleverd dat de rapportages van de verzekeringsartsen niet op zorgvuldige wijze tot stand waren gekomen of dat de medische beoordeling onjuist was. De rechtbank concludeerde dat de geduide functies voor eiseres passend waren en dat de beëindiging van de WIA-uitkering terecht was. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/1981

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 november 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: A.F. van de Ven),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: W.A. Postma).
Als derde-partij neemt aan het geding deel:
[derde belanghebbende], te [vestigingsplaats]
(gemachtigde: mr. drs. C.L. Schuren).

Inleiding

Eiseres ontving een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), gebaseerd op een arbeidsongeschiktheidspercentage van 63,54%
Bij brief van 9 juni 2020 heeft derde-partij verzocht om een herbeoordeling.
Naar aanleiding van dit herbeoordelingsverzoek hebben de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige van verweerder onderzoek gedaan. In het besluit van 9 september 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat zij vanaf
10 november 2020 (de datum in geding) geen WIA-uitkering meer ontvangt omdat zij vanaf 8 september 2020 30,89% (en dus minder dan 35%) arbeidsongeschikt is.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. In haar bezwaarschrift heeft zij erop gewezen dat haar medische situatie ten opzichte van de voorgaande herbeoordeling niet veel is veranderd. Er zijn zelfs klachten bijgekomen door corona.
Naar aanleiding van het bezwaarschrift van eiseres hebben de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderzoek gedaan. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen aanleiding is om de eerder vastgestelde belastbaarheid te herzien. Omdat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep een andere en meerverdienende functie kan duiden dan de primaire arbeidsdeskundige, is het arbeidsongeschiktheidspercentage van eiseres naar beneden bijgesteld naar 24,16%. Verweerder heeft daarom het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard in het besluit van
31 maart 2021 (het bestreden besluit).
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 16 november 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ook derde-partij heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.

Overwegingen

De standpunten van partijen
1. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit – samengevat weergegeven – op het volgende standpunt gesteld. Met de in de functionele mogelijkhedenlijst (FML) van
8 september 2020 opgenomen beperkingen moet eiseres de functies kunnen verrichten die door de arbeidskundige bezwaar en beroep zijn geduid: assemblage medewerker elektrotechnische producten (SBC-code 267041), productiemedewerker industrie (SBC-code 111180), samensteller kunststof en rubberproducten (SBC-code 271130). Gelet op het bedrag dat eiseres in deze functies kan verdienen is zij volgens verweerder 24,16% (en dus minder dan 35%) arbeidsongeschikt.
2. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit. Verweerder heeft volgens eiseres onvoldoende rekening gehouden met haar medische beperkingen en daarom zijn ook de door verweerder geduide functies voor haar niet passend.
3. Derde-partij heeft zich op het standpunt gesteld dat verweerder de WIA-uitkering van eiseres terecht heeft beëindigd.
Beoordeling door de rechtbank
4. De rechtbank stelt voorop dat verweerder besluiten over arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapportages van verzekeringsartsen, wanneer deze op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapportages en de daarop gebaseerde besluitvorming in beroep onaantastbaar zijn. Het is aan eiseres om aan te voeren en, zo nodig, aannemelijk te maken dat de rapportages niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, onvoldoende begrijpelijk zijn, of dat de in de rapportages gegeven beoordeling onjuist is. Voor het aannemelijk maken dat de gegeven medische beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapportage van een arts nodig. Dit betekent dat de manier waarop eiseres zelf haar gezondheidsklachten ervaart, geen toereikende grondslag vormt voor het aannemen van een hogere mate van arbeidsongeschiktheid.
5.1
Eiseres betoogt dat de medische beoordeling door de verzekeringsartsen onjuist is. Het gaat eiseres met name om het schrappen van de eerder aangenomen urenbeperking van 6 uur per dag/30 uur per week. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft eiseres verwezen naar een rapportage van GZ-psycholoog [A] van 1 juli 2021, een medisch advies van verzekeringsarts/medisch adviseur [B] van 15 juni 2021, en een brief van haptotherapeute [C] van 12 juli 2021.
5.2
In het kader van een eerder herbeoordelingsverzoek heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 1 augustus 2019 (in de bezwaarfase) een FML opgesteld waarin onder meer een urenbeperking is opgenomen van 6 uur per dag/30 uur per week. In de rapportage van 1 augustus 2019 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep overwogen dat, gezien de aard en ernst van de klachten, de onderzoeksbevindingen, de ingestelde therapie en het dagverhaal, een tijdelijke urenbeperking aan de orde is. Deze in bezwaar opgestelde FML heeft er destijds toe geleid dat verweerder het bezwaar van eiseres gegrond heeft verklaard en de WIA-uitkering van eiseres vanaf 21 mei 2019 alsnog is voortgezet, gebaseerd op een arbeidsongeschiktheidspercentage van 63,54%.
5.3
Deze beroepsprocedure ziet op besluitvorming van verweerder die heeft plaatsgevonden na een nieuw herbeoordelingsverzoek van derde-partij. De verzekeringsarts heeft zich in dat verband in de rapportage van 8 september 2020 op het standpunt gesteld dat het persoonlijk en sociaal functioneren van eiseres overeenkomt met de belastbaarheid zoals eerder is vastgesteld. Er is volgens de verzekeringsarts echter geen noodzaak meer om een urenbeperking aan te nemen omdat eiseres op dat moment niet onder behandeling is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zich in de rapportage van 4 februari 2021 op het standpunt gesteld dat er onvoldoende steekhoudende medische argumenten zijn om per datum in geding een urenbeperking aan te nemen. In dat verband acht hij van belang dat de eerdere urenbeperking is aangenomen omdat eiseres toen wekelijks EMDR kreeg. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep van belang geacht dat eiseres al langere tijd drie dagdelen per week werkt en er zeer forse beperkingen zijn aangenomen op het mentale vlak.
5.4
In de door eiseres in beroep ingebrachte stukken (zie overweging 5.1) wordt
– samengevat weergegeven – het standpunt ingenomen dat een urenbeperking nog steeds aan de orde is. Volgens de medisch adviseur/verzekeringsarts had verweerder de urenbeperking van 6 uur per dag/30 uur per week moeten handhaven. De psycholoog en de haptotherapeute vinden dat eiseres 3 à 4 uur per dag (geconcentreerd) kan werken.
5.5
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in rapportages van
11 en 17 augustus 2021 op de ingebrachte stukken gereageerd. In deze rapportages heeft hij erop gewezen dat de medisch adviseur/verzekeringsarts eiseres niet zelf gezien heeft en daarom niet zelf de situatie in 2019 en 2021 heeft kunnen beoordelen, terwijl de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat wel heeft gedaan. Verder wijst de verzekeringsarts bezwaar en beroep erop dat eiseres in 2019 eenmaal per week EMDR volgde en rond de datum in geding één keer per twee weken. Ook werkte eiseres rond de datum in geding drie ochtenden per week, verzorgde ze haar dochtertje en bereidde zij de maaltijden. Daarnaast zijn er forse beperkingen aangenomen op het mentale vlak, waarmee in voldoende mate tegemoet worden gekomen aan de psychische problematiek van eiseres en de behandelingen die zij volgt.
5.6
De rechtbank stelt vast dat in de FML diverse beperkingen zijn opgenomen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren. Ook zijn er beperkingen aangenomen wat betreft werktijden: niet na 19:00 uur, niet ’s nachts (22.00 uur - 06.00 uur) en geen onregelmatige diensten. Eiseres heeft naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat een (verdergaande) urenbeperking had moeten worden opgenomen in de FML. Daarbij acht de rechtbank van belang dat de medisch adviseur/verzekeringsarts eiseres niet zelf heeft onderzocht, maar zich heeft gebaseerd op de stukken. Dat hij op basis daarvan deels andere conclusies trekt dan de verzekeringsartsen van verweerder, is op zich onvoldoende voor het oordeel dat de medische grondslag van het bestreden besluit de toets der kritiek niet kan doorstaan. Dat ook de psycholoog en de haptotherapeute de belastbaarheid van eiseres anders inschatten leidt niet tot een ander oordeel, omdat het volgens vaste rechtspraak [1] aan de verzekeringsarts (bezwaar en beroep) is om een vertaalslag te maken van de klachten van de betrokkene naar de op te nemen beperkingen in de FML. Ter zitting heeft eiseres nog meegedeeld dat zij in 2019 (ten tijde van de eerdere herbeoordeling) ook niet elke week EMDR had en de behandelfrequentie in 2019 dus niet anders was dan op de datum in geding in 2020. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank echter niet dat daarom op de datum in geding in deze procedure dezelfde urenbeperking had moeten worden aangenomen als in 2019. Als de verzekeringsarts bezwaar en beroep destijds is uitgegaan van een te hoge behandelfrequentie, leidt dat mogelijk tot de conclusie dat ten tijde van de vorige herbeoordeling een urenbeperking van 6 uur per dag/30 uur per week niet aan de orde was. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toereikend toegelicht waarom er in dit geval geen urenbeperking aan de orde is anders dan al is opgenomen in de FML. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder de rapportages van de verzekeringsarts bezwaar en beroep aan het bestreden besluit ten grondslag mogen leggen.
6. Eiseres betoogt dat de geduide functies voor haar niet passend zijn, maar heeft geen specifieke op de geduide functies gerichte beroepsgronden aangevoerd. Uitgaande van de juistheid van de FML ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de geschiktheid van eiseres voor de geduide functies.
Conclusie
7. Verweerder heeft de WIA-uitkering van eiseres terecht beëindigd. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.P. Brand, griffier. De beslissing is uitgesproken op 24 november 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
de rechter is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 29 januari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:198